ECLI:NL:RBAMS:2022:4194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/13/708648 / HA ZA 21-924
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van kunstvoorwerpen wegens non-conformiteit en dwaling

In deze zaak vordert een kunstverzamelaar, vertegenwoordigd door haar advocaat, terugbetaling van ruim 370.000 euro van een kunsthandelaar. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft in de periode van 2016 tot 2021 meer dan honderd kunstvoorwerpen gekocht van de gedaagde, een kunsthandelaar. De eiseres stelt dat de aangekochte voorwerpen niet voldoen aan de verwachtingen die zij op basis van de koopovereenkomsten mocht hebben, en beroept zich op non-conformiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwerpen 17, 20, 21, 22, 28, 30, 31, 33, 35, 36, 38, 41, 42, 43 en 45 non-conform zijn, wat betekent dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomsten. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van de koopsommen van deze voorwerpen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de gedaagde in reconventie, die betrekking hebben op openstaande facturen, toegewezen, maar de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is gedaan door rechter M.L.S. Kalff op 20 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/708648 / HA ZA 21-924
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.M. Punt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2021, met producties 1 tot en met 25,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 21,
  • het tussenvonnis van 23 februari 2022,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 26 en 27,
  • de producties 28 tot en met 35, van de zijde van [eiseres] ,
  • de producties 22 tot en met 23, van de zijde van [gedaagde] ,
  • het proces-verbaal en de spreekaantekeningen van partijen van de mondelinge behandeling van 3 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 2] ) en zijn echtgenote, mevrouw [naam 2] (hierna: mevrouw [naam 2] ), verzamelen kunst uit met name de zeventiende eeuw en eerder.
2.2.
[eiseres] is de financiële holding van [naam 2] . Met [eiseres] kopen [naam 2] en mevrouw [naam 2] kunst aan, mede als belegging van een deel van het vermogen van [eiseres] .
2.3.
[gedaagde] voert een onderneming die zich bezighoudt met handel in kunst en antiek, met name uit de Hollands renaissance en kunstvoorwerpen uit heel Europa vanaf circa de vijftiende tot de achttiende eeuw. Op de website van [gedaagde] is onder meer te lezen: “vroege kunst van museale kwaliteit”. De heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) is bestuurder van [gedaagde] .
2.4.
[eiseres] heeft vanaf 2016 tot in 2021 meer dan honderd kunstvoorwerpen gekocht van [gedaagde] voor een totaalbedrag van ruim drie miljoen euro.
2.5.
In deze zaak gaat het om de volgende kunstvoorwerpen (hierna: voorwerpen)
2.5.1.
Voorwerpen waarvoor [eiseres] geen vergoeding heeft betaald:
2.5.2.
Voorwerpen waarvoor [eiseres] de koopprijs heeft betaald (met uitzondering van voorwerp 22):
2.5.3.
Voorwerpen van [eiseres] die [gedaagde] onder zich heeft, ter restauratie:
2.5.4
Een voorwerp van [eiseres] waarvoor zij een andere omschrijving wenst:
2.6.
Tussen 30 januari 2019 en 2 november 2020 hebben [naam 2] en [naam 3] / [gedaagde] elkaar verschillende e-mails gestuurd met betrekking tot de voorwerpen, waarvan de namen van de voorwerpen (deels) overeenkomen met de hiervoor aangeduide namen achter de nummers 1-45. Deze e-mails luiden, voor zover van belang, als volgt:
30 januari 2019 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Als je wilt stuur de facturen van:
lepel ivoor
bestek in foedraal segrijn/zilver
sluitgewichten
knaap 1”
15 februari 2019 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Zou zeggen mail de facturen van: (..)”
3 maart 2019 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Heb nog een keer gekeken, zou volgende week voor 84 k facturen kunnen sturen. Hiermee het overzicht.
(..)
Als het goed is staat dan nog open aan geleverde kunststukken:
(..)”
23 april 2019 van [gedaagde] aan [naam 2] :
“(..) En komt het uit als ik weer een factuur stuur, ik hoor het graag.”
4 november 2019 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Kun je facturen sturen van:
(..)
En dan in de loop van de maand de factuur van de Jan Steen kan 30 k”
28 november 2019 van [naam 2] aan [naam 3] :
“De facturen voor december:
(..)
Je mag de factuur van de klok wel direct sturen en de overige 3 rond 15 december?”
12 januari 2020 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Als je wilt kun je wel voor deze maand de facturen sturen van:
(..)”
2 maart 2020 van [gedaagde] aan [naam 2] :
“Komt het uit als ik weer een factuur voor een object maak? Ik hoor het wel.”
6 mei 2020 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Je mag weer wat facturen sturen.”
8 augustus 2020 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Als je wilt kun je de volgende facturen sturen: (..)”
2 november 2020 van [naam 2] aan [naam 3] :
“Graag de facturen sturen van:
(..)”
2.7.
De heer [naam 4] , van Art Consultancy (hierna: [naam 4] ) heeft tijdens een bezoek aan [eiseres] eind 2020 enkele voorwerpen afkomstig van [gedaagde] bekeken en de conclusie getrokken dat die voorwerpen niet authentiek zijn of een andere herkomst hebben dan door [gedaagde] aangegeven.
2.8.
Op 8 januari 2021 heeft op initiatief van [eiseres] een gesprek met [gedaagde] plaatsgevonden bij [naam 2] en mevrouw [naam 2] thuis (hierna: het gesprek). [naam 2] en mevrouw [naam 2] hebben aan de hand van een vooraf opgestelde lijst aangegeven bij welke voorwerpen twijfel bestond wat betreft authenticiteit, kwaliteit en waarde.
2.9.
Na afloop van het gesprek heeft [gedaagde] de voorwerpen 1 tot en met 12, 15 en 16 meegenomen.
2.10.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is na het gesprek een discussie ontstaan over de vraag of de nog niet betaalde voorwerpen reeds verkocht en geleverd waren aan [eiseres] of op zicht stonden en voor zover sprake was van koopovereenkomsten, of deze ontbonden waren of ontbonden mochten worden. In dit verband heeft [gedaagde] op 19 februari 2021 aan [eiseres] geschreven dat de koopovereenkomsten niet (met wederzijds goedvinden) waren ontbonden, [gedaagde] niet tekortgeschoten is, partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de voorwerpen 1 tot en met 12 onder zich zou houden tot het geschil is opgelost, dat zij zich op haar retentierecht beroept ten aanzien van deze voorwerpen, en dat [gedaagde] de voorwerpen 13, 14 en 22 bij [eiseres] heeft laten staan in overeenstemming met [eiseres] .
2.11.
[eiseres] heeft verschillende experts/expertisebureaus ingeschakeld die verschillende voorwerpen hebben onderzocht, soms meerdere malen, en hun rapportages op verschillende momenten aan [eiseres] hebben gestuurd. Het gaat om VOF [VOF] , waarbij naast de naam van [naam 5] ook de namen van [naam 6] en [naam 7] voorkomen op de per voorwerp afgegeven rapporten (hierna: [naam 5] ), [naam 4] (hiervoor genoemd), D. & D.J. [naam 8] antiquair en taxateur (hierna: [naam 8] ), kunsthandel [bedrijf 1] antiquair (hierna: [bedrijf 1] ), [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ), [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ), [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) en Waarborg Holland. Een samenvatting van (een deel van) de rapportages heeft [naam 2] per e-mail van 12 maart 2021 aan [gedaagde] verzonden.
2.12.
Op 22 maart 2021 schrijft [gedaagde] aan [eiseres] onder meer dat de grondslag voor ontbinding ontbreekt nu de non-conformiteit niet met deugdelijke expertiserapporten is onderbouwd. [gedaagde] stelt [eiseres] daarbij in gebreke voor de betaling van de facturen ten aanzien van de voorwerpen 1 tot en met 14 en 22 en voor de restauratiewerkzaamheden van voorwerpen 48 en 49.
2.13.
Op 9 juli 2021 heeft [eiseres] zich, bij monde van haar advocaat, beroepen op non-conformiteit van de voorwerpen waarbij 42 expertiserapporten aan [gedaagde] zijn verstrekt. [eiseres] heeft daarbij, voor zover nodig en ten aanzien van voorwerpen 1 tot en met 14 voor zover overeenkomsten bestaan, de overeenkomsten ten aanzien van voorwerpen 1 tot en met 45 ontbonden, dan wel vernietigd en gesommeerd tot (i) terugbetaling van hetgeen is betaald ten aanzien van voorwerpen 15 tot en met 45, (ii) restauratie van de voorwerpen 46 tot en met 49 en die voorwerpen terug te geven en (iii) de juiste omschrijving ten aanzien van voorwerp 50 te doen toekomen.
