Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Jelenia Góra, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn personalia correct zijn. Tijdens de zitting op 30 juni 2022 werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat de rechtbank de beslistermijn niet kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij niet voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander, namelijk het vereiste van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling, maar de rechtbank oordeelde dat hij nog geen vijf jaar in Nederland verblijft. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toe te staan voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.