ECLI:NL:RBAMS:2022:4303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
13/098084-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meineed en mishandeling door politieambtenaar

Op 22 juli 2022 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar, die zich schuldig had gemaakt aan meineed en mishandeling. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede in een proces-verbaal van bevindingen, en van het mishandelen van een inzittende van een boot door een steen op hem te laten vallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 oktober 2021, tijdens een achtervolging te water, twee stenen in het water had laten vallen, waarvan één de enkel van de aangever raakte, wat letsel veroorzaakte. De rechtbank achtte beide feiten bewezen op basis van de verklaringen van de verdachte, de aangever en getuigen, evenals het bewijs van de gevonden stenen in de boot. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uur, waarbij de rechtbank rekening hield met de disciplinaire maatregelen die al tegen hem waren genomen en zijn inzicht in zijn fouten. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit dat een politieambtenaar opzettelijk vals verklaarde, wat het vertrouwen in de politie ondermijnt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/098084-22 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Smilde en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.C. Dekkers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gedateerd 8 oktober 2021 (Proces-verbaalnummer: [nummer] ), schriftelijk, persoonlijk of door een bijzondere daartoe gemachtigde opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, in dat proces-verbaal van bevindingen opzettelijk geheel of ten dele in strijd met de waarheid verklaard:
“Ik zag en voelde dat ik met mijn voet een steen raakte welke daar op de grond lag. Ik zag dat de steen naar beneden viel”;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft mishandeld door een steen/rotsblok te gooien, althans te laten vallen, op de (rechter) enkel, althans het (rechter) (onder)been, van die [aangever] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In de nacht van donderdag 7 op vrijdag 8 oktober 2021 heeft er een achtervolging te water plaatsgevonden te Amsterdam. Door een politieboot is een boot verzocht langszij te komen liggen, aan welk verzoek de schipper geen gehoor gaf. De schipper is er vandoor gevaren. Het was een open boot met daarin drie personen. De schipper van de boot voer het centrum van Amsterdam uit richting Ouderkerk aan de Amstel en keerde, daar aangekomen, weer om richting het centrum van Amsterdam. Bij de achtervolging waren meerdere politie-eenheden betrokken, zowel te water als ter land, om de betrokken boot te doen stoppen. Ter hoogte van de Berlagebrug heeft verdachte, een van de verbalisanten ter plaatse, gepositioneerd op de brug, een steen in het water laten vallen in de vaarrichting van de boot. Deze steen is in de boot terecht gekomen. Ook bij de volgende brug, de Nieuwe Amstelbrug, heeft verdachte, dit keer gepositioneerd op die brug, een steen in het water laten vallen in de vaarrichting van de boot. Deze tweede steen is terecht gekomen op de enkel van een van de inzittenden van de boot, ten gevolge waarvan die inzittende letsel heeft opgelopen.
4.2.
Feit 1: meineed
4.2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het eerste ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Daartoe verwijst de officier van justitie naar de verklaring van de verdachte, de vondst van de stenen in de boot, de verklaringen van de drie personen op de boot en de verklaring van getuige [naam] , verbalisant.