2.14.
Op 15 september 2021 heeft [gedaagde] een factuur verstuurd ten aanzien van de restauratiewerkzaamheden van voorwerpen 46 en 47.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht te verklaren dat de overeenkomsten met betrekking tot de voorwerpen 1 tot en met 45 buitengerechtelijk zijn ontbonden, althans de overeenkomsten tussen partijen te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de door [eiseres] betaalde koopsommen van de voorwerpen 15 tot en met 45 van € 987.168,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente voor voorwerpen 15 tot en met 18 primair vanaf 1 mei 2021, subsidiair vanaf 9 juli 2021 en voor voorwerpen 19 tot en met 45 vanaf 9 juli 2021, tot datum voldoening;
subsidiair
III. voor recht te verklaren dat de overeenkomsten met betrekking tot de voorwerpen 1 tot en met 45 buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans de overeenkomsten tussen partijen te vernietigen;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de door [eiseres] betaalde koopsommen van de voorwerpen 15 tot en met 45 van € 987.168,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals onder primair gevorderd;
primair en subsidiair
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres] ter hoogte van de waarde van de voorwerpen 46 tot en met 49 van € 55.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2021 tot datum voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de juiste beschrijving van voorwerp 50 aan [eiseres] te verstrekken onder verbeurte van een dwangsom;
VII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van alle door [eiseres] geleden schade waaronder de nader te specificeren kosten gemaakt voor het opstellen van de expertiserapporten te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.1.
[eiseres] stelt dat zij geen koopovereenkomsten heeft gesloten met [gedaagde] voor de voorwerpen 1 tot en met 14. Deze voorwerpen had [eiseres] op zicht. Dit blijkt uit het feit dat niet meteen facturen werden gestuurd door [gedaagde] , nadat de voorwerpen bij haar werden afgeleverd. Pas als [eiseres] had aangegeven de voorwerpen te willen houden, verstuurde [gedaagde] een factuur. Dat [eiseres] de voorwerpen op zicht had, volgt verder uit het feit dat [gedaagde] de stukken na het gesprek heeft meegenomen (met uitzondering van voorwerpen 13 en 14). Voor de voorwerpen 15 tot en met 45 geldt dat zij niet de eigenschappen bezitten die [eiseres] op grond van de koopovereenkomsten mocht verwachten: zij zijn niet van museale kwaliteit en zij bezitten niet de eigenschappen die zijn opgenomen in de beschrijvingen op de facturen. Dit volgt uit de overgelegde expertiserapporten. [eiseres] mocht de koopovereenkomsten met betrekking tot deze voorwerpen ontbinden op grond van non-conformiteit die is ingeroepen op 9 juli 2021. [eiseres] is een leek op het gebied van kunst, zeker ten opzichte van [gedaagde] , die zich presenteert als expert op het gebied van voorwerpen uit de veertiende tot en met de achttiende eeuw. [eiseres] mocht daarom vertrouwen op de juistheid van de mededelingen van [gedaagde] over staat, herkomst, waarde en kwaliteit van de voorwerpen. [eiseres] heeft schade geleden door het kopen van non-conforme voorwerpen en vordert haar schade ter hoogte van de betaalde koopsommen van in totaal € 987.168,00.
3.2.2.
Subsidiair vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd, dan wel vernietiging van de koopsommen wegens dwaling. [gedaagde] heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, zowel mondeling als met onjuiste beschrijvingen op de facturen. Als [eiseres] op de hoogte was geweest van de juiste feiten rondom de voorwerpen had zij de overeenkomsten niet gesloten. [eiseres] heeft zich op 9 juli 2021 beroepen op dwaling, zodat op die datum de overeenkomsten zijn vernietigd en de koopsommen vanaf die datum onverschuldigd zijn betaald.
3.2.3
Verder zijn er nog de voorwerpen 46 tot en met 49 die hadden moeten worden gerestaureerd en teruggegeven, maar dat is niet gebeurd vóór de door de advocaat van [eiseres] genoemde datum, te weten 1 september 2021. Volgens [eiseres] is [gedaagde] daarom de koopsommen van deze voorwerpen verschuldigd aan [eiseres] van in totaal € 55.000,00. Wat betreft nummer 50 vordert [eiseres] een andere omschrijving. Aldus steeds [eiseres] .
3.3.1.
[gedaagde] voert verweer. [eiseres] heeft nooit voorwerpen van [gedaagde] op zicht onder zich gehad. [gedaagde] zou nooit voorwerpen uitlenen, vanwege het risico op beschadigingen. Ten aanzien van de voorwerpen die [eiseres] thuis had, is overeengekomen dat [eiseres] deze heeft gekocht van [gedaagde] en de koopprijs eventueel later zou betalen in overleg. De reden hiervoor was dat [eiseres] niet altijd voldoende liquide middelen had om direct grote bedragen over te maken. Dat het ging om uitgestelde betaling blijkt ook uit de e-mailwisseling en de aankooplijsten. Daarbij komt dat [eiseres] niet eerder dan bij dagvaarding dit standpunt heeft ingenomen. [gedaagde] heeft weliswaar voorwerpen 1 tot en met 12 en 15 en 16, eigendom van [eiseres] , meegenomen na het gesprek, maar dit was omdat zij bang was dat [eiseres] de facturen niet meer zou betalen en [gedaagde] zich zo op haar retentierecht kon gaan beroepen. Dit heeft zij ook aangegeven in haar brief van 19 februari 2022 aan [eiseres] . De voorwerpen 13 en 14 had [gedaagde] ook mee willen nemen maar heeft zij uiteindelijk bij [eiseres] laten staan, onder meer omdat ze moeilijk te vervoeren waren. Los van het voorgaande impliceert de primaire vordering van [eiseres] dat er wel overeenkomsten tot stand zijn gekomen met betrekking tot de voorwerpen 1 tot en met 14. Voor ontbinding is verder nodig dat [gedaagde] in verzuim is en dat is niet gesteld door [eiseres] noch onderbouwd.
3.3.2.
De voorwerpen 15 en 16 heeft [gedaagde] in consignatie genomen om te proberen ze te verkopen voor [eiseres] , zoals tussen partijen is afgesproken tijdens het gesprek. Nummer 15 heeft [gedaagde] inmiddels verkocht voor € 8.000,00 aan een derde. Deze schuld aan [eiseres] wil [gedaagde] verrekenen met de vordering in reconventie.
3.3.3.
Voor de voorwerpen 17 tot en met 45 geldt dat de overeenkomsten niet door [eiseres] kunnen worden ontbonden. Door [eiseres] is niet of onvoldoende onderbouwd dat de voorwerpen niet aan de overeenkomsten voldoen en zij is degene die dat moet bewijzen. [gedaagde] voert ten eerste aan dat tussen partijen geen schriftelijke overeenkomsten zijn gesloten en daarmee hebben partijen geen afspraken gemaakt over wat [eiseres] precies van de voorwerpen van [gedaagde] mocht verwachten. Partijen zijn ook niet overeengekomen dat de voorwerpen van de “allerhoogste” of van “museale kwaliteit” moesten zijn. Het is juist dat [gedaagde] voor ieder voorwerp een factuur heeft gestuurd met daarop een omschrijving van het voorwerp, maar daaraan mocht [eiseres] geen garantie ontlenen dat die omschrijving juist was. Het is enkel een opinie van [gedaagde] over de aard, ouderdom en kwaliteit van het voorwerp. Ten tweede wil het feit dat voorwerpen in meer of mindere mate gerestaureerd zijn, niet zeggen dat zij non-conform zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat kunstvoorwerpen met een dusdanige ouderdom bijna altijd gerestaureerd zijn. [gedaagde] heeft in geen enkele omschrijving op de facturen vermeld dat een voorwerp níet gerestaureerd is. [eiseres] had aan moeten geven dat zij het belangrijk vond dat de voorwerpen die zij zou kopen niet gerestaureerd zouden zijn en zij had daarover garanties in een koopovereenkomst moeten opnemen of zelf onderzoek moeten doen. Ten derde meent [gedaagde] dat de experts die [eiseres] opdracht heeft gegeven onderzoek te doen naar de voorwerpen niet onpartijdig zijn en niet (voldoende) deskundig. De experts zijn handelaren en directe concurrenten van [gedaagde] . Meerdere ‘experts’ hebben eerder zelf voorwerpen aan [eiseres] verkocht (of zouden dat graag willen), en hebben soms over hetzelfde voorwerp verschillend verklaard. Dat het handelaren zijn, net als [gedaagde] , betekent ook dat zij geen kennis hebben die de kennis van [gedaagde] overstijgt. Daarbij zijn zij ingeschakeld door [eiseres] en daarmee partijgetuigen. Een onafhankelijke expert, niet-zijnde handelaar, zou in opdracht van beide partijen of de rechtbank moeten worden ingeschakeld. [gedaagde] is ook niet betrokken bij de totstandkoming van de opinies. Als laatste voert [gedaagde] aan dat [eiseres] inhoudelijk onvoldoende heeft gemotiveerd dat de voorwerpen niet aan de overeenkomst beantwoorden. [gedaagde] heeft alle opinies inhoudelijk betwist.
