ECLI:NL:RBAMS:2022:4264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
13.216114.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afdreiging en witwassen in het kader van sextortion

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die samen met zijn vriendin een slachtoffer heeft afgedreigd voor een bedrag van 200 euro en dit geld heeft witgewassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging en witwassen, waarbij hij samen met een medeverdachte opereerde. De feiten vonden plaats in de periode van februari 2018 tot en met juli 2019. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank oordeelde dat de afdreiging, die ook wel bekend staat als sextortion, een grote impact heeft op slachtoffers, wat de ernst van de feiten onderstreept. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk door het Openbaar Ministerie was geëist. De benadeelde partijen in de zaak zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd voor de afdreiging van deze partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.216114.20
Datum uitspraak: 25 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. afdreiging van meerdere personen, waaronder [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , in de periode van 7 februari 2018 tot en met 10 april 2019;
2. witwassen van zes paysafecards en/of geldbedragen in de periode van 7 februari 2018 tot en met 9 juli 2019.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Geldigheid dagvaarding (feit 1)

Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging van feit 1, wat betreft het woord ‘waaronder’ nietig is, omdat onvoldoende duidelijk is op wie de tenlastelegging nog meer ziet naast de daarin opgenomen zes namen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit ten aanzien van alle zes de mannen heeft begaan en dat daarbij sprake was van medeplegen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afdreigingen (feit 1). Verdachte heeft zich niet voorgedaan als ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’, ‘ [naam 3] ’ of ‘ [naam 4] ’ en voor zover [medeverdachte] dat wel heeft gedaan heeft verdachte niet nauw en bewust met [medeverdachte] samengewerkt. De bepleite vrijspraak voor feit 1 brengt wat de verdediging betreft mee dat verdachte ook van feit 2 – witwassen – moet worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) heeft afgedreigd en dat zij de opbrengst van deze afdreiging, paysafecard’s ter waarde van € 200,-, hebben witgewassen. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte als (mede)pleger de overige in de tenlastelegging genoemde mannen heeft afgedreigd of de opbrengst van deze afdreigingen heeft witgewassen.
Afdreiging van [slachtoffer 6] door ‘ [naam 2] ’ (bewezenverklaring)
Uit de aangifte volgt dat [slachtoffer 6] in de periode van 2 tot en met 3 februari 2018 is afgedreigd door de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] . Uit het dossier komt naar voren dat dit e-mailadres in die periode negentien keer gebruik heeft gemaakt van het IP-adres dat behoort bij de woning van verdachte, waar hij alleen woonde en ingeschreven stond. [slachtoffer 6] heeft drie codes van paysafecards naar de gebruiker van dit e-mailadres gestuurd. Uit onderzoek naar de gegevensdragers van [medeverdachte] blijkt dat hierop in elk geval één van deze paysafecardcodes is teruggevonden. Uit de digitale communicatie tussen verdachte en [medeverdachte] leidt de rechtbank af dat zij zich ook gezamenlijk hebben bezig gehouden met andere afdreigingen.
De stelling van verdachte dat ook anderen gebruik hebben kunnen maken van zijn WiFi-netwerk is onvoldoende concreet om daaruit af te leiden dat anderen daadwerkelijk van dit WiFi-netwerk gebruik hebben gemaakt (voor het plegen van strafbare feiten), te meer ook omdat verdachte nagelaten heeft om hierover meer informatie te verschaffen wie dit zouden zijn geweest. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte is geweest die zich vanaf zijn IP-adres heeft voorgedaan als ‘ [naam 2] ’.
Gelet op deze vaststellingen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer 6] gezamenlijk hebben afgedreigd.
Geen schakelbewijs
Uit het dossier komt naar voren dat bij alle zes de mannen die in de tenlastelegging worden genoemd een vergelijkbare manier van afdreigen heeft plaatsgevonden. Deze handelwijze is wat de rechtbank betreft echter niet dusdanig uniek dat hieruit bewijs voortvloeit dat verdachte naast het afdreigen van [slachtoffer 6] ook de andere mannen heeft afgedreigd. Voor een bewezenverklaring van de andere mannen is dan ook concreet bewijs van verdachtes betrokkenheid nodig.
Afdreigingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] door ‘ [naam 1] ’ (vrijspraak)
Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] zijn afgedreigd door de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres] . Op de telefoon van [medeverdachte] is een foto aangetroffen waarop een Omegle-webpagina te zien is waarop een bericht met het e-mailadres [e-mailadres] te zien is. De rechtbank vindt het, net als de raadsvrouw, aannemelijk dat de foto niet is gemaakt door degene met het e-mailadres [e-mailadres] , maar door de andere persoon in de chat. Uit het aantreffen van deze afbeelding bij [medeverdachte] kan dus niet worden afgeleid dat [medeverdachte] de gebruiker is van dit e-mailadres. Evenmin blijkt hieruit dat verdachte door middel van dit e-mailadres (als medepleger) mensen heeft afgedreigd.
Afdreigingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] door ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 4] ’
Op gegevensdragers die aan [medeverdachte] toebehoren zijn gegevens aangetroffen die erop wijzen dat [medeverdachte] betrokken was bij het afdreigen van [slachtoffer 4] (via [e-mailadres] ) en [slachtoffer 1] (via [e-mailadres] ). Uit het vonnis in de zaak tegen [medeverdachte] – dat door de verdediging is overgelegd – komt ook naar voren dat zij deze afdreigingen heeft bekend en dat zij hiervoor door de rechtbank als pleger is veroordeeld.
In het dossier bevindt zich geen bewijs voor directe betrokkenheid van verdachte (als medepleger) bij deze twee afdreigingen. De omstandigheid dat uit de afdreiging van [slachtoffer 6] en de communicatie tussen verdachte en [medeverdachte] naar voren komt dat zij zich gezamenlijk hebben bezig gehouden met afdreigingen volgt niet dat verdachte, zonder nader bewijs dat op zijn betrokkenheid wijst, ten aanzien van alle door [medeverdachte] gepleegde afdreigingen als medepleger is aan te merken.
Witwassen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de paysafecard’s die door [slachtoffer 6] zijn afgegeven (ter waarde van in totaal € 200,-) als medepleger heeft witgewassen. Verdachte en [medeverdachte] hebben de codes van deze kaarten verworven, voorhanden gehad en hiervan gebruik gemaakt. Dat zij hiervan gebruik hebben gemaakt blijkt uit het feit dat het saldo op de kaarten € 0,- was ten tijde van de aangifte door [slachtoffer 6] .
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte de andere paysafecard’s (als medepleger) heeft witgewassen, omdat uit het dossier niet blijkt dat hij hierover heeft beschikt.
Periode
Uit de aangifte van [slachtoffer 6] op 7 februari 2018 komt naar voren dat de afdreiging heeft plaatsgevonden op 2 en 3 februari 2018. Uit de bijlagen bij de aangifte blijkt dat op dat moment het saldo op de paysafecard’s al € 0,- is. De rechtbank leidt hieruit af dat het afdreigen en witwassen (kort) voorafgaand en uiterlijk op 7 februari 2018 heeft plaatsgevonden.
De tenlastelegging gaat bij feit 1 en bij feit 2 uit van een pleegperiode in of omstreeks een periode vanaf 7 februari 2018 tot en met 10 april 2019 respectievelijk 9 juli 2019. De rechtbank is van oordeel dat de periode vanaf 2 februari 2018 binnen het bereik valt van omstreeks de ten laste gelegde periodes en zal bewezen verklaren dat verdachte de feiten omstreeks 7 februari 2018 heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
omstreeks 7 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 6] door bedreiging met openbaring van een geheim, te dwingen tot de afgifte van een goed, te weten paysafecards t.w.v. 200 euro,
- een (erotisch getint) contact is aangegaan via Omegle en Google Hangouts met die persoon en daaruit naaktfoto's van die persoon op verzoek heeft verkregen en vervolgens
- die persoon dreigende en/of dwingende berichten heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, en zijn mededader dwingende en/of dreigende uitlatingen en eisen deed, onder meer inhoudende dat hij foto’s zou plaatsen op internet en/of die foto's aan de familie en vrienden voornoemd persoon zou sturen, als hij niet paysafecard(code)’s zou sturen aan verdachte en zijn mededader;
Feit 2
op of omstreeks 7 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
(van) voorwerpen, te weten paysafecard’s van 200 euro,
heeft verworven en voorhanden gehad en gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het afdreigen van [slachtoffer 6] , door te dreigen naaktfoto’s te openbaren als er niet betaald zou worden. Dit handelen, bekend als sextortion, heeft doorgaans een grote impact op slachtoffers, omdat voortdurend sprake is van de angst dat de dader alsnog het beeldmateriaal gaat openbaren.
De rechtbank leidt uit de communicatie tussen verdachte en [medeverdachte] af dat de afdreiging van [slachtoffer 6] niet op zichzelf staat, maar dat sprake is van een breder kader waarin zij mensen hebben afgedreigd. Het afdreigen lijkt voor hen de manier te zijn om extra financiële armslag te creëren. Daarbij lijkt het verdachte te zijn die de opdrachten geeft en/of het afdreigen initieert en die daarmee een leidende rol heeft gehad.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de strafmaat ook dat sprake is van een ouder feit en dat sprake is van een formele overschrijding van de redelijke termijn met ruim één jaar. De rechtbank ziet hierin aanleiding om geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uur opleggen.

10.Benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 5] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. Verdachte wordt immers vrijgesproken wat betreft de afdreiging van deze benadeelde partij. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. Verdachte wordt immers vrijgesproken wat betreft de afdreiging van deze benadeelde partij. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 318 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde nietig, voor zover daarin is opgenomen het woord ‘
waaronder’.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
-
Medeplegen van afdreiging;
Feit 2
-
Medeplegen van witwassen.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Verklaart [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2022.