4.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit, verwijzend naar de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het eerste ten laste gelegde feit, meineed, bewezen en komt tot die conclusie op basis van de volgende bewijsmiddelen. [1]
Verdachte heeft op 8 oktober 2021 op ambtsbelofte een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en afgesloten, [2] waarin hij de gebeurtenissen rondom de achtervolging te water kort omschrijft. In dit proces-verbaal schrijft verdachte onder meer:
“Ik zag en voelde dat ik met mijn voet een steen raakte welke daar op de grond lag. Ik zag dat de steen naar beneden viel en hoorde een persoon welke in de boot zat luid schreeuwen. Dit bleek later de aangehouden verdachte [aangever] . Bij de aanhouding van de verdachte zag ik dat hij op zijn been een oppervlakkig wond had kennelijk door toedoen van de steen.” [3]
Aangever [aangever] heeft in zijn aangifte [4] verklaard dat er vanaf twee verschillende bruggen een steen naar beneden is gegooid en dat dit niet per ongeluk gegaan kan zijn. Aangever verklaarde dat zij richting de Utrechtsebrug voeren en dat daar de eerste steen vanaf de brug naar beneden kwam. Deze steen kwam op het tafeltje in de boot terecht. Aangever zat in de boot naast het tafeltje. Vervolgens, verklaarde aangever, voeren zij een paar minuten later onder de Berlagebrug door en kwam er weer een steen naar beneden. Deze steen kwam op de enkel van aangever terecht, waardoor hij meteen een intense pijn voelde en zijn enkel begon te bloeden. Aangever zag een kleine kalende agent staan. Deze agent kwam later naar aangever toe en vroeg toen hoe het met de voet/enkel van de aangever ging. De verbalisant zag tijdens het verhoor dat aangever drie wonden had op zijn rechterenkel en dat zijn rechterenkel dik en blauw was. [5]
Later zijn door politieonderzoek twee stenen in de boot gevonden. [6]
Geconfronteerd met de verdenking, verklaarde verdachte in zijn verhoor door het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) [7] dat hij dingen in het proces-verbaal heeft gezet die niet overeenkomen met de waarheid. Verdachte gaf toe dat hij tweemaal een steen in het water heeft laten vallen en dat hij dit niet in zijn proces-verbaal heeft gezet. Verdachte verklaarde dat hij bij het laten vallen van de eerste steen op de Berlagebrug stond en bij het laten vallen van de tweede steen op de Nieuwe Amstelbrug. De tweede steen is in de boot terecht gekomen. Verdachte hoorde op dat moment iemand schreeuwen: “Auw, ze gooien een steen”. Verdachte verklaarde dat hij in paniek raakte op het moment dat aangever tegen zijn collega’s zei bekogeld te zijn door een steen, waarop het antwoord van zijn collega was dat de politie dit niet zou doen. Verdachte heeft op het bureau gezegd dat hij tegen de steen had gestoten, dit zo in zijn proces-verbaal gezet in de hoop dat het daarmee klaar was en heeft het voor zichzelf weggestopt. Ter zitting persisteerde verdachte bij de door hem bij het VIK afgelegde verklaring.
Uit genoemde aangifte en de verklaringen van verdachte blijkt volgens de rechtbank dat verdachte opzettelijk schriftelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd door in zijn op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen in strijd met de waarheid te verklaren dat zijn voet een steen raakte die op de grond lag en vervolgens naar beneden viel. Feit 1 kan dan ook worden bewezen.
4.3.
Feit 2: mishandeling
4.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het tweede ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Daartoe haalt de officier van justitie dezelfde bewijsmiddelen aan als voor de bewezenverklaring van feit 1 en stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte met het gooien van de steen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de steen iemand zou raken.
4.3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op basis van de verklaring van verdachte bepleit dat hij geen opzet heeft gehad op de mishandeling, maar wel bewuste schuld, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht ook het tweede ten laste gelegde feit, mishandeling, bewezen en komt tot die conclusie op basis van de volgende bewijsmiddelen en overwegingen.
Op grond van de onder 4.2.3 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat één van de stenen, die verdachte heeft laten vallen, terecht is gekomen op de enkel van aangever. Daarover bestaat ook voor verdachte geen discussie.