3.3.4
Het beroep op dwaling is op geen enkele manier onderbouwd. Áls er al sprake zou zijn van dwaling, dient dat voor rekening van [eiseres] te komen. Partijen hebben geen schriftelijke koopovereenkomst gesloten en in de aard van een kunsttransactie ligt besloten dat sprake is van een bijzonder risico, waaronder dat voorwerpen niet (geheel) authentiek zijn of dat, door nieuwe kunsthistorische inzichten, de voorwerpen een andere kwalificatie krijgen.
3.3.5
Voor de vordering ten aanzien van de voorwerpen 46 tot en met 49 ontbreekt de grondslag. De restauratieovereenkomsten van voorwerpen 48 en 49 heeft [eiseres] niet ontbonden. [eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagde] in verzuim is bij de uitvoering van de restauratieovereenkomsten. Enkel tijdsverloop rechtvaardigt geen ontbinding en zij heeft nooit een termijn gesteld voor nakoming.
3.3.6
Voor voorwerp 50 geldt dat op [gedaagde] niet de verplichting rust om een aanvullende omschrijving af te geven. Dit is niet overeengekomen. Bovendien is de huidige omschrijving juist.
3.3.7
De vordering tot schadevergoeding in de vorm van de kosten van de ‘experts’ heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van (na herstel van een verschrijving):
  • € 219.939,89 [de verkoopfacturen van voorwerpen 1 tot en met 14 en de restauratiefacturen van voorwerpen 48 en 49], te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en
  • € 2.081,03 [de restauratiefactuur voor voorwerpen 46 en 47], te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 29 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en
  • de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerdern met wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] stelt dat zij met [eiseres] koopovereenkosten heeft gesloten ten aanzien van de voorwerpen 1 tot en met 14 in de maanden september 2019 tot en met november 2020 en de voorwerpen bij of kort na het sluiten van de overeenkomsten heeft geleverd aan [eiseres] , hetgeen [eiseres] heeft erkend in haar brief van 23 februari 2021. Het bestaan van een koopovereenkomst ten aanzien van voorwerp nummer 22 heeft [eiseres] nooit betwist, net als de facturen voor de restauratiewerkzaamheden van voorwerpen 46 tot en met 49. Nu de overeenkomsten zijn gesloten en de voorwerpen zijn geleverd/de werkzaamheden zijn uitgevoerd, dient [eiseres] de facturen te voldoen. [gedaagde] heeft [eiseres] in gebreke gesteld en het verzuim is ingetreden op 30 maart 2021.
3.7.1.
[eiseres] voert verweer in lijn met haar stellingen in conventie. Het is gebruikelijk bij andere antiquairs om voorwerpen op zicht mee te krijgen. Het feit dat [gedaagde] de voorwerpen heeft meegenomen na afloop van het gesprek was een reactie op de wens van [eiseres] om de voorwerpen niet aan te kopen. [gedaagde] was ook geschrokken van de houding van [eiseres] , zodat een rationele, juridische beslissing om de voorwerpen mee te nemen vanwege een retentierecht, ongeloofwaardig is. [eiseres] heeft het bestaan van koopovereenkomsten niet erkend in haar brief van 23 februari 2021. Verder betwist [eiseres] dat [gedaagde]
verkooplijsten aan haar heeft gestuurd. Deze zijn altijd omschreven als “overzichten” en in de overzichten staan ook voorwerpen waarvan [eiseres] de koopprijs niet heeft voldaan. Als geoordeeld wordt dat wél koopovereenkomsten zijn gesloten, zijn deze met wederzijds goedvinden ontbonden dan wel op 9 juli 2021 ontbonden dan wel op die datum vernietigd wegens dwaling, aldus [eiseres] .
3.7.2.
Wat betreft voorwerp nummer 22 geldt dat het non-conform is, zoals blijkt uit de overgelegde opinie van onder meer [bedrijf 3] . Het feit dat geen schriftelijke koopovereenkomst is gesloten, maakt niet dat het voorwerp niet non-conform kan zijn. Over dit voorwerp heeft [gedaagde] in de omschrijving gezegd: “het glas verkeerd in zeer goede conditie” en dat nog eens herhaald in een app bericht. Daarbij betwist [eiseres] dat de chip in het glas bij haar is ontstaan. Dit kan al voor de vorige verkoop zijn gebeurd, of anders bij [gedaagde] .
3.7.3.
De facturen met betrekking tot de restauratiewerkzaamheden van voorwerpen 48 en 49 zijn nog niet betaald. [eiseres] wil deze schuld verrekenen met haar vordering in conventie. Hetzelfde geldt voor de factuur met betrekking tot de restauratiewerkzaamheden van de voorwerpen 46 en 47, maar pas na ontvangst van de voorwerpen, welke nog in het bezit zijn van [gedaagde] .
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie zullen vanwege hun samenhang gezamenlijk worden besproken.
A: voorwerpen 1 tot en met 14
op zicht of gesloten koopovereenkomsten
4.2.
Ten aanzien van de voorwerpen 1 tot en met 14 is allereerst in geschil of hiervoor koopovereenkomsten zijn gesloten, zoals [gedaagde] betoogt, of dat [eiseres] deze voorwerpen op zicht onder zich had, zoals [eiseres] betoogt.
4.3.
[naam 2] en [naam 3] / [gedaagde] hebben tussen 30 januari 2019 en 2 november 2020 diverse e-mails over en weer gestuurd (2.6). Deze e-mails gaan steeds over de vraag wanneer [gedaagde] de factuur voor een specifiek voorwerp kan sturen dat zich feitelijk bij [eiseres] bevindt. Veelal is het [naam 2] die aangeeft dat hij één of meer facturen wenst te ontvangen, soms gecombineerd met een totaalbedrag, twee keer is het [gedaagde] die vraagt of hij weer een factuur kan sturen. Dit duidt op betaaltermijnen. Nergens in de e-mails is een aanwijzing te vinden dat [eiseres]
besluittot aankoop over te gaan of
besluiteen of meer voorwerpen niet aan te willen kopen zodat deze retour kunnen naar [gedaagde] . Ook de door [naam 2] zelf verzonden e-mail van 3 maart 2019 is een aanknopingspunt om van reeds verkochte (en geleverde) voorwerpen uit te gaan: “Als het goed is
staat dan nog openaan
geleverdekunststukken:” [onderstreping: rb]. Dit betekent dat de rechtbank op basis van deze stukken het betoog van [gedaagde] volgt dat het ten aanzien van voorwerpen 1 tot en met 14 gaat om verkochte voorwerpen waarvan de betaaltermijnen nader bepaald werden via het (op verzoek) verzenden van facturen. [eiseres] heeft ter onderbouwing van de door haar bepleite andere uitleg (voorwerpen op zicht) nog berichten van [gedaagde] overgelegd waaruit blijkt dat zij iets komt ophalen bij [eiseres] en erop gewezen [gedaagde] na afloop van het gesprek de (meeste) voorwerpen heeft meegenomen. Dit ophalen/meenemen zegt op zichzelf niets over de vraag of [eiseres] de voorwerpen wel of niet had aangekocht. Ter vergelijking: dat [gedaagde] regelmatig voorwerpen bij [eiseres] bezorgde, zegt op zich zelf evenmin iets over de vraag of [eiseres] toen al had aangekocht of dat pas later zou doen. Tot slot leidt de toelichting die [naam 2] en mevrouw [naam 2] desgevraagd tijdens de mondelinge op dit punt hebben gegeven ook niet tot een ander oordeel. Die toelichting van [naam 2] was niet op alle punten eenduidig en het feit dat voorwerpen weer terug mochten naar [gedaagde] maakt niet dat alles “op zicht” was. Het terugsturen van voorwerpen kan evenzeer een terugkoop zijn en mevrouw [naam 2] heeft ook verklaard: “Ik begrijp natuurlijk dat het niet allemaal tegelijk terug kon, dat is niet reëel.” wat er juist niet op wijst dat alles “op zicht” was: dan zou het immers allemaal terug kunnen want dat was het eigendom van [gedaagde] . De overzichten (door partijen ook wel aan- of verkooplijsten genoemd) die [gedaagde] periodiek verzond en waaraan partijen een andere uitleg geven blijven bij deze stand van zaken buiten beschouwing nu zij, welke uitleg ook wordt gekozen, niet tot een andere conclusie leiden.
