ECLI:NL:RBAMS:2022:4205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
13/751397-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 mei 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon enkel betrokken was bij voorbereidingshandelingen en niet bij de daadwerkelijke handel in marihuana, en betoogde dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid. Het Openbaar Ministerie daarentegen stelde dat de betrokkenheid bij de handel evident was en dat de overlevering moest worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om te bepalen of het feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit is. De rechtbank is in beginsel gebonden aan dit oordeel, tenzij de verdediging kan aantonen dat het feit niet strafbaar is naar Nederlands recht. De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten een EAB hebben uitgevaardigd, wat impliceert dat de feiten naar Duits recht strafbaar zijn. Bovendien werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat de overlevering mogelijk maakt, mits er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarmee de opgeëiste persoon aan Duitsland kan worden overgedragen voor het feit dat in het EAB is omschreven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751397-21
RK nummer: 22/2757
Datum uitspraak: 14 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2020 door
Amtsgericht Karlsruhe(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Zuid-Vietnam) op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Vietnamese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
pre-trial arrest warrant issued by Karlsruhe Local Court, dated 14.10.2020, file number: 31 Gs 1596/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit (blijkens de aanvullende informatie van 9 juni 2022) heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit ten onrechte is aangekruist. Uit de feitsomschrijving in het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon goederen heeft aangeschaft ten behoeve van een cannabisplantage en dat hij deze plantage heeft verzorgd en de marihuana heeft geoogst. De raadsman meent dat hem daarmee mogelijk voorbereidingshandelingen kunnen worden verweten, maar geen betrokkenheid bij de handel in de (geoogste) marihuana.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van dubbele strafbaarheid van het feit, aangezien niet blijkt dat voorbereidingshandelingen naar Duits recht een strafbaar feit opleveren.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist. Uit de feitsomschrijving blijkt genoegzaam de betrokkenheid bij de handel in marihuana. Zonder productie is die handel immers niet mogelijk. Overigens is het feit, indien de verweten gedragingen niet onder het lijstfeit kunnen worden gebracht, volgens de officier van justitie dubbel strafbaar.
Het oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aangevoerd – en aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van dat feit ontbreekt en dat de rechtbank gebruik zou moeten maken van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor dat feit te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de Duitse autoriteiten een EAB hebben doen uitgaan, zodat evident is dat de feitelijkheden naar Duits recht een strafbaar feit opleveren.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Senior Public Prosecutorin Karlsruhe heeft de volgende garantie gegeven:
The Office of the Public Prosecutor in Karlsruhe furnishes assurance to the effect that the person against whom prosecution proceedings are being conducted, namely,[opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] , 1959 in [geboorteplaats] / Vietnam, in the event of said person's being convicted with final and conclusive effect within the Federal Republic of Germany on the basis of those provisions of the version of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27th November, 2008 concerning the application of the principle of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union, shall be transferred back to The Netherlands for the purpose of further enforcement of penalty.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het zwaartepunt van de zaak ligt in Duitsland;
  • de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens vervolging voor het feit in te stellen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
Amtsgericht Karlsruhe(Duitsland) voor het feit omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (