ECLI:NL:RBAMS:2022:4302

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
13/099154-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van meineed en valsheid in geschrift door een politieambtenaar

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar, die beschuldigd werd van meineed en valsheid in geschrift. De zaak kwam voort uit een incident op 16 mei 2019, waarbij de verdachte een valse verklaring onder ede had afgelegd in een proces-verbaal van aanhouding. Tijdens de zitting op 8 juli 2022 werd het bewijs besproken, waaronder een filmpje dat het incident vastlegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een onjuiste verklaring had afgelegd en dat hij wist dat de inhoud van het proces-verbaal niet klopte. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eendaadse samenloop van meineed en valsheid in geschrift. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke ontzetting uit het ambt als politieambtenaar, met de bijzondere voorwaarde dat hij de politie-eenheid Amsterdam op de hoogte moest stellen van het vonnis. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de integriteit van de politie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/099154-22 (Promis)
Datum uitspraak: 22 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Smilde en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.M. Terlingen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, schriftelijk, persoonlijk en opzettelijk een valse verklaring en/of een verklaring ten dele in strijd met de waarheid, onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, in het door hem, verdachte, schriftelijk, op ambtseed, opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 16 mei 2019 (proces-verbaal nr. [nummer] ) opzettelijk in strijd met de waarheid vermeld - zakelijk weergegeven - :
“Ik heb hierop de betrokkene gemaand te vertrekken. Daarbij gaf ik met mijn hand de richting van het vertrekken aan. Kennelijk heb ik daarbij de telefoon van betrokkene per ongeluk uit zijn handen gestoten dan wel geslagen.”
en/of
hij op of omstreeks 16 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 16 mei 2019 (proces-verbaal nr. [nummer] ), valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft hij, verdachte, valselijk en/of in strijd met de waarheid in dat proces-verbaal opgenomen - zakelijk weergegeven - :
“Ik heb hierop de betrokkene gemaand te vertrekken. Daarbij gaf ik met mijn hand de richting van het vertrekken aan. Kennelijk heb ik daarbij de telefoon van betrokkene per ongeluk uit zijn handen gestoten dan wel geslagen.”
en/of (vervolgens) dat proces-verbaal heeft ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hoewel op basis van het filmpje kan worden geconcludeerd dat verdachte zodanig geïrriteerd was dat hij besloot een klap te geven en het proces-verbaal van aanhouding op dat punt dus valselijk is opgemaakt, kan de voorgeschiedenis tot een ander oordeel leiden. Gelet op die voorgeschiedenis was de opzet van verdachte er vanaf het begin op gericht om aangever weg te krijgen, waardoor de opzet op de valsheid van de verklaring ontbreekt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De opzet van verdachte was erop gericht om aangever weg te krijgen. Daarnaast wordt de aangifte van [aangever] niet ondersteund door het filmpje of de overige bewijsmiddelen in het dossier.
3.3.
Oordeel van de rechtbank [1]
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van meineed is - naast de vaststelling dat de tenlastegelegde passage uit het proces-verbaal van aanhouding in strijd met de feitelijke toedracht en dus onjuist is - vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleggen van een onjuiste verklaring. Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift is daarnaast vereist dat bij verdachte het oogmerk bestond om die verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij zag dat een motoragent een boete uitschreef en dat hij daarbij ging kijken. [2] Aangever ging ervoor staan, waarop de agent zei dat hij weg moest gaan. Toen aangever vroeg waarom de agent een boete uitschreef, kreeg hij geen antwoord. Aangever heeft de agent vervolgens om zijn badgenummer gevraagd. Toen de agent dat niet wilde geven, zei aangever dat hij zou gaan filmen omdat hij de situatie niet terecht vond. [3] Aangever stapte dichterbij de motoragent, waarna de motoragent de telefoon uit zijn handen sloeg. [4]
Verdachte (de motoragent) heeft op 16 mei 2019 in Amsterdam op ambtseed een proces-verbaal van aanhouding met nummer [nummer] opgemaakt en ondertekend. [5] Hierin heeft verdachte onder meer verklaard dat aangever zich steeds bleef bemoeien met het gesprek. Verder heeft verdachte in dit proces-verbaal verklaard:
“Ik heb hierop de betrokkene gemaand te vertrekken. Daarbij gaf ik met mijn hand de richting van het vertrekken aan. Kennelijk heb ik daarbij de telefoon van betrokkene per ongeluk uit zijn handen gestoten dan wel geslagen.” [6]
Op de zitting is verdachte bij deze verklaring gebleven.