4.4.
Het vorenstaande betekent dat [eiseres] voorwerpen 1 tot en met 14 van [gedaagde] heeft gekocht.
ontbinding met wederzijds goedvinden
4.5.
[eiseres] heeft verder betoogd dat de koopovereenkomsten met betrekking tot voorwerpen 1 tot en met 14 met wederzijds goedvinden tijdens het gesprek zijn ontbonden. Deze stelling blijkt niet uit de feiten en daaraan is, mede in het licht van de betwisting door [gedaagde] , geen handen en voeten gegeven. Daarbij geldt dat het meenemen van de voorwerpen door [gedaagde] – wat op zichzelf bijzonder is nu het door [eiseres] aangekochte zaken betreft, zie hiervoor – door [gedaagde] van een logische verklaring is voorzien: omdat [eiseres] deze voorwerpen nog niet had betaald, wat niet betwist is door [eiseres] , liep [gedaagde] hier een betalingsrisico wat door de ontevredenheid van [eiseres] een reëel risico werd.
4.6.
Dit betekent dat de koopovereenkomsten niet met wederzijds goedvinden zijn ontbonden tijdens het gesprek.
eenzijdige ontbinding wegens non-conformiteit of dwaling
4.7.
[eiseres] heeft voorts betoogd dat, voor zover koopovereenkomsten met betrekking tot voorwerpen 1 tot en met 14 bestaan, zij deze heeft ontbonden bij brief van haar advocaat op 9 juli 2021 wegens non-conformiteit. Deze stelling heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd. De verschillende rapportages die [eiseres] heeft overgelegd zien niet op voorwerpen 1 tot met 13. Ten aanzien van voorwerp 14 is weliswaar een rapport overgelegd van [bedrijf 6] (productie 29 bij dagvaarding), maar deze rept over verschillende “problemen”, wat nog niet maakt dat nummer 14 non-conform is. In de betreffende factuur staat niets vermeldt over de conditie van het voorwerp. Het rapport vermeldt verder niets over een verkeerde tijds- of plaatsaanduiding. Daarmee is de gezaaide twijfel onvoldoende concreet gemaakt op de punten waar het voorwerp volgens [eiseres] afwijkt van hetgeen zij mocht verwachten op basis van de factuuromschrijving of anderszins (zie voor de maatstaf ook rov 4.12 e.v.). Tot slot blijkt ook niet uit andere feiten of omstandigheden dat sprake is van non-conformiteit ten aanzien van voorwerpen 1 tot en met 14.
4.8.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het beroep van [eiseres] op vernietiging van de koopovereenkomsten wegens dwaling. Ook deze stelling is onvoldoende onderbouwd en concreet gemaakt zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
4.9.
Dit betekent dat de koopovereenkomsten met betrekking tot voorwerpen 1 tot en met 14 door [eiseres] niet zijn ontbonden of ontbonden kunnen worden of zijn vernietigd of vernietigd kunnen worden op basis van hetgeen [eiseres] heeft ingebracht.
conclusie
4.10.
Vorderingen I en III in conventie met betrekking tot voorwerpen 1 tot en met 14 worden afgewezen. Voor voorwerpen 1 tot en met 14 bestaan koopovereenkomsten en [eiseres] moet de uit die koopovereenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen nakomen. De vordering in reconventie die hierop ziet zal worden toegewezen. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf 30 maart 2021, nu dit (onbetwist) de datum is waarop het verzuim van [eiseres] is ingetreden en sprake is van een handelsovereenkomst, te weten een overeenkomst om baat om iets te geven/doen tussen twee rechtspersonen (artikel 6:119a lid 1 BW).
B: voorwerpen 15 tot en met 45
4.11.
Met betrekking tot voorwerpen 15 tot en met 45 die door [eiseres] (met uitzondering van voorwerp 22) zijn betaald, is in geschil of deze voorwerpen non-conform zijn geleverd. Dat is de stelling van [eiseres] op grond waarvan zij onder meer een verklaring voor recht en terugbetaling van de koopsommen vordert.
non-conformiteit algemeen
4.12.
Bij non-conformiteit gaat het erom of het voorwerp aan de overeenkomst beantwoordt. Daarvoor is beslissend of het voorwerp die eigenschappen bezit die [eiseres] , mede gelet op de aard van het verkochte en de mededelingen die [gedaagde] daarover heeft gedaan, in de gegeven omstandigheden mocht verwachten (artikel 7:17 lid 2 BW). [eiseres] is degene die stelt dat de gekochte voorwerpen non-conform zijn, dus zij zal dat steeds moeten stellen en zo nodig bewijzen.
4.13.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is wat de maatstaf is voor conformiteit bij kunstvoorwerpen uit de 17e eeuw en vroeger.
4.14.
[eiseres] heeft betoogd dat de voorwerpen die zij van [gedaagde] heeft gekocht in ieder geval van “museale kwaliteit” moesten zijn (in de stukken ook wel hoogste kwaliteit of Top en Tefaf kwaliteit genoemd). [gedaagde] heeft dit betwist. Nu voor deze term(en) niet vaststaat aan welke eigenschappen kunstvoorwerpen uit genoemde periode dan moeten voldoen en [eiseres] heeft nagelaten dit voldoende inzichtelijk te maken, kan de beoordeling of partijen dit zijn overeengekomen achterwege blijven.
4.15.
Bij het bepalen van de maatstaf voor (non-)conformiteit bij kunstvoorwerpen uit de 17e eeuw en vroeger geldt in deze procedure als uitgangspunt dat [eiseres] kocht van een kunsthandelaar ( [gedaagde] ) die, naar eigen zeggen, is gespecialiseerd in kunst uit die tijd en dat deze handelaar zelf omschrijvingen heeft gegeven/geschreven met betrekking tot de verkochte voorwerpen.
4.16.
Vast staat dat partijen voorafgaand aan een koop geen schriftelijke stukken of een schriftelijke overeenkomst betreffende het aan te kopen voorwerp hebben opgesteld of uitgewisseld. Na de koop stelde [gedaagde] een factuur op met een omschrijvingen, waarbij soms ook de conditie van het voorwerp werd omschreven. De vraag rijst of die omschrijving de inhoud van de overeenkomst (mede) bepaalt, in het bijzonder of het voorwerp aan die omschrijving moest voldoen.
4.17.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij weliswaar een omschrijving per voorwerp op de factuur heeft geschreven, maar dat die omschrijving niet geldt als tussen partijen overeengekomen. Dit betoog wordt niet gevolgd. Zoals [eiseres] onbetwist heeft gesteld hebben partijen voorafgaand aan (en bij) de aankoop mondeling besproken wat gekocht werd. [naam 3] heeft ook toegelicht dat [naam 1] en mevrouw [naam 2] vaak naar de winkel in Amsterdam kwamen om te kijken wat ze wilde hebben waarna [gedaagde] de voorwerpen bij [eiseres] afleverde. Op het moment van betaling maakte [gedaagde] vervolgens een factuur op met een omschrijving. [gedaagde] is als kunsthandelaar gespecialiseerd in kunst uit de betreffende periode en [eiseres] mocht er dus gerechtvaardigd op vertrouwen dat die omschrijving overeenkwam met het voorwerp waarop de factuur zag. Het betoog van [gedaagde] dat het hier slechts om in algemene bewoordingen gestelde aanprijzingen gaat of alleen een opinie van een kunsthandelaar betreft waar [eiseres] geen rechten aan mag ontlenen wordt gepasseerd. Dat het om een omschrijving gaat op een factuur, opgesteld na aankoop, verhoudt zich niet met dit betoog, tenzij dit voorbehoud helder was opgenomen in de omschrijving zelf, maar dat is niet gebleken.
