ECLI:NL:RBAMS:2022:4317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
13/085657-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met ISD-maatregel opgelegd aan verdachte na herhaalde delicten

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 april 2022 in Amsterdam diverse goederen, waaronder deodorant en tandpasta, heeft gestolen uit een Albert Heijn winkel. De rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en bewijsstukken zoals een aangifteformulier en proces-verbaal van bevindingen. De verdachte, die eerder al twee keer de ISD-maatregel heeft ondergaan, heeft een geschiedenis van veelvuldige veroordelingen voor vermogensdelicten en kampt met een ernstige verslavingsproblematiek. De officier van justitie heeft gevorderd om de ISD-maatregel voor twee jaar op te leggen, wat de rechtbank heeft overgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor de ISD-maatregel is voldaan, en dat de veiligheid van de maatschappij en de problematiek van de verdachte een langdurige behandeling vereisen. De rechtbank heeft de maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaren, zonder in mindering te brengen de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/085657-22
Datum uitspraak: 22 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
nu gedetineerd in [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. Wirken en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 4 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, deodorant en/of tandpasta en/of douchegel en/of (baby)melkpoeder en/of een appelflap en/of (pistache)nootjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, in samenhang met de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte en omdat er geen verweer is gevoerd ten aanzien van het bewijs behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 4 april 2022 in Amsterdam deodorant, tandpasta, douchegel, babymelkpoeder, een appelflap en pistachenootjes, toebehorend aan het winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden vervat in de inhoud van:
de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Albert Heijn, gevestigd aan de [adres 2] in Amsterdam, inclusief een kopiebon en een mutatieoverzicht, ingevuld door [naam 1] op 4 april 2022, doorgenummerde bladzijden 3 tot en met 8;
een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van
4 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3] , doorgenummerde bladzijden
12 tot en met 13.

4.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het reclasseringsrapport van 24 juni 2022, waarin oplegging van de ISD-maatregel wordt geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, maar om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Verdachte heeft al twee keer eerder de ISD-maatregel doorlopen en dit heeft, ondanks dat verdachte erg zijn best heeft gedaan, niet geleid tot het gewenste resultaat. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan ruim geformuleerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij openstaat voor hulp en begeleiding, maar dat hij in het kader van de ISD-maatregel geen vertrouwen heeft in het behandelprogramma in de instelling en de begeleiding gedurende de extramurale fase. Daarnaast is door de reclassering onvoldoende of geen passende hulp aangeboden. Verdachte wenst zijn straf uit te zitten en daarna naar Suriname te vertrekken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend strafbaar feit dat schade en overlast bij de gedupeerde bedrijven veroorzaakt. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. Bovendien blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 juni 2022 dat hij eerder meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden om weer een winkeldiefstal te plegen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 24 juni 2022, opgemaakt door mevrouw [naam 4] . Dit rapport houdt
– kort gezegd – in dat verdachte veelvuldig is veroordeeld wegens (onder meer) vermogensdelicten, waarbij zijn delictgedrag er voornamelijk op is gericht om in zijn verslaving aan harddrugs te kunnen voorzien. Verdachte heeft twee keer eerder de
ISD-maatregel opgelegd gekregen. Tijdens deze eerdere maatregelen bleken er mogelijkheden te zijn tot groei. Tijdens de meest recente maatregel, die afliep in februari 2020, heeft verdachte gedurende ruim een jaar buiten de penitentiaire inrichting goed gefunctioneerd met behulp van begeleid wonen en een dagbesteding. Maar verdachte viel terug in middelengebruik en recidiveerde meermaals. Daarna zijn meerdere toezichten mislukt, omdat verdachte dakloos was en met geen mogelijkheid los kon komen uit zijn leefstijl van drugsgebruik en delictgedrag. Gedurende het in februari 2021 opgestarte toezicht met begeleid wonen, dagbesteding en ambulante behandeling viel verdachte terug in drugsgebruik, onttrok zich aan de begeleiding en verbrak ieder contact. Na een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf vond het toezicht doorgang en werd naar wens van verdachte een woonsetting buiten Amsterdam gezocht. Op 27 februari 2022 onttrok verdachte zich opnieuw aan deze begeleiding, verliet de woonsetting en verbrak al het contact.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog vanwege de ernstige verslavingsproblematiek van verdachte in combinatie met zijn zwakbegaafdheid en instabiliteit op bijna alle leefgebieden. Verdachte heeft geen huisvesting en geen inkomen. De reclassering vindt begeleiding binnen een voorwaardelijk kader niet meer haalbaar, omdat begeleiding en hulpverlening in een drangkader onlangs zijn mislukt doordat verdachte zich niet aan de afspraken en voorwaarden hield. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt dan ook ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen andere mogelijkheden om het recidiverisico te beperken dan het uitbrengen van een advies om een onvoorwaardelijke
ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen. In het kader van deze maatregel wordt geadviseerd om interventies in te zetten in de vorm van een klinisch traject gericht op verslaving en licht verstandelijke beperking en begeleid wonen met ondersteuning bij sociaal maatschappelijke zaken.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker [naam 4] , verbonden aan
GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft het advies om de ISD-maatregel op te leggen bevestigd.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de
ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van
14 juni 2022 blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 4 april 2022 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens voornoemd uittreksel is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van de maatschappij het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane vermogensdelicten. Verdachte heeft inmiddels meerdere gevangenisstraffen uitgezeten, twee keer de
ISD-maatregel doorlopen en de reclassering heeft daarna opnieuw getracht door begeleiding en hulpverlening verdachte op het goede spoor te krijgen, maar dit alles lijkt geen positief effect te hebben gehad op de (verslavings-)problematiek van verdachte en zijn daarmee samenhangende delictgedrag. Verdachte veroorzaakt ernstige overlast en de recidive van verdachte moet worden beëindigd.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Hoewel aan verdachte al twee keer eerder een ISD-maatregel is opgelegd en dit niet tot een blijvende gedragsverandering heeft geleid, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan het opnieuw opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte is na afloop van zijn laatste
ISD-maatregel veel hulp aangeboden op meerdere probleemgebieden, maar hij viel telkens terug in middelengebruik, recidiveerde meermaals en onttrok zich aan de begeleiding, waardoor de reclassering onderbouwd heeft aangegeven geen enkele andere mogelijkheid te zien dan oplegging van deze maatregel. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte in het kader van een door de verdediging verzochte (deels) voorwaardelijke veroordeling met oplegging van bijzondere voorwaarden niet in middelengebruik en delictgedrag zal terugvallen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het drugsgebruik van verdachte de kern van de problematiek en heeft verdachte behandeling nodig om te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten pleegt. Door aan verdachte de
ISD-maatregel op te leggen wordt niet alleen de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt, maar kan verdachte ook langdurig en intensief behandeld worden voor zijn verslavingsproblematiek en kan de door verdachte gewenste hulp ten aanzien van andere leefgebieden worden geboden.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de oplegging van de
ISD-maatregel passend en geboden is.
Maximale termijn van twee jaren
De rechtbank vindt het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De maatschappij moet optimaal worden beschermd, de recidive van verdachte moet worden beëindigd en er moet een bijdrage worden geleverd aan de oplossing van zijn problematiek, waaronder zijn middelenverslaving. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale termijn van twee jaren. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is vermeld.
Het bewezenverklaarde feit levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2022.