Verdachte verklaarde bij het VIK dat hij in de boot een schipper en twee passagiers zag. [8] Verdachte verklaarde ter zitting dat hij de twee stenen heeft laten vallen om een plons te veroorzaken en op die manier contact te krijgen met de schipper. Verdachte verklaarde ook dat hij uit zichzelf bedacht had om de schipper op deze manier te doen stoppen en dat hij de schipper wilde laten schrikken. Verdachte heeft met dat doel twee stenen bij de Utrechtsebrug gepakt en deze in het zijvakje van het portier van het politiebusje meegenomen. Van de eerste steen heeft verdachte, zo verklaarde hij, niet gezien waar deze terecht kwam, omdat hij meteen in zijn bus stapte om naar de tweede brug te rijden. Op de tweede brug stond verdachte met zijn rug naar de aanvarende boot en zag hij de boot niet meer op het moment dat deze onder de brug doorvoer en hij de tweede steen over de reling van de brug liet vallen. Verdachte wist niet met welke snelheid de boot voer. Het was niet zijn doel om iemand te mishandelen en hij heeft een inschattingsfout gemaakt, zo verklaarde verdachte.
Schipper [schipper/getuige] heeft verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 20 kilometer per uur onder de eerste brug voer. [9] Passagier [Passagier/getuige] heeft verklaard dat ze met volle vaart richting de stad gingen. [10]
De rechtbank twijfelt er niet aan dat de verdachte geen vol opzet heeft gehad op de mishandeling. Echter, volgens de rechtbank maakt het feit dat het niet het doel was van verdachte om de inzittenden van de boot te mishandelen niet dat verdachte geen voorwaardelijk opzet kan hebben gehad. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar stelling dat de verklaring van verdachte wijst in de richting van bewuste schuld in plaats van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank overweegt daarbij dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet van belang is of verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het ontstaan van letsel. Het antwoord op deze vraag is naar vaste jurisprudentie afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Verdachte heeft een tweetal zware stenen [11] vanaf een tweetal bruggen, gelegen over de Amstel, laten vallen en wel bewust op het moment dat de op de Amstel varende boot zich zeer dichtbij die bruggen bevond. Hoewel verdachte volgens zijn verklaring enkel de opdracht had om zicht te krijgen op de boot en te kijken welke kant de boot zou opvaren, heeft verdachte twee stenen gepakt. Vervolgens heeft verdachte de eerste steen vanaf de eerste brug laten vallen, zonder te kijken waar deze steen terecht kwam. Op de tweede brug stond verdachte met zijn rug naar de aanvarende boot en zag verdachte de boot niet meer toen deze onder de brug doorvoer en hij de steen over de reling van de brug liet vallen.
Naar het oordeel van de rechtbank was de kans aanmerkelijk dat, door het vanaf een brug laten vallen van een grote steen in de vaarrichting van een op korte afstand en met een aanzienlijke snelheid naderende open boot, deze steen de boot zou raken, daarin terecht zou komen en daarbij één van de inzittenden zou raken en verwonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij enkel een plons wilde veroorzaken zonder zich er van bewust te zijn dat hij de boot daarbij zou kunnen raken niet aannemelijk. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat ook eerste steen in de boot terecht is gekomen, verdachte zich er na die eerste steen niet van had vergewist waar deze terecht was gekomen, hij geen weet had van de snelheid waarmee de boot voer en geen zicht had op de boot op het moment dat deze hem onder de brug tegemoet voer en hij de tweede steen liet vallen. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, het laten vallen van de stenen, onder de geschetste omstandigheden naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het raken van de boot, met mogelijk letsel voor de inzittenden tot gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank komt tot de conclusie dat feit 2 eveneens kan worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 8 oktober 2021 te Amsterdam, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen gedateerd 8 oktober 2021 (Proces-verbaalnummer: [nummer] ), schriftelijk, een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, in dat proces-verbaal van bevindingen opzettelijk ten dele in strijd met de waarheid verklaard:
“Ik zag en voelde dat ik met mijn voet een steen raakte welke daar op de grond lag. Ik zag dat de steen naar beneden viel”;
Ten aanzien van feit 2;