4.18.
Voorwerpen 15 tot en met 45 moeten dus (in ieder geval) voldoen aan de omschrijving die op de factuur staat.
4.19.
Nu het zeer oude voorwerpen betreft doet zich nog de vraag voor of de voorwerpen gerestaureerd mogen zijn en hoeverre ze gaaf (lees: onbeschadigd) moeten zijn om als conform te kwalificeren. In dit geval gaat het om voorwerpen uit de 17e eeuw of eerder. Dit betekent dat de voorwerpen naar hun aard gerestaureerd mogen zijn in die mate dat ook mét die restauraties het voorwerp nog steeds voor het grootste deel afkomstig is uit de omschreven periode. Voorts geldt dat als – ook beperkte – restauraties aantoonbaar een sterke waardevermindering hebben dit tot non-conformiteit kan leiden. Voor niet-gerestaureerde (delen van de) voorwerpen geldt dat als zij uit een andere tijd of plaats blijken te komen dan aangegeven dit tot non-conformiteit leidt. Dit alles behoudens een omschrijving (of andere mededeling van de verkoper) die maakt dat de koper iets anders mocht verwachten.
experts
4.20.
[eiseres] heeft per voorwerp aan de hand van rapporten van één of meerdere experts (2.11) gesteld dat de voorwerpen niet conform zijn. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze experts niet als deskundigen kwalificeren, in de kern omdat het handelaren en concurrenten van [gedaagde] zijn en omdat zij zaken met [eiseres] (willen) doen. Dit betoog wordt niet gevolgd. Het feit dat het handelaren zijn maakt niet dat zij niet deskundig zijn. In tegendeel, handelaren kunnen juist als deskundige op hun werkterrein gezien omdat zij weten wat er in de markt omgaat. Het feit dat (sommige) experts concurrenten van [gedaagde] zijn en zaken met [eiseres] (willen) doen maakt evenmin dat hun rapporten niet gebruikt kan worden ter onderbouwing van een stelling van een partij. Het is aan de rechtbank om aangedragen stellingen en verklaringen te wegen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, en het zijn van een concurrent is onvoldoende om de inhoud van een verklaring geheel te negeren. Voorts heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat, als de experts van [eiseres] al worden gevolgd, de eigen deskundigheid van [gedaagde] daar tegenover staat. Voor zover [gedaagde] hiermee betoogt dat verklaringen van alle experts die [eiseres] heeft ingeschakeld tegen de eigen verklaringen van [gedaagde] ‘weggestreept’ kunnen worden, miskent zij dat [gedaagde] zelf partij is bij deze zaak, wat haar deskundigheid per definitie partijdig maakt. [gedaagde] heeft, in reactie op de rapporten van de verschillende experts, nagelaten om verklaringen van door haar ingeschakelde experts in het geding te brengen, terwijl dat wel op haar weg had gelegen om de juistheid van haar eigen stellingen te onderbouwen en niet gesteld of gebleken is dat dit niet mogelijk was. Deze keuze komt voor haar rekening en risico.
non-conformiteit per voorwerp
4.21.
De voorwerpen die [eiseres] heeft gekocht dienen dus in ieder geval aan de omschrijvingen op de facturen te voldoen, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 4.19. Hierna zal per voorwerp worden beoordeeld of zij wel of niet non-conform zijn. Daarbij zullen de verklaringen van de verschillende experts in de rapportages die [eiseres] heeft ingebracht worden betrokken, hetgeen [gedaagde] daartegenover heeft aangevoerd en de overige feiten uit het dossier die van belang zijn.
4.21.1.
Voorwerp 17: Renaissance kast
De kast is volgens de factuur Nederlands en omstreeks 1640 gemaakt. Volgens [naam 4] en en [naam 5] is de kast enkel in die stijl gemaakt, maar (hoofdzakelijk) vervaardigd laat 19e of begin 20ste eeuw en ook samengesteld. Dit wordt onderbouwd door de verschillende houten onderdelen te omschrijven. [gedaagde] heeft hier tegenin gebracht dat een klein aantal onderdelen is vervangen en dat dit gebruikelijk is bij dit soort kasten. Deze weerlegging is onvoldoende tegenover [naam 4] en en [naam 7] en wordt niet gevolgd. De kast is non-conform.
4.21.2.
Voorwerp 19: Zaanse beschilderde kast:
Volgens de factuur gaat het om een vierdeurskast “met originele beschildering (…) 4e Kwart 17e eeuw”. Volgens [naam 5] , [naam 8] en [bedrijf 1] is de kast gerestaureerd, is het schilderwerk op de deur ‘mogelijk echt’ of wel echt maar met restauraties, zijn alle zijstukken en middenstukken met bloemen en guirlandes niet uit de 17e eeuw en is sprake van over restauratie. De vraag is daarmee of [eiseres] mocht verwachten dat de gehele kast met originele beschildering uit genoemde periode was of deels. De factuur geeft geen uitsluitsel, maar de zinsnede “met originele beschildering” laat ruimte voor de uitleg dat niet de gehele kast uit de 17e eeuw hoeft te komen. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.3.
Voorwerp 20: Erotisch bestek
Volgens de omschrijving op de factuur is het bestek Nederlands en gemaakt in de laatste kwart van de 17e eeuw. [naam 5] en [naam 8] stellen echter dat het bestek uit de 18e of 19e eeuw komt en niet Nederlands is. [gedaagde] heeft hiertegen ingebracht dat de experts het niet eens zijn en dat de omschrijving bij een veiling waarin staat dat het wel 17e-eeuws is, achterwege is gelaten. Deze stelling kan niet worden gevolgd. Beide experts van [eiseres] zijn het eens dat het bestek niet Nederlands en geen 17e eeuw is, zoals de factuur vermeldt. De omschrijving van de veiling, die niet is ingebracht, weegt daar onvoldoende tegenop zodat sprake is van non-conformiteit.
4.21.4.
Voorwerp 21: Driehoekstafel
Op de factuur staat “Noordelijke Nederlanden (…) midden 17e eeuw (…). De tafel verkeert in geheel originele staat.” Volgens [naam 4] is de tafel origineel uit de 17e eeuw, maar is daarop een houten blad geplaatst door zijn eigen werkplaats in de 20ste eeuw. [naam 8] zegt hetzelfde, maar volgens hem is ook de rest van de tafel niet 17e-eeuws, maar 18e eeuws. Volgens [gedaagde] spreken de handelaren elkaar tegen en is het blad niet gerestaureerd. Nu op de factuur expliciet vermeldt staat dat de tafel in geheel originele staat verkeert en het blad er volgens twee experts later is opgezet (waaronder de expert die dat naar eigen zeggen heeft gedaan), is voldoende gebleken dat sprake is van non-conformiteit.
4.21.5.
Voorwerp 22: Vleugelglas
Op de factuur wordt verwezen naar een uitgebreide omschrijving, waaronder “Het glas verkeert in zeer goede conditie”. Volgens [bedrijf 4] en [bedrijf 3] horen de kelk en onderkant van het glas niet bij elkaar. [bedrijf 3] meldt verder nog een chip (beschadiging) op de voet. Over de chip heeft [gedaagde] verklaard dat [eiseres] het glas al sinds 2 september 2020 in haar bezit had en dat de chip nadien kan zijn ontstaan. Dit laatste kan in het midden blijven, omdat een glas dat uit twee onderdelen bestaat die niet bij elkaar horen, zoals twee experts hebben verklaard, terwijl de uitgebreide omschrijving daar niets over vermeld, niet is wat [eiseres] mocht verwachten. Het is voldoende gebleken dat sprake is van non-conformiteit.
4.21.6.
