ECLI:NL:RBAMS:2022:417

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
13/215753-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging van een 18-jarige jongen wegens zware mishandeling van zijn moeder onder invloed van een psychose

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige jongen die zijn moeder op 10 augustus 2021 in Amsterdam zwaar heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongen zijn moeder zodanig heeft mishandeld dat zij meerdere gebroken ribben, een gebroken kaak en een lichte hersenbloeding heeft opgelopen. Ondanks de ernst van de mishandeling heeft de rechtbank de jongen ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit besluit is genomen op basis van de psychologische en psychiatrische rapportages die aantoonden dat de jongen ten tijde van de mishandeling leed aan een ernstige psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van zware mishandeling en de daaropvolgende strafbaarheid van de verdachte verworpen, omdat de psychische toestand van de jongen hem niet toerekeningsvatbaar maakte. De rechtbank heeft in plaats daarvan een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, waarbij de jongen in een zorginstelling moet worden opgenomen voor behandeling. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden vastgesteld, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en het meewerken aan behandeling.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 15.235111.19
Parketnummer: 13.215753.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215753-21
Parketnummer vordering tul: 15/235111-19
Datum uitspraak: 8 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in het [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. S. van Niekeren, namens GGZ Reclassering Inforsa en dhr. R. van den Broek, namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers (jeugdreclassering) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich primair schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van zijn moeder op 10 augustus 2021 te Amsterdam, hetgeen subsidiair ten laste is gelegd als een poging daartoe en meer subsidiair als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, alsmede het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat het letsel dat het slachtoffer heeft ondervonden niet aan de vereisten voor zwaar lichamelijk letsel voldoet. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Gelet op de conclusie van de psycholoog en de psychiater, dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig onder invloed van een psychose handelde, kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zwaar lichamelijk letsel
Op basis van de aangifte, de letselverklaring en de aanvullende verklaring van het slachtoffer over het ontstane letsel, stelt de rechtbank vast dat zij door het geweld van verdachte meerdere gebroken ribben, een kaakbreuk, een lichte hersenbloeding en een klaplong heeft opgelopen, dat zij na het incident tien dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en een kaakoperatie heeft moeten ondergaan en dat zij tot op heden nog niet volledig is hersteld. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aard van dit letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het beperkte uitzicht op (volledig) herstel met zich meebrengt dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
3.3.2. (
Voorwaardelijk) opzet
Ten aanzien van de vraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel stelt de rechtbank voorop dat het ontbreken van opzet wegens ontoerekeningsvatbaarheid slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen. Alleen indien sprake is van een zodanig ernstige geestelijke afwijking waardoor het inzicht en/of de wil van verdachte dusdanig zijn verstoord dat hij ten tijde van zijn handelen van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken, staat een geestelijke stoornis aan (voorwaardelijk) opzet in de weg (o.a. Hoge Raad 9 december 2008, NJ 2009/157). Of ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een hiervoor beschreven stoornis, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval en de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen. Daarbij speelt ook de herinnering van een verdachte aan het incident een rol.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de psychische gesteldheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet maakt dat bij hem het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak. Uit de verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt allereerst dat hij zich tot op zekere hoogte kan herinneren wat er is gebeurd. Hij heeft verklaard waarom hij naar zijn moeder toeging, welke geweldshandelingen hij heeft verricht en dat hij door het gepiep van de hond de mishandeling heeft gestaakt. Daarnaast heeft verdachte bij de politie en in de gesprekken met de psycholoog, psychiater en de reclassering verklaard over de familieproblemen en de gewelddadige gezinssituatie waarin hij is opgegroeid, welke aanleiding zouden zijn geweest voor de mishandeling van zijn moeder. Ook uit het gerichte schoppen en slaan in het gezicht en tegen het lichaam van zijn moeder en de woorden die verdachte daarbij heeft geuit, leidt de rechtbank af dat het inzicht en de wil van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit niet dusdanig waren verstoord dat hij zich niet van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan bewust was.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 10 augustus 2021 te Amsterdam aan zijn moeder, [naam moeder] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en een kaakbreuk en een lichte hersenbloeding en een klaplong, heeft toegebracht door die [naam moeder]
- in een wurggreep om de ribben vast te pakken/te houden en
- meermaals, terwijl zij op de grond lag, tegen het gezicht en tegen de ribbenkast (met de vuist) te slaan/stompen en
- meermaals, terwijl zij op de grond lag, tegen het gezicht en tegen de ribbenkast te schoppen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is daarvoor echter niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de psychologische en psychiatrische Pro Justitia-rapportage, beiden van 24 december 2021 en respectievelijk opgemaakt door M. Roos, GZ-psycholoog en A. Lamerz, (kinder- en jeugd)psychiater. De deskundigen hebben – kort weergegeven – geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ernstige psychotische stoornis door een middel (cannabis, met begin bij onttrekking), een stoornis in cannabisgebruik (ernstig, in vroege remissie) en een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of gedragsstoornis. De psychotische stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De waanideeën, hallucinaties en een gebrekkige realiteitstoetsing die de psychose met zich meebracht, hebben ervoor gezorgd dat verdachte zijn gedachtes en gedrag niet meer onder controle had en zich door zijn waanideeën gestuurd voelde. Zijn impulscontrole was door de waanideeën verminderd. Daarnaast is volgens de deskundigen sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte functioneert op jongere leeftijd dan zijn kalenderleeftijd en heeft een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand, waarbij hij waarschijnlijk functioneert op gemiddeld cognitief niveau. Gelet op deze psychische stoornis en gebrekkige ontwikkeling adviseren de deskundigen het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies.
Derhalve is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het bewezen geachte verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de op te leggen maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat aan verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) zal worden opgelegd. Aan alle vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht is voldaan en volgens de adviezen van de deskundigen is dit het meest passende kader waarin verdachte voor zijn psychotische stoornis behandeld kan worden. In de houding en motivatie van verdachte om mee te werken aan behandeling heeft de officier van justitie aanleiding gezien om te vorderen dat deze maatregel geheel voorwaardelijk wordt opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de (jeugd)reclassering zijn geadviseerd. Ten aanzien van de opname in een zorginstelling dient een maximale duur van 18 maanden te worden bepaald. Ook dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de Jeugd- en Gezinsbeschermers in de regio Haarlem.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Zij heeft zich niet tegen de vordering van de officier van justitie tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel verzet.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De maatregel die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn moeder. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten meerdere gebroken ribben, een kaakfractuur, een lichte hersenbloeding en een klaplong. Ook heeft zij tien dagen in het ziekenhuis gelegen en een kaakoperatie moeten ondergaan. Dit zijn zeer ernstige verwondingen. Door zijn moeder dusdanig zwaar te mishandelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft de mishandeling plaatsgevonden bij haar thuis na een rustig verlopen bezoek van verdachte en werd zij bij het afscheid nemen door het geweld van haar zoon overvallen. De rechtbank is zich ervan bewust dat de relatie tussen verdachte en zijn moeder problematisch is en dat hij zijn jeugd in een onveilige thuissituatie zou hebben doorgebracht. Dat doet echter niet af aan de ernst van de feiten en maakt zeker niet dat het gedrag van verdachte gerechtvaardigd is.
8.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte in 2020 door de kinderrechter in Noord-Holland is veroordeeld tot een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand voor het plegen van een geweldsdelict. Daarbij is het meewerken aan ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde opgelegd. Deze behandeling heeft helaas niet kunnen voorkomen dat verdachte opnieuw een geweldsdelict heeft begaan.
