Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een mondeling vonnis uitgesproken in de zaak tussen De Jong Timmer- en Aannemersbedrijf B.V. en twee gedaagden. De vordering van De Jong was gebaseerd op een factuur van 21 juli 2021 voor meerwerk ter waarde van € 13.032,79, voortvloeiend uit mondelinge afspraken bovenop een aannemingsovereenkomst uit juni 2020. De gedaagden voerden aan dat de kosten van het meerwerk al in de overeenkomst waren opgenomen, maar de kantonrechter oordeelde dat zij onvoldoende concreet hadden gemaakt waar en hoe deze posten in de overeenkomst waren belegd. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, omdat de gedaagden niet konden aantonen dat er geen overeenstemming over het meerwerk was bereikt.
Daarnaast werd de gevorderde contractuele rente afgewezen, omdat deze als oneerlijk werd beschouwd op basis van Europese en Nederlandse rechtspraak. De kantonrechter vernietigde het betreffende beding in de algemene voorwaarden van De Jong en wees de vordering tot betaling van de contractuele rente af. De gedaagden werden wel veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente vanaf de onbetwist gevorderde datum van 17 februari 2022.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat de gedaagden een betalingstermijn van veertien dagen was gegeven. De gedaagden werden als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden zijn begroot op € 2.245,92. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.