Aangever heeft een gedeelte van het incident gefilmd. Dit filmpje is (vertraagd) afgespeeld op de zitting. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zichzelf op het filmpje herkent. [7]
De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat op het filmpje te zien is dat verdachte zijn eigen telefoon van zijn rechterhand overpakt naar zijn linkerhand. Vervolgens maakt verdachte met zijn rechterarm een snelle beweging links voor zijn lichaam in de richting van aangever en valt de telefoon van aangever op de grond. [8]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het filmpje geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat verdachte de telefoon van aangever uit zijn handen slaat, nu te zien is dat verdachte met kracht uithaalt en dat de telefoon vervolgens op de grond valt. De tenlastegelegde passage
“Ik heb hierop de betrokkene gemaand te vertrekken. Daarbij gaf ik met mijn hand de richting van het vertrekken aan. Kennelijk heb ik daarbij de telefoon van betrokkene per ongeluk uit zijn handen gestoten dan wel geslagen”uit bovengenoemd proces-verbaal van aanhouding is dan ook in strijd is met de waarheid en dus onjuist. Dat verdachte aangever op een eerder moment zou hebben gemaand te vertrekken, kan aan die onjuistheid niet afdoen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze verklaring
opzettelijkvalselijk heeft opgemaakt, nu het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de passage uit zijn verklaring niet klopt. Verdachte heeft hiermee dan ook bewust tot doel gehad een andere voorstelling van zaken te geven dan zich in werkelijkheid heeft afgespeeld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, de meineed, kan worden bewezen. Hetgeen hierboven is overwogen leidt daarnaast tot het oordeel dat bij verdachte het oogmerk bestond om zijn verklaring als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zodat ook het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, de valsheid in geschrift, kan worden bewezen. Ten aanzien van de feiten is sprake van eendaadse samenloop.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 mei 2019 te Amsterdam, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en daaraan rechtsgevolgen verbond, schriftelijk, persoonlijk en opzettelijk een valse verklaring, onder ede heeft afgelegd, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, in het door hem, verdachte, schriftelijk, op ambtseed, opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 16 mei 2019 (proces-verbaal nr. [nummer] ) opzettelijk in strijd met de waarheid vermeld - zakelijk weergegeven - :
“Ik heb hierop de betrokkene gemaand te vertrekken. Daarbij gaf ik met mijn hand de richting van het vertrekken aan. Kennelijk heb ik daarbij de telefoon van betrokkene per ongeluk uit zijn handen gestoten dan wel geslagen.”
en
op 16 mei 2019 te Amsterdam, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 16 mei 2019 (proces-verbaal nr. [nummer] , valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid in dat proces-verbaal opgenomen - zakelijk weergegeven - :
“Ik heb hierop de betrokkene gemaand te vertrekken. Daarbij gaf ik met mijn hand de richting van het vertrekken aan. Kennelijk heb ik daarbij de telefoon van betrokkene per ongeluk uit zijn handen gestoten dan wel geslagen.”