In het eerder aangehaalde rapport van de psycholoog wordt – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld. Verdachte maakt een jonge, nog onrijpe indruk wat in combinatie met zijn gebrekkige handelingsvaardigheden en de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding aanleiding biedt om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De ernst van de psychiatrische problematiek van verdachte, het vastlopen op verschillende levensgebieden in combinatie met het hoog risico op toekomstig gewelddadig gedrag, geven aanleiding tot intensieve behandeling. Voorop staat dat in een dergelijke behandeling terugval in middelengebruik (en van daaruit opnieuw een psychotische episode) voorkomen dient te worden. Het monitoren van het cannabisgebruik (middels urinecontroles) zou dan ook een belangrijk onderdeel van behandeling moeten zijn. Daarnaast wordt het van belang geacht dat verdachte zijn opleiding afmaakt en werk en een positieve vrijetijdsbesteding heeft. Een klinische behandeling (waar woonplek, scholing en behandeling gecombineerd worden) binnen een centrum voor orthopsychiatrie en forensische jeugdpsychiatrie (zoals [naam zorginstelling] of de Fjord) wordt hiervoor passend gevonden. Na afloop van de klinische opname dient ambulante behandeling en toezicht door de reclassering te worden voortgezet om verdachte verder te begeleiden in zijn ontwikkeling. Geadviseerd wordt om het interventieadvies vorm te geven binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Hoewel verdachte gemotiveerd is voor behandeling, wordt gezien de ernst en de duur van de problematiek, een stevige stok achter de deur noodzakelijk geacht.
De psychiater komt in zijn hiervoor genoemde rapport tot de volgende conclusie. Verdachte functioneert in sociaal-emotionele zin op jongere leeftijd dan zijn kalenderleeftijd. Daarom wordt geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De behandeling van een psychose vraagt om inbedding in een multidisciplinair team van GGZ-specialisten beginnend in een klinische setting en later in een intensieve ambulante setting. Verdachte zou gebaat zijn bij erkende gedragsinterventies voor agressiebehandeling en verslavingsbehandeling naast systeemtherapie en ouderbegeleiding. Deze behandelingen kunnen het best in een forensische jeugd- en ortho-psychiatrische setting plaatsvinden met ervaring in de behandeling van psychoses, verslavingsproblematiek en agressie-regulatieproblemen bij jongvolwassenen. Aansluitend aan een klinische behandeling zal nog een tijd lang begeleiding door bij voorkeur de jeugdreclassering nodig zijn. Gezien de ernst van het tenlastegelegde feit en de ernst van de psychiatrische problematiek in combinatie met de mislukte opleiding en een problematische thuissituatie, wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel als juridisch kader geadviseerd, naast een zo lang mogelijk strak en duidelijk gestructureerd extern toezicht door de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Inforsa met betrekking tot de voorwaardelijke PIJ-maatregel, opgemaakt door S. van Niekerken op 17 januari 2022. Uit dit advies volgt dat de reclassering zich conformeert aan het advies van de Pro Justitia-rapporteurs om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, mits een opname in zorginstelling [naam zorginstelling] te [plaats] gerealiseerd kan worden.
Ter terechtzitting hebben mw. S. van Niekerken, GGZ Inforsa, en dhr. R. van den Broek, Jeugd- en Gezinsbeschermers, het reclasseringsrapport en de huidige stand van zaken toegelicht. Gebleken is dat verdachte een dag voor de zitting een intakegesprek heeft gehad bij zorginstelling [naam zorginstelling] . Dit gesprek is positief verlopen en de reclassering heeft inmiddels bevestiging ontvangen dat verdachte op korte termijn in deze instelling kan worden opgenomen. Op vragen van de rechtbank over de maximale duur die aan het verblijf in deze instelling zou moeten worden verbonden, heeft de reclassering aangegeven dat een maximale duur van 18 (achttien) maanden voldoende is. Een opname bij [naam zorginstelling] duurt gemiddeld een jaar en dan blijft daarna voldoende ruimte over om verdachte gedurende de rest van de proeftijd in een ambulant kader te begeleiden. Het toezicht dient uitgevoerd te worden door de jeugdreclassering.
8.3.3.
