ECLI:NL:RBAMS:2022:4296
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. Knol
- J.M.R. Vastenburg
- T. Arnoldussen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van verkregen voordeel uit oplichting
In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, hierna te noemen [naam/veroordeelde]. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een bedrag van maximaal € 91.361,73, dat zou zijn verkregen uit de oplichting van twee bedrijven, [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 12 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en de raadsman van de veroordeelde, mr. M. Jonk, hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering is gebaseerd op de oplichting waarvoor [naam/veroordeelde] eerder was veroordeeld. De oplichting betrof een bedrag van € 14.046,96, gepleegd in de periode van 1 april 2018 tot en met 1 september 2018. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten van het geld dat is vrijgekomen door de oplichting van de twee bedrijven. Er ontbrak bewijs dat de bedragen die op de bankrekening van de veroordeelde zijn gestort, daadwerkelijk het verkregen voordeel betroffen van de gepleegde oplichting.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters van de meervoudige kamer.