ECLI:NL:RBAMS:2022:4311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5492
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten voor bewoner van een WLZ instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Aalsmeer, en het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn. De eiser, die onder bewind staat en is geïndiceerd voor de Wet langdurige zorg (Wlz), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Het college had deze aanvraag gedeeltelijk toegewezen, maar het voedingsbudget dat de eiser ontving, werd door het college aangemerkt als inkomen, wat leidde tot een afwijzing van het verzoek om volledige bijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het voedingsbudget van € 172,90 dat de eiser maandelijks ontvangt, niet als inkomen moet worden aangemerkt in de zin van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde dat de rigide toepassing van het beleid van het college in dit geval tot onevenredige gevolgen leidt, aangezien de eiser al een hoge eigen bijdrage voor de Wlz betaalt en het voedingsbudget bedoeld is om hem te ondersteunen in zijn zelfstandigheid.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen, waarbij het voedingsbudget niet bij de draagkrachtberekening wordt betrokken. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Aalsmeer, eiser

( gemachtigde: mr. G. Farnoud ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn, verweerder

([gemachtigde]).

Procesverloop

Met het besluit van 14 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering gedeeltelijk toegekend.
Met het besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. De zitting is tot stand gekomen door middel van een digitale verbinding (Teams). Namens [eiser] heeft zijn [bewindvoerder] deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde van [eiser] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [eiser] staat onder bewind en is geïndiceerd voor de Wet langdurige zorg (Wlz) met zorgprofiel ‘Wonen met Intensieve begeleiding en gedragsregulering’. Hij woont binnen een [instelling] . Binnen zijn indicatie behoort het verstrekken van eten en drinken door de instelling. Echter in het kader van zoveel mogelijk zelfstandig (proberen te) zijn, ontvangt [eiser] , in plaats van klaargemaakte maaltijden van de instelling, een voedingsbudget van € 172,90. Daarmee kan hij de zelf boodschappen kopen en de maaltijden klaarmaken. Dit bedrag wordt maandelijks op zijn rekening bijgeschreven. [eiser] ontvangt verder een Wajong-uitkering van € 522,02 per maand (€ 1096,10 - € 574,08aan de eigen bijdrage voor Wlz)
2. Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voor het jaar 2021 gedeeltelijk toegewezen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het voedingsbudget als inkomen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) moet worden aangemerkt nu het gaat om periodieke stortingen waarover [eiser] vrijelijk kan beschikken en die bedoeld zijn voor de kosten van levensonderhoud. Dit is in overeenstemming met het beleid van het college over het vaststellen van de draagkracht. [1]
Beoordeling door de rechtbank
3. Tussen partijen is in geschil of het college het bedrag van € 172,90 dat [eiser] maandelijks, onder de vermelding van ‘voedingsgeld Leopoldplaats’ op zijn bankrekening gestort krijgt terecht heeft aangemerkt als inkomsten c.q. middelen zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW.
4. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat het voedingsgeld als gift is aan te merken omdat de betaling van het voedingsgeld onverplicht is volgt de rechtbank hem hierin niet. Volgens vaste rechtspraak worden bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, tweede lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet. De rechtbank ziet in dit verband geen aanleiding om te oordelen dat de betalingen als giften moeten worden aangemerkt. De rechtbank betrekt daarbij de omstandigheid dat de instelling het voedingsgeld niet aanmerkt als een gift, maar als onderdeel van de begeleiding. In zoverre handelt het college in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving en het eigen beleid over de vaststelling van draagkracht op grond van het inkomen.
5. De rechtbank is echter van oordeel dat de toepassing van het beleid van het college in dit geval tot onevenredige gevolgen leidt. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat [eiser] voor de geleverde zorg, kost en inwoning in de instelling een hoge eigen Wlz-bijdrage betaalt. Het voedingsbudget wat hij ontvangt, is onderdeel van het beleid van de instelling om cliënten zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren. Namens [eiser] is toegelicht dat als hij mee-eet met de groep, hij daarvoor een bijdrage uit het voedingsbudget is verschuldigd aan de instelling. Dit betekent dat [eiser] geen financieel voordeel heeft ten opzichte van een situatie waarin hij volledig zou mee-eten met de groep in plaats van zelf boodschappen te doen en te koken. Het college heeft verder bevestigd dat als [eiser] geen voedingsbudget zou ontvangen, hij wel in aanmerking zou komen voor toekenning van bijzondere bijstand wegens gebrek aan draagkracht. De rechtbank is van oordeel dat een rigide toepassing van de regelgeving onder deze omstandigheden ertoe leidt dat bewoners van een instelling als die waar [eiser] verblijft de mogelijkheid wordt ontnomen om enige zelfstandigheid te ontwikkelen. Dit is in tegenspraak met de doelstelling van de instelling om bewoners waar mogelijk te ondersteunen in een ontwikkeling naar een meer zelfstandig bestaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden aanleiding had moeten zien om wegens bijzondere omstandigheden op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid en het voedingsgeld niet bij de draagkrachtberekening te betrekken.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de draagkrachtberekening opnieuw moet worden uitgevoerd.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Beleidsregels bijzondere bijstand 2012.