De op te leggen maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de Pro Justitia-rapporteurs en de reclassering. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte, zijn sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Ook neemt de rechtbank het advies over dat een intensieve (klinische) behandeling nodig is om gewelddadig gedrag in de toekomst te voorkomen. Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd onder invloed van een psychose die is ingegeven door langdurig cannabisgebruik en abrupte abstinentie daarvan. Naast de verslaving aan cannabis wijzen de deskundigen ook op problemen met betrekking tot agressieregulatie, impulsbeheersing en de ouder-kindrelatie. Tijdens de behandeling kan aan al deze risicofactoren worden gewerkt. In de gesprekken met de deskundigen en ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gemotiveerd is om aan behandeling deel te nemen en dat hij zich aan alle geadviseerde voorwaarden zal houden. Hij is zich ervan bewust dat als hij zich niet aan de voorwaarden houdt, de PIJ-maatregel ten uitvoer zal worden gelegd. Gezien de houding van verdachte gedurende het huidige verblijf in het PPC, zijn medicatiegetrouwheid en de ontwikkeling die hij de afgelopen maanden heeft doorgemaakt, ziet de rechtbank met de reclassering geen reden om aan de motivatie van verdachte te twijfelen.
Alles overwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit – waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld – een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De duur van de maatregel kan worden verlengd, nu er sprake is van een feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Gelet op de motivatie van verdachte om aan de intensieve behandeling deel te nemen, het vertrouwen dat de reclassering in hem heeft en het feit dat verdachte op korte termijn bij [naam zorginstelling] kan worden opgenomen, ziet de rechtbank aanleiding om in overeenstemming met de adviezen en het voorstel van de officier van justitie, de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daaraan verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast. Met de officier van justitie en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de opname in een zorginstelling een maximale duur van 18 (achttien) maanden passend is, zodat er zowel binnen een klinisch als ambulant kader voldoende tijd is om verdachte te behandelen en begeleiden.
8.3.4.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten zijn moeder [naam moeder] . Gelet op de psychische stoornis van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, indien hij niet de benodigde behandeling en begeleiding ontvangt. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/235111-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 september 2020 van de kinderrechter te Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift, waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Gelet op het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel en de dadelijke uitvoerbaarheid van de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af, nu zij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf niet opportuun acht. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie zal de werking en het doel van de opgelegde maatregel en voorwaarden doorkruisen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten indien de betrokkene gedurende de proeftijd de hierna vermelde algemene en/of bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de proeftijd vast
op 2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de betrokkene zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Betrokkene werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering, waaronder:
  • Het melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
  • Het houden aan de aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Verstrekken van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
  • Meewerken aan huisbezoeken.
  • Het geven van inzicht in de voortang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Zich niet zonder toestemming van de reclassering op een ander adres vestigen.
  • Meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, voor zover dat voor het toezicht van belang is.
Niet naar het buitenland
Betrokkene gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de jeugdreclassering.
Opname in een zorginstelling
Betrokkene laat zich opnemen in [naam zorginstelling] , [plaats] , of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt maximaal 18 (achttien) maanden of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Betrokkene werkt mee aan de behandeling en houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Betrokkene laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de opname in de zorginstelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het
psychiatrische toestandsbeeld en indien een grote kans op risicovolle situaties bestaat, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Indien de reclassering dat nodig acht, verblijft betrokkene in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugs- en alcoholverbod
Betrokkene gebruikt geen drugs en alcohol.
Meewerken aan middelencontrole
Betrokkene werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs.. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Volgen van onderwijs (jeugdstrafrecht)
Betrokkene volgt onderwijs, zolang de reclassering dit nodig vindt.
Meewerken aan dagbesteding
Betrokkene werkt mee aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Inzicht geven in financiën
Betrokkene geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan budgetbeheer of schuldhulpverlening.
Inzicht geven in sociaal netwerk
Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn sociale netwerk en relaties.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat betrokkene gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Stichting Jeugd- en Gezinsbeschermers regio Haarlem (dhr. R. van den Broek), Diakenhuisweg 19, 2033 AP Haarlem, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de betrokkene ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 24 september 2020 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2022.