ECLI:NL:RBAMS:2022:4296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
13/674006-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van verkregen voordeel uit oplichting

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, hierna te noemen [naam/veroordeelde]. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een bedrag van maximaal € 91.361,73, dat zou zijn verkregen uit de oplichting van twee bedrijven, [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 12 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de raadsman van de veroordeelde, mr. M. Jonk, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering is gebaseerd op de oplichting waarvoor [naam/veroordeelde] eerder was veroordeeld. De oplichting betrof een bedrag van € 14.046,96, gepleegd in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 september 2018. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten van het geld dat is vrijgekomen door de oplichting van de twee bedrijven. Er ontbrak bewijs dat de bedragen die op de bankrekening van de veroordeelde zijn gestort, daadwerkelijk het verkregen voordeel betroffen van de gepleegde oplichting.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters van de meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674006-20 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/674006-20, tegen:
[naam/veroordeelde], hierna te noemen [naam/veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en [naam/veroordeelde] en zijn raadsman, mr. M. Jonk, op die zitting naar voren hebben gebracht.

2.De ontnemingsvordering

De vordering van de officier van justitie van 29 oktober 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [naam/veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 93.777,79. Dit bedrag volgt uit een berekening die is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel op pagina 402 van het procesdossier in de strafzaak.
Ter terechtzitting van 12 mei 2022 heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in dier voege dat hij het maximumbedrag stelt op € 91.361,73.

3.De grondslag van de vordering

De rechtbank maakt uit de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering en onderbouwing verwijzen op dat deze is gebaseerd op het strafbare feit waarvoor [naam/veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld (oplichting van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ).
[naam/veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2022 veroordeeld voor het volgende strafbare feit veroordeeld:
oplichting, meermalen gepleegd.
De bewezenverklaring ziet op een bedrag van € 14.046,96 in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 september 2018 en verdachte is vrijgesproken van het gewoontewitwassen en eenvoudig witwassen.

4.De beoordeling

De vordering ziet op een (aangepast) bedrag van € 91.361,73. Dit bedrag ziet kennelijk op het totaal bedrag dat door alle aangevers is betaald en waarvoor zij zijn opgelicht. De grondslag van de vordering ziet evenwel op de tenlastegelegde feiten oftewel de oplichting van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De oplichting van deze bedrijven omvat evenwel een totaal bedrag van € 14.046,96. Alleen al reeds hierom beperkt het mogelijk verkregen voordeel zich tot laatstgenoemd bedrag.
De volgende vraag die rechtbank dient te beantwoorden is of [naam/veroordeelde] daadwerkelijk voordeel heeft genoten als gevolg van de door hem gepleegde oplichting van beide bedrijven. De rechtbank is van oordeel dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat [naam/veroordeelde] voordeel heeft gekregen van het geld dat is vrijgekomen door de oplichting van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Het dossier bevat namelijk geen bewijsmiddel dat tot de conclusie kan leiden. Weliswaar blijkt uit het dossier dat in de periode van 16 maart 2018 tot en met 24 maart 2019 op de bankrekening van verdachte € 33.187,57 is betaald, onduidelijk is of deze gelden daadwerkelijk het verkregen voordeel betreft van die in de periode van 27 april 2018 tot en met 23 augustus 2018 gepleegde en bewezen oplichting. De vordering moet daarom worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2022.