op 8 oktober 2021 te Amsterdam, [aangever] heeft mishandeld door een steen te laten vallen op de rechterenkel van die [aangever] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de disciplinaire straf van een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van 2 jaar, die door de korpsleiding aan verdachte is opgelegd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de gevolgen die de hele kwestie reeds voor verdachte en zijn gezin hebben gehad en hem een kans te geven te leren van zijn fout. Om die redenen heeft de verdediging verzocht de door de officier van justitie geëiste taakstraf te matigen en deels voorwaardelijk op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Betreffende de ernst van de bewezen feiten merkt de rechtbank op dat het, om in de woorden van de officier van justitie te spreken, een politiedoodzonde is om bewust vals te verklaren als politieambtenaar. Het hele strafrechtsysteem is gebaseerd op de bewijskracht die toekomt aan een ambtsedig proces-verbaal. Een ieder moet zonder aarzeling kunnen vertrouwen op de waarheidsgetrouwheid van een dergelijk proces-verbaal. Met het opzettelijk vals opmaken van een ambtsedig proces-verbaal heeft verdachte juist dit vertrouwen beschaamd. Daarmee heeft verdachte niet alleen zichzelf schade toegebracht, maar ook het aanzien van en het vertrouwen in de politie als geheel. Het is dan ook om die reden dat de wetgever op dergelijke feiten hoge straffen heeft gesteld, waaronder de mogelijkheid van onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzetting uit het ambt van politieambtenaar. Het willens en wetens verdoezelen van de fout die verdachte heeft gemaakt bij het laten vallen van de steen, rekent de rechtbank verdachte om die reden zwaar aan. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij aangever [aangever] letsel heeft toegebracht.
Aangaande de persoonlijke omstandigheden van verdachte weegt de rechtbank het volgende mee in de strafmaat. De rechtbank hecht waarde aan het feit dat verdachte inzicht heeft in zijn fouten. Verdachte was ter zitting zichtbaar aangeslagen. Hij heeft verklaard zich te schamen voor zijn handelen en een dergelijke fout niet nogmaals te zullen maken. Sinds het gebeurde heeft de verdachte het gevoel dat hij zich dubbel moet bewijzen als hij aan het werk is, omdat al zijn collega’s weten van het gebeurde en vanwege zijn disciplinaire straf. Ook dit weegt de rechtbank mee in haar oordeel, waarbij de rechtbank het positief vindt dat de verdachte meewerkt aan het preventieve integriteitsbeleid bij de politie door over zijn ervaring les te gaan geven aan politieambtenaren in opleiding.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 juni 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf kijkt de rechtbank ook naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt meineed gaat uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij nog geen rekening is gehouden met de bijzondere hoedanigheid van verdachte, en het oriëntatiepunt mishandeling, afhankelijk van het letsel en het gebruikte middel, van een geldboete tot een taakstraf.
Gezien het inzicht dat verdachte heeft in zijn handelen, de gevolgen die onderhavige feiten al voor de verdachte in zijn persoonlijke levenssfeer hebben gehad, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Gezien de disciplinaire sanctie die door de korpsleiding al aan verdachte is opgelegd, acht de rechtbank een ontzetting uit het ambt van politieambtenaar evenmin passend. Wel wenst de rechtbank een signaal af te geven dat de bewezen feiten niet ongestraft kunnen blijven. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen van negentig uren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 207 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 90 (negentig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 (vijfenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers voorzitter,
mrs. J. van Zijl en B. Kuppens rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pv-nummer [nummer] , p. 33.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pv-nummer [nummer] , p. 33.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , p. 2.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , p. 3 (onder: ‘noot verbalisant’).
6.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek boot, p. 17-18.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 24-26.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 35.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [schipper/getuige] , p. 13.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [Passagier/getuige] , p. 9.
11.Volgens de verklaring van verdachte zelf grote stenen, met een gewicht van ongeveer 3 kilo (proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 24) en volgens het politieonderzoek twee stenen met een gewicht van respectievelijk 1.52 en 0.66 kilogram (Bijlage gewicht stenen bij proces-verbaal van relaas).