Voorwerp 23: Kelkglas
Volgens de factuur, die verwijst naar een bijlage, is het glas uit de 17e eeuw, gemaakt van helder glas. [bedrijf 4] geeft aan dat het glas lichte beschadigingen heeft, maar verder in goede staat verkeerd. Volgens [bedrijf 3] is het glas inderdaad 17e-eeuws, maar is het glas niet helder. Nu de twee experts het niet eens zijn over de helderheid, en in het bijzonder niet duidelijk is wat van oorspronkelijk helder glas in de 17e eeuw vandaag de dag verwacht mag worden (en de omschrijving daar niets over zegt) is geen sprake van non-conformiteit. Ook het app bericht van [naam 3] (…nederlandsche glazen in top conditie) maakt dit niet anders.
4.21.7.
Voorwerp 24: Klein kelkglas
Volgens de factuur, die verwijst naar een bijlage, is het glas uit de 17e eeuw, gemaakt van helder glas. [bedrijf 4] en [bedrijf 3] stellen dat het glas weliswaar in de 17e eeuw is gemaakt, maar een grote barst heeft in de kelk. In de bijlage is niets te vinden over de staat van het voorwerp en bovendien is de barst duidelijk waarneembaar. [eiseres] had kunnen weten dat er een barst in zat. Er is geen sprake van non-conformiteit. Het eerder genoemde app bericht van [naam 3] maakt dit niet anders.
4.21.8.
Voorwerp 25: Vleugelglas
Volgens de factuur, die verwijst naar een bijlage, is het glas uit de 17e eeuw. [bedrijf 4] en [bedrijf 3] zeggen dat het glas rond 1680 is gemaakt en is gerestaureerd. [bedrijf 4] verklaart dat sprake is van een mooie restauratie, [bedrijf 3] verklaart dat het glas kapot is en geeft een mogelijke oorzaak, namelijk dat het onderste deel afgebroken is geweest. Zoals eerder is overwogen betekent een restauratie niet per definitie dat een voorwerp niet-conform is. Dat de restauratie zodanig is geweest dat van het oorspronkelijke voorwerp geen sprake meer is, is niet gebleken. Er is geen sprake van non-conformiteit. Het eerder genoemde app bericht van [naam 3] maakt dit ook hier niet anders.
4.21.9.
Voorwerp 26: Vleugelglas
Volgens de factuur, die verwijst naar een bijlage, is het glas uit de 17e eeuw (de bijlage zegt “ca. 1680”). [bedrijf 4] en [bedrijf 3] bevestigen de periode, maar zeggen dat het glas is gerestaureerd. Volgens [bedrijf 4] is dit netjes gerestaureerd, maar is een chip te zien op de voet; volgens [bedrijf 3] is het glas in slechte conditie. Hiervoor geldt hetzelfde als bij voorwerp 25, ook ten aanzien van het app bericht. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.10.
Voorwerp 27: Messing bak
Op de factuur staat vermeld dat het om een “messing met koper gedreven bak” gaat, gedecoreerd en uit Noord-Nederland stamt, 17e eeuw. [naam 8] en [bedrijf 1] zeggen dat de bak veel onderdelen heeft die in de 19e eeuw zijn toegevoegd. Zij stellen echter niet dat de bak niet oorspronkelijk in de 17e eeuw is gemaakt. Dat restauraties uit een andere tijd komen, wil niet zeggen dat de bak niet-conform is. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.11.
Voorwerp 28: Twee kandelaars
Volgens de factuur zijn de kandelaren zeldzaam, komen ze uit de Zuidelijke Nederlanden, laatste kwart 15e eeuw. Dit type kandelaren is normaal in brons gegoten. Er is slechts een paar sets bekend die in tin gegoten zijn. Ze verkeren in goede conditie, aldus steeds de factuur. Volgens [naam 5] zijn de kandelaren vervalst, niet uit die tijd en niet uit de Zuidelijke Nederlanden, maar Duits. Volgens [bedrijf 1] is duidelijk sprake van kopieën. Volgens [gedaagde] zijn dit juist zeldzame kandelaren, die blijkbaar niet bekend zijn bij deze handelaren. Deze niet onderbouwde reactie is onvoldoende tegenover de verklaringen van beide experts. Er is sprake van non-conformiteit.
4.21.12.
Voorwerp 29: Wandarm
De factuur geeft aan dat het gaat om een houder voor een zandloper uit de Noordelijke Nederlanden, eerste helft 17e eeuw. Messing. Volgens [naam 8] is de houder op zijn gunstigst in de 18e eeuw gemaakt en de arm in de 19e eeuw. [bedrijf 1] zegt echter dat de arm in het midden van de 17e eeuw is vervaardigd, maar is gerestaureerd. Nu de experts het niet eens zijn over de tijd, en een van hen verklaart dat de arm in de 17e eeuw is gemaakt, is onvoldoende gebleken dat de arm uit een andere tijd komt dan op de factuur is aangegeven. Dat de arm gerestaureerd is, maakt nog niet dat hij niet conform is. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.13.
Voorwerp 30: Schommelwieg
Volgens de factuur gaat het om een schommelwieg uit Amsterdam, midden 17e eeuw. [naam 4] en [naam 8] stellen beiden dat de wieg in 18e eeuw is gemaakt. Volgens [gedaagde] zijn deze experts niet deskundig op het gebied van volkskunst en [gedaagde] wel. Zoals eerder is overwogen had het, met deze twee verklaringen in het geding, op de weg van [gedaagde] gelegen nader te onderbouwen waaruit volgt dat deze experts onjuist hebben verklaard. De simpele stelling dat zij niet deskundig zijn op het gebied van volkskunst is daartoe onvoldoende. Nu [eiseres] heeft onderbouwd dat dit voorwerp niet uit het midden van de 17e eeuw stamt, is sprake van non-conformiteit.
4.21.14.
Voorwerp 31: Armstoel
Op de factuur staat vermeld: Noord-Nederland, 3e kwart 17e eeuw, originele tapisseriebekleding. Volgens [naam 4] is de stoel uit de genoemde tijd, met beschadigingen. Daarbij hebben stoelen uit die tijd volgens hem een effen bekleding, wat anders is dan de bekleding die op deze stoel zit. Deze bekleding is ook niet terug te vinden op Nederlandse schilderijen uit die periode, maar wel op schilderijen met afbeeldingen waarop interieurs van het Franse hof staan afgebeeld tussen 1700 en 1720. [naam 4] concludeert dat de huidige stoffering niet de originele is. Dat had [eiseres] op basis van de factuur wel mogen verwachten, zodat sprake is van non-conformiteit.
4.21.15.
Voorwerp 32: Houtsnijwerk hond
Volgens de factuur gaat het om een gebeeldhouwd dierportret van een hond, toegeschreven aan Quellinus, eikenhout en Zuidelijke Nederlanden, midden 17e eeuw. Volgens [naam 5] is het werk van vruchtbomenhout en mag het niet aan Quellinus worden toegeschreven. De hond is 19e-eeuws en mogelijk gemaakt in Engeland. Deze verklaring is onvoldoende concreet met name op de locatie om te concluderen dat sprake is van non-conformiteit. Daarmee is onvoldoende onderbouwd gesteld dat het voorwerp niet met de omschrijving klopt en kan niet geoordeeld worden dat het werk non-conform is.
4.21.16.
Voorwerp 33: IJzeren kist
Volgens de factuur is de kist zeer zeldzaam. Het gaat om een scheepskist met een monogram “AC’ wat staat voor de Australische Compagnie die een reis uitvoerde van 1615 tot 1616. De herkomst van het wapen op de voorkant is nog niet bekend. [bedrijf 1] en [naam 8] stellen dat de letters AC op de kist in dit geval niet staan voor de Australische Compagnie, maar initialen zijn van iemand. Het is geen scheepskist, omdat hij op pootjes staat en een scheepskist verankerd wordt op de boot. De kist is gemaakt in Neurenberg, waar het vaak voorkwam dat een fantasiewapen op een dergelijke kist werd gezet. Volgens [gedaagde] wordt dit soort kisten in Duitsland gemaakt, dus daarmee is de kist nog niet non-conform. Uit de verklaringen van de twee experts blijkt echter dat de kist een hele andere herkomst (geen scheepskist) heeft dan op de factuur is vermeld, zodat ook als Duitsland de plaats is waar de kist gemaakt is, nog steeds sprake is van een andere kist dan [eiseres] mocht verwachten. Er is sprake is van non-conformiteit.
4.21.17.
