ECLI:NL:RBAMS:2022:423

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/13/711265 / HA RK 21-428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.M. Ravestijn, tegen mr. C. Kraak, de kantonrechter. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de behandeling van een civiele procedure waarin verzoekster als gedaagde partij werd aangesproken door haar verhuurder. De verhuurder beschuldigde verzoekster van overlast, wat verzoekster betwistte. Tijdens de zitting op 14 december 2021 had de rechter vragen gesteld over de psychische gesteldheid van verzoekster, wat leidde tot de vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen was.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. De rechtbank oordeelde dat de vragen van de rechter niet duidden op vooringenomenheid, maar eerder bedoeld waren om verzoekster de kans te geven te reageren op de stellingen van de wederpartij. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd geen grond voor wraking opleverden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 16 december 2021 ingekomen en onder rekestnummer
C/13/711265 /HA RK 21/428 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
gevestigd te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.M. Ravestijn,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C. Kraak, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van 14 december 2021;
  • de brief van de gemachtigde van de wederpartij van 16 december 2021;
  • de brief van 28 december 2021 van mr. Ravestijn inhoudende toevoegingen proces-verbaal;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 14 januari 2022.
1.2.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 januari 2022, waar aanwezig waren de rechter, vergezeld door haar griffier, verzoekster en haar gemachtigde, en namens de gemachtigde van de wederpartij, zijn kantoorgenoot mr. J. Goosens, en de rechtbank verzoekster en haar gemachtigde en de rechter heeft gehoord.
Mr. Ravestijn heeft spreeknotities overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling is direct uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechter zijn in behandeling de vorderingen tegen verzoekster als gedaagde partij tot ontbinding van haar huurovereenkomst en ontruiming van haar woning en haar vorderingen tot huurprijsvermindering, schadevergoeding en andere passende woonruimte. De wederpartij, verhuurder, verwijt verzoekster dat zij overlast veroorzaakt door agressief en luidruchtig gedrag jegens medebewoners. Verzoekster betwist die verwijten en stelt dat juist de medebewoners overlast veroorzaken.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2021 heeft blijkens het proces-verbaal de echtgenote van de verhuurder, die namens verhuurder het contact onderhoudt met verzoekster en haar medebewoners, gezegd:
“ [verzoekster] zou begeleiding moeten hebben. Zij heeft psychische problemen. Het beste zou zijn als ze ergens kan wonen waar ze hulp krijgt. Ik kan haar die begeleiding niet aanbieden.”
Vervolgens heeft de rechter gezegd:
“Ik weet dat U de verwijten van de medebewoners betwist. Heeft u wel eens hulp gezocht?”

3.De gronden van het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft zich vooringenomen getoond aangezien zij heeft aangehaakt bij de suggesties van de wederpartij en bij verzoekster heeft geïnformeerd of zij hulp heeft gezocht en of begeleid wonen een goede optie zou zijn. Deze uitlatingen namens de wederpartij waren ongefundeerd en in de procedure is niet gebleken dat bij verzoekster sprake zou zijn van een psychische stoornis dan wel van vergelijkbare problemen. Volgens verzoekster is ten onrechte niet in het proces-verbaal vermeld dat namens de wederpartij ook is gezegd dat verzoekster psychoses heeft en je niet kunt weten wanneer zij die psychoses krijgt, althans woorden van gelijke strekking. Daarna heeft de rechter onder meer gezegd dat voor begeleid wonen andere mensen zijn die daarbij kunnen helpen. Ook heeft de rechter verzoekster gevraagd of begeleid wonen voor haar een goede optie zou zijn. Doordat de rechter op de ongefundeerde uitlatingen van de wederpartij is ingegaan en heeft doorgevraagd naar de psychische gezondheid van verzoekster, terwijl nergens uit blijkt dat sprake is van een psychische stoornis, heeft zij de indruk gewekt dat zij vooringenomen is (geweest). Er bestond geen noodzaak voor de rechter om in te gaan op de ongefundeerde en ook beledigende opmerkingen van de wederpartij, omdat de psychische gesteldheid van verzoekster niet ter discussie staat.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangevoerd dat er van vooringenomenheid van haar kant jegens verzoekster geen sprake is en dat de (eventuele) vrees daarvoor niet objectief gerechtvaardigd is. De rechter kan zich niet herinneren dat zij heeft gevraagd of begeleid wonen voor verzoekster een goede optie zou zijn, maar gelet op de daarvoor gemaakte opmerkingen zou dat best het geval kunnen zijn. De rechter vindt het heel logisch dat zij zich voor een reactie tot verzoekster heeft gericht en haar daarover vragen heeft gesteld. Het is niet zo dat zij daarmee het standpunt van de wederpartij heeft overgenomen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De lijdelijkheid van een rechter houdt niet in dat zij slechts luistert naar hetgeen partijen aanvoeren. Aan een rechter komt ruimte en vrijheid toe in de wijze waarop een zaak wordt behandelt. Daarbij kan het stellen van vragen, ook als deze ongewenst zijn voor één van partijen, geëigend zijn om een inzicht gevende reactie te ontlokken. Uit de weergave van de zitting in het proces-verbaal noch uit hetgeen verzoekster heeft gesteld kan worden afgeleid dat sprake is geweest van (processuele) bevoordeling van de wederpartij van verzoekster of van benadeling van verzoekster door de rechter. De Wrakingskamer heeft geconstateerd dat de vragen door de rechter zijn gesteld naar aanleiding van de stelling van de wederpartij. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de rechter zich reeds een oordeel heeft gevormd. De rechter heeft met haar vragen bedoeld verzoekster de gelegenheid te geven te reageren op die stelling en heeft daaraan geen conclusies verbonden. Wellicht dat door de wijze van bevragen bij verzoekster de vrees van partijdigheid gewekt, maar die vrees is niet objectief gerechtvaardigd.
5.4.
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aan de wraking ten grondslag heeft gelegd geen grond tot wraking vormen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, R.A. Dudok van Heel en P.L.C.M. Ficq, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.