en vervolgens dat proces-verbaal heeft ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd en daarom geen strafeis geformuleerd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (eendaadse samenloop van) meineed en valsheid in geschrift, doordat hij in zijn hoedanigheid van politieambtenaar opzettelijk valselijk een proces-verbaal van aanhouding heeft opgemaakt. Hij heeft met het op ambtseed opmaken van een valse verklaring een ernstig misdrijf gepleegd, waardoor de goede procesorde in gevaar is gebracht en de rechtsgang kon worden belemmerd. Hoewel in deze zaak sprake was van uiterst hinderlijk gedrag van aangever, moest van verdachte kunnen worden verwacht dat bewijsmateriaal overeenkomstig de waarheid werd opgemaakt. Met zijn handelen heeft verdachte de integriteit van de politie geschaad. Het hele strafrechtsysteem is gebaseerd op de bewijskracht die toekomt aan een ambtsedig proces-verbaal. Een ieder moet zonder aarzeling kunnen vertrouwen op de waarheidsgetrouwheid van een dergelijk proces-verbaal. Met het opzettelijk vals opmaken van een ambtsedig proces-verbaal heeft verdachte juist dit vertrouwen beschaamd. Daarmee heeft verdachte niet alleen zichzelf schade toegebracht, maar ook het aanzien van en het vertrouwen in de politie als geheel. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 7 juni 2022, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
Uit het strafblad komt wel naar voren dat verdachte op 15 maart 2022 door de kantonrechter (onherroepelijk) is veroordeeld voor een snelheidsovertreding in het verkeer tot een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 42 dagen. Na hierover op zitting te zijn bevraagd, heeft verdachte verklaard dat dat hij zijn werkgever niet op de hoogte heeft gesteld van deze veroordeling en dat hij gedurende de rijontzegging tijdens zijn diensten met een collega is meegereden.
Op de zitting heeft verdachte geen enkel inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen. Hij zegt tot op de dag van vandaag dat hij goed heeft gehandeld. Dit doet de rechtbank vrezen voor herhaling.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor
straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld. Daarin wordt voor meineed een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden genoemd. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de bijzondere functie van de verdachte. De omstandigheid dat verdachte het feit heeft gepleegd in zijn hoedanigheid van politieman maakt het feit strafwaardiger. Gelet op de verstrekkende persoonlijke gevolgen die oplegging van een gevangenisstraf voor verdachte zullen hebben, ziet de rechtbank echter aanleiding om geen gevangenisstraf, maar een forse taakstraf van 180 uur op te leggen.
Vanwege de ernst van het feit, vanwege het hiervoor overwogen gevaar voor herhaling en als algemeen signaal, ziet de rechtbank daarnaast aanleiding om als bijkomende straf een voorwaardelijke ontzetting van het recht om het ambt als politieambtenaar te bekleden op te leggen. De rechtbank vindt het tevens van belang dat de politie-eenheid Amsterdam, anders dan bij voornoemde verkeersovertreding, op de hoogte wordt gesteld van de veroordeling. Aan de voorwaardelijke ontzetting uit het ambt zal dan ook de bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat verdachte de politie-eenheid Amsterdam schriftelijk in kennis stelt van dit vonnis binnen twee weken na het onherroepelijk worden ervan, met afschrift daarvan aan de officier van justitie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 55, 63, 207, 225 en 235 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, schriftelijk, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
en
valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Ontzet veroordeelde uit het recht tot de uitoefening van het beroep van politieagent voor de duur van 2 (twee) jaar.
Beveelt dat deze bijkomende straf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
- zijn werkgever (Politie Eenheid Amsterdam) schriftelijk in kennis stelt van dit vonnis binnen 2 (twee) weken na het onherroepelijk worden ervan, met afschrift daarvan aan de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen
2.Verhoor aangever [aangever] , p. 02 (eerste alinea).
3.Verhoor aangever [aangever] , p. 02 (derde alinea).
4.Verhoor aangever [aangever] , p. 02 (tweede alinea).
5.Aanhouding [aangever] , p. 10 en 11.
6.Aanhouding [aangever] , p. 11 (tweede alinea).
7.Verklaring van verdachte op de zitting van 8 juli 2022, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
8.Eigen waarneming van de rechtbank op de zitting van 8 juli 2022, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.