Voorwerp 34: Zilveren kan:
Op de factuur staat dat het gaat om een gedeeltelijk vergulde zilveren wijnkan, Amsterdam, 1663. [eiseres] heeft onderzoek laten doen naar deze kan door Waarborg Holland. Volgens dit onderzoek, waarbij op diverse plekken zilvermetingen zijn gedaan, blijkt dat de kan op een aantal punten een te laag zilvergehalte heeft om het Amsterdamse grote keurmerk te krijgen. [gedaagde] heeft daartegenin een verklaring van [naam 9] van European Silver SRI in het geding gebracht. [naam 9] trekt de metingen en de waardes die Waarborg Holland heeft gemeten in twijfel. Verder stelt [naam 9] dat een dergelijk onderzoek geen uitsluitsel kan geven over de ouderdom van het gebruikte zilver, omdat zilver geen organisch materiaal is. Door bepaling van het gehalte zilver kan men zien of de zilversmid met het juiste gehalte heeft gewerkt dat was voorgeschreven. De metingen zouden dus kunnen zeggen dat de zilversmid voor de kan niet altijd het juiste gehalte heeft gebruikt, aldus [naam 9] . Afgaand op de metingen en de onderbouwde verklaring van [naam 9] , kan niet geoordeeld worden dat de kan een ander voorwerp is dan op de factuur staat of uit een andere tijd komt, wat [eiseres] stelt. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.18.
Voorwerp 35: Huwelijkskist
Volgens de omschrijving op de factuur is de kist vervaardigd door Embriachi (kenmerkend voor dit atelier, aldus [gedaagde] ), Florence, 15e eeuw, Ivoor en been. [naam 5] stelt dat de kist niet van ivoor is gemaakt, absoluut 19e-eeuws is en te grof voor Embriachi. Dit maakt dat de afgeleverde kist niet voldoet aan hetgeen [eiseres] mocht verwachten. Er is sprake is van non-conformiteit.
4.21.19.
Voorwerp 36: Ivoren reliëf
Volgens de omschrijving op de factuur gaat het om een ivoren reliëf, Francis van Bossuit, Amsterdam, laatste kwart 17e eeuw. [naam 5] verklaart dat het reliëf niets met Van Bossuit te maken heeft en dat het om een plaquette gaat uit de 18e eeuw, waarschijnlijk Duits. Volgens [gedaagde] signeert Van Bossuit vaker niet en is het eerder als een Van Bossuit geveild. Deze niet onderbouwde stelling biedt onvoldoende tegenwicht tegen de verklaring van [naam 5] en wordt niet gevolgd. [eiseres] mocht op basis van de omschrijving verwachten een Van Bossuit reliëf uit de laatste kwart 17e eeuw te ontvangen en dat is niet gebleken. Er is sprake is van non-conformiteit.
4.21.20.
Voorwerp 37: Ivoren kistje
Volgens de factuur gaat het om een ivoren kistje met messing beslag, Zuidelijke Nederlanden, eerste helft 15e eeuw. [naam 5] verklaart dat het kistje diverse restauraties heeft ondergaan. In een eerste reactie heeft hij verklaard dat het kistje 19e-eeuws is, na een tweede onderzoek komen de data niet meer terug en wordt alleen over restauraties gesproken. Bij separate verklaringen (productie 33 [eiseres] ) hebben [naam 6] en [naam 7] nader bericht over dit voorwerp, dat het afgekeurd zou worden op de Brafa en waarom [naam 7] eerder aan [gedaagde] heeft geadviseerd dat het voorwerp toegeschreven kon worden aan de tweede helft 15e eeuw, maar voortschrijdend inzicht tot andere conclusies heeft geleid. Wat hier ook van zij, dit alles tezamen is onvoldoende eenduidig om te kunnen concluderen dat het kistje anders is dan [eiseres] mocht verwachten. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.21.
Voorwerp 38: Marmeren plaquette
Volgens de factuur gaat het om een marmeren plaquette, Zuid-Duitsland, 1e helft 17e eeuw, beschilderd met de voorstelling Madonna met kind. Volgens [naam 5] is de beschildering een andere: Christus en Maria Magdalena. De beschildering is volgens [naam 5] 19e-eeuws, van slechte kwaliteit en overschilderd. Volgens [gedaagde] is een fout gemaakt in de beschrijving van de voorstelling, het is inderdaad Christus, maar dit mag niet doorslaggevend zijn. De schildering is volgens hem wel uit de omschreven tijd, maar dat is niet onderbouwd. Geoordeeld wordt dat de beschildering het belangrijkste onderdeel is van de plaquette, de beschildering iets anders voorstelt dan omschreven, en de verklaring van [naam 5] over de tijd niet onderbouwd is weerlegd. Er is sprake is van non-conformiteit.
4.21.22.
Voorwerp 39: Retabel van besnijdenis
Volgens de factuur gaat het om een retabel, Zuidelijke Nederlanden (Brussel), circa 1520, eikenhout met geheel originele vergulding en polychromie. Volgens [naam 5] (na tweede onderzoek) is het snijwerk in orde en uit de gestelde tijd, alleen niet Brussels maar Duits, en het polychroom is niet uit de gestelde tijd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt uit hetgeen de expert heeft gesteld niet dat de afwijkingen ten aanzien van het polychroom zodanig is dat – terwijl het snijwerk veder conform is – het Retabel niet voldoet aan hetgeen [eiseres] mocht verwachten. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.23.
Voorwerp 40: Zilveren bestek
Volgens de factuur gaat het om een zilveren bestek met barnstenen helften. [naam 5] verklaart (na tweede onderzoek) “accepteren”, alhoewel het bestek van agaat gemaakt is, hetgeen [naam 8] bevestigt. Nu [naam 5] lijkt te verklaren dat ondanks het andere materiaal het voorwerp acceptabel is, is niet komen vast te staan dat het bestek niet voldoet aan hetgeen [eiseres] mocht verwachten. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.24.
Voorwerp 41: Kaarsensnuiter
Volgens de factuur gaat het om een kaarsensnuiter, Nederlanden, ca. 1500, ijzer. Volgens [naam 5] is de kaarsensnuiter niet van ijzer, maar van messing, en niet gemaakt rond 1500, omdat de vormgeving 17e-eeuws is. Volgens [gedaagde] is het gevonden bij graafwerkzaamheden samen met meerdere voorwerpen van rond dezelfde tijd. Het klopt volgens [gedaagde] dat het voorwerp niet van ijzer is, maar dat is niet doorslaggevend. Deze toelichting is onvoldoende. Nu het voorwerp én uit een ander materiaal blijkt te bestaan en ook 1500 onzeker is, is het voorwerp anders dan [eiseres] mocht verwachten. Er is sprake van non-conformiteit.
4.21.25.
Voorwerp 42: Krul van bisschopsstaf
Volgens de factuur gaat het om een staf, Zuidelijke Nederlanden/Vlaanderen, 15e eeuw. [naam 5] verklaart dat de staf absoluut niet authentiek is, maar een vervalsing uit de 19e eeuw: hij is gemaakt in delen, wat bij een originele niet het geval zou zijn geweest. De gezichten hebben voor het grootste deel een 19e-eeuwse gezichtsuitdrukking. [gedaagde] heeft betwist dat het een vervalsing is, maar dit verder niet onderbouwd of handen en voeten gegeven. Daarmee is het voorwerp anders dan [eiseres] mocht verwachten. Er is sprake van non-conformiteit.
4.21.26.
Voorwerp 43: Kruithoorn.
Volgens de factuur gaat het om een kruithoorn, Nederlanden, 2e helft 17e eeuw. [naam 5] verklaart onder meer dat de hoorn uit de 19e eeuw komt, de montering twijfelachtig is en dat het lijkt of het patina niet echt is. Volgens [gedaagde] is het een voorbeeld van 17eeeuws smeedwerk. Deze niet onderbouwde stelling is onvoldoende tegenover de verklaring van [naam 5] over de tijd (19e eeuw), zodat het voorwerp anders is dan [eiseres] mocht verwachten. Er is sprake van non-conformiteit.
4.21.27.
Voorwerp 44: Majolica schotel
Volgens de factuur gaat het om een zeldzame Majolica schotel, Holland, eerste kwart 17e eeuw, in zeer goede conditie. [bedrijf 2] betwist deze eigenschappen niet, maar geeft onderbouwd met foto’s aan dat het bord gerestaureerd is en er chips en meerder breuklijnen te zien zijn. Nu niet in de omschrijving staat dat het stuk niet gerestaureerd is en niet blijkt dat mét de reparaties geen sprake meer is van het voorwerp zoals beschreven (een voorwerp uit eerste kwart 17e eeuw ‘in zeer goede conditie’ wil nog niet zeggen dat geen reparaties hebben plaatsgevonden, hooguit dat de reparaties een bepaald kwaliteitsniveau hebben) is niet vast komen te staan dat het voorwerp anders is dan [eiseres] mocht verwachten. Er is geen sprake van non-conformiteit.
4.21.28.
Voorwerp 45: Haagse klok
Volgens de factuur gaat het om een Haagse klok vervaardigd door Wybrants (ca. 1601- 1678), Leeuwaarden, ca. 1640. [bedrijf 5] heeft verklaard, mede op basis van metallurgisch onderzoek door de heer [naam 10] , dat het een vervalsing betreft en dat Haagse klokken pas zijn ontstaan na de uitvinding van het slingeruurwerk door Huygens en vervaardiging door Coster in 1656. [gedaagde] heeft hiertegenover gesteld dat [bedrijf 5] de klok wel heeft gezien maar niet heeft onderzocht. Deze niet onderbouwde stelling is onvoldoende om de verklaring van [bedrijf 5] terzijde te stellen. Nu vast staat dat hetgeen geleverd is geen klok uit circa 1640 betreft, is de klok anders dan [eiseres] mocht verwachten. Er is sprake van non-conformiteit.
4.21.29.
Met betrekking tot voorwerpen 15, 16 en 18 zijn geen verklaringen van experts overgelegd. Daarmee is niet onderbouwd op grond waarvan sprake is van non-conformiteit. Voor voorwerp 15 geldt dat [gedaagde] heeft toegelicht dat zij het voorwerp in consignatie had, heeft verkocht aan een derde voor € 8.000,00 en dit in mindering wil brengen op de vordering in reconventie. [eiseres] heeft betwist dat sprake was van consignatie. Hierin ziet de rechtbank aanleiding deze voorgestelde verrekening niet mee te nemen in dit geschil. Dat is voor een beslissing op hetgeen gevorderd (in conventie en reconventie) niet noodzakelijk.
conclusie non-conformiteit
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van voorwerpen 17, 20, 21, 22, 28, 30, 31, 33, 35, 36, 38, 41, 42, 43 en 45 [gedaagde] wegens non-conformiteit niet voldaan heeft aan de overeenkomsten, wat een tekortkoming oplevert. Nakoming is gezien de prestatie blijvend onmogelijk zodat [eiseres] de overeenkomsten ten aanzien van deze voorwerpen mocht ontbinden. Dit heeft haar raadsman bij buitengerechtelijke verklaring op 9 juli 2021 gedaan. [gedaagde] dient als gevolg hiervan de koopprijs van de betreffende voorwerpen aan [eiseres] terug te betalen. De vorderingen I en II in conventie zullen ten aanzien van deze voorwerpen worden toegewezen voor een totaal bedrag van € 370.750,00 (de koopsommen van genoemde voorwerpen met uitzondering van de koopsom van voorwerp 22 die nog niet voldaan was). De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 9 juli 2021. Nu het om een ongedaanmakingsverplichting gaat is artikel 6:119a BW (handelsrente) niet van toepassing.
4.23.
Voor de overige voorwerpen is van non-conformiteit niet gebleken, zodat vorderingen I en II in conventie die daarop zien, zullen worden afgewezen.
dwaling
4.24.
De subsidiair ingestelde vorderingen III en IV in conventie (op grond van dwaling) zullen worden afgewezen. De onderbouwing bestaat enkel uit de stelling dat met de rapportages van de experts [eiseres] op de hoogte is geraakt van de juiste feiten rondom de voorwerpen en dat zij met die kennis de overeenkomsten nooit gesloten zou hebben. In 4.21 is overwogen dat bij de hier aan de orde zijnde voorwerpen geen sprake is van non-conformiteit (lees: [eiseres] heeft geleverd gekregen wat ze mocht verwachten). Daaruit kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet de conclusie worden getrokken dat wel sprake is geweest van dwaling. De vorderingen III en IV in conventie zullen ook worden afgewezen voor de hier nog aan de orde zijnde voorwerpen.
C: voorwerpen 46 tot en met 49
4.25.
Dit betreft voorwerpen van [eiseres] die zich bij [gedaagde] bevinden ter restauratie. [eiseres] vordert de waarde van deze voorwerpen als schadevergoeding, naar de rechtbank begrijpt omdat [gedaagde] na sommatie niet gepresteerd heeft en dus schadeplichtig is. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat zij de restauraties heeft uitgevoerd. [eiseres] heeft in reactie daarop aangegeven de vorderingen ten aanzien van de restauraties te willen betalen, ten aanzien van een factuur (002021052) pas als de voorwerpen die nog in bezit zijn van [gedaagde] zijn teruggegeven aan [eiseres] .
4.26.
Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten op dit onderdeel nu de restauraties inmiddels zijn uitgevoerd. Voorts geldt dat als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [gedaagde] niet tijdig heeft gepresteerd ten aanzien van de restauraties, namelijk voor de termijn die in de brief van de raadsman van [eiseres] van 9 juli 2021 is gesteld, dit nog niet tot gevolg heeft dat [gedaagde] de waarde van de voorwerpen als schade verschuldigd is, zoals [eiseres] vordert.
4.27.
Het vorenstaande betekent dat vordering IV in conventie zal worden afgewezen en de vorderingen in reconventie ten aanzien van de voorwerpen 46 tot en met 49 (de restauratiefacturen) als niet betwist worden toegewezen. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf 30 maart 2021 voor voorwerpen 48 en 49 en vanaf 29 september 2021 voor voorwerpen 46 en 47, zijnde dat data waarop verzuim van [eiseres] onbetwist is ingetreden.
D: voorwerp 50
4.28.
[eiseres] heeft een juiste omschrijving van voorwerp 50 gevorderd. Zij heeft echter niet gesteld op grond waarvan [gedaagde] gehouden is een andere omschrijving te verstrekken dan reeds verstrekt, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
E: overig en afsluiting
kosten expertiserapporten
4.29.
[eiseres] heeft schade gevorderd, waarvan de kosten voor de expertiserapportages nader zijn onderbouwd door voorafgaand aan de mondelinge behandeling de betreffende nota’s te overleggen. [gedaagde] is tekortgeschoten ten aanzien van vijftien voorwerpen waarbij non-conformiteit is vastgesteld (4.22) wat een voldoende grondslag oplevert. Verzuim is niet vereist nu nakoming blijvend onmogelijk is. Ingevolge de wet komen redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking en kan deze worden geschat (vgl artikel 6:96 en artikel 6:97 BW). Ten aanzien van vijftien voorwerpen is non-conformiteit vastgesteld, terwijl de rapportages zien op 28 voorwerpen (voorwerpen 15 tot en met 45 minus 15, 16 en 18). Mede uit proceseconomische overweging zal de rechtbank de gevorderde schade toewijzen voor 15/28 * € 6.129,11 = € 3.283,45. Van overige schade is niet gebleken. De gevorderde wettelijke rente (geen handelsrente want het betreft een vordering tot vergoeding van schade) wordt toegewezen vanaf de datum dagvaarding, 8 oktober 2021.
overige vorderingen en stellingen
4.30.
Met het vorenstaande zijn de belangrijkste geschilpunten tussen partijen besproken en is aangeven op welke wijze in conventie en reconventie wordt beslist. Voor zover hiervoor niet aangegeven, wordt het anders gevorderde afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven gezien de uitkomst ook geen bespreking.
proceskosten
4.31.
Nu beide partijen op delen gelijk en ongelijk hebben gekregen zullen de proceskosten worden gecompenseerd zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten met betrekking tot de voorwerpen
17, 20, 21, 22, 28, 30, 31, 33, 35, 36, 38, 41, 42, 43 en 45 buitengerechtelijk zijn ontbonden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 370.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf 9 juli 2021 tot de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 3.283,45, vermeerderd met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf 8 oktober 2021 tot de dag van betaling;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van € 219.939,89, vermeerderd met de wettelijke handelsrente (6:119a BW) vanaf 30 maart 2021 tot de dag van betaling;
5.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] € 2.081,03, vermeerderd met de wettelijke handelsrente (6:119a BW) vanaf 29 september 2021 tot de dag van betaling;
in conventie en reconventie
5.6.
compenseert de proceskosten zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.2 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. N.M. Meijler, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.