ECLI:NL:RBAMS:2022:4149

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
13.012475.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende woningoverval en poging daartoe met geweld

In deze jeugdzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die samen met anderen betrokken was bij een woningoverval op 1 maart 2021 en een poging daartoe op 2 maart 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en poging tot diefstal en afpersing. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft de vrijspraak uitgesproken voor het tweede ten laste gelegde feit, namelijk afpersing in vereniging, omdat dit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de impact op de slachtoffers en de samenleving. De verdachte is als first offender aangemerkt, en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn jonge leeftijd en de positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals school en werk. De rechtbank heeft de strafoplegging in overeenstemming gebracht met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, waarbij een forse jeugddetentie als uitgangspunt geldt voor woningovervallen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte, en heeft de proeftijd vastgesteld op 1 jaar met de voorwaarde dat hij zich niet schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.012475.22
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit een woning van een muis, een geldbedrag, een broodmes, een jas (merk North Face), een paar handschoenen (merk Nike), een fietssleutel, een sleutelhanger, twee tassen (merk Puma/Adidas) en een brokje wiet toebehorende aan [persoon 2] en/of [persoon 1] op 1 maart 2021 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtig aan diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
afpersing in vereniging van een brokje wiet toebehorende aan [aangever 1] en/of [persoon 1] op 1 maart 2021 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtig aan afpersing;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
poging diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit een woning van een of meer goederen en/of een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1] en/of [persoon 1] en/of [aangever 2] op 2 maart 2021 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtig aan diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld en meer subsidiair als voorbereiding van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld en/of afpersing in vereniging;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
poging afpersing in vereniging van een of meer goederen en/of een geldbedrag toebehorende aan [aangever 1] en/of [persoon 1] en/of [aangever 2] op 2 maart 2021 te Amsterdam;
subsidiair ten laste gelegd als medeplichtig aan poging afpersing in vereniging en meer subsidiair ten laste gelegd als voorbereiding van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld en/of afpersing in vereniging.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan daarom worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 (primair) ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op 1 maart 2021 is verdachte in eerste instantie wel meegegaan naar de woning van aangever [persoon 2] , omdat verdachte in de veronderstelling was dat medeverdachte [medeverdachte 1] iets zou ophalen bij een jongen. Verdachte moest echter eerder weg en is daarom vertrokken toen er een vriend van [medeverdachte 1] aan/bij kwam. Na zijn vertrek heeft verdachte niets meer meegekregen van wat er verder is gebeurd. Niet duidelijk is dan ook of die derde persoon die binnen in de woning is, daadwerkelijk verdachte is. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en diens vriend - met z’n drieën - in de woning waren. Hij heeft verdachte niet als één van hen genoemd. Tot slot is het op de stills van de videodeurbel niet duidelijk hoeveel personen het pand in gaan en wie dit zijn. Het feit dat de vierde persoon verder niet op de beelden staat, betekent niet dat hij daar niet is geweest.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij dit delict ontkend. Op 1 maart 2021 was hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en zij zijn samen naar de woning van aangever gegaan. Verdachte had toen een rood vest aan met oranje strepen van de Turkse voetbalclub FC Galatasaray. Hij heeft zijn vest uitgetrokken en aan [medeverdachte 1] gegeven. Kort daarna is hij weggegaan. Toen hij wegliep van de jongens zag hij dat een vriend van [medeverdachte 1] aan kwam lopen. Mogelijk hebben zij met zijn drieën de overval gepleegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van een woningoverval op 1 maart 2021 en hij heeft een verklaring afgelegd bij de politie die op 2 maart 2021 in zijn woning aanwezig was in verband met feiten 3 en 4. Samengevat heeft [persoon 2] verklaard dat hij rond 20.00 uur is beroofd in zijn woning. Er werd aangebeld met de mededeling dat er een pakketje voor hem was. Hierop heeft [persoon 2] de deur van het portiek geopend. Vervolgens zijn drie personen met een bivakmuts op en een keukenmes in hun handen zijn woning binnengedrongen, NN1, NN2 en NN3. Hierop heeft hij een mes gepakt uit de keuken om de jongens op afstand te houden. NN1 en NN2 waren op dat moment bezig met het zoeken naar spullen. Ze vroegen naar de wiet van zijn moeder en hebben gezegd dat zij een of twee kogels door zijn hoofd zouden schieten. NN3 vroeg aan hem of hij geld, juwelen of een kluis had en NN3 zei tegen NN1 en NN2 dat zij verder moesten zoeken. De jongens hebben de zwarte sporttas die NN3 bij zich had gevuld met een computermuis, wat kleingeld en een mes uit de keuken. Verder hebben zij een jas (van het merk North Face) met in de zakken handschoenen (van het merk Nike) en fietssleutels en twee tassen (van het merk Puma en Adidas) meegenomen. Tot slot viel het hem op dat NN3 een rood vest aanhad met oranje strepen van de Turkse voetbalclub FC Galatasaray.
De verbalisanten hebben aan de hand van de camerabeelden van het portiek als eerste medeverdachte [medeverdachte 1] herkend als NN1. Tijdens het politieverhoor van 5 november 2021 heeft [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij dit delict bekend en aangegeven dat hij de overval samen met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte - dat hij niet in de woning is geweest, omdat hij eerder is weggegaan - niet wordt ondersteund door zijn verklaring bij de politie en de stills van de beelden. Op de stills van de beelden is te zien dat [medeverdachte 1] op 1 maart 2021 om 19:52:10 uur bij aangever aanbelt en als eerste het portiek binnen gaat. Zijn gezicht is grotendeels bedekt met een mondkapje. [medeverdachte 2] loopt achter [medeverdachte 1] aan, maar hij blijft even voor de deur wachten. Hij kijkt om de hoek en gebaart dan naar verdachte dat hij moet komen. [medeverdachte 2] gaat daarna snel naar binnen. Ook zijn gezicht is grotendeels bedekt. Tijdens het politieverhoor van 15 december 2021 heeft verdachte
‘ben ik’neergezet bij de stills van de jongen (pagina A 212 van het dossier) die om 19:54:00 uur voor het portiek staat en waar bij de stills wordt omschreven dat NN3 een bivakmuts pakt. Op dat moment heeft verdachte zijn opvallende vest aan. Een seconde later pakt verdachte een bivakmuts, trekt deze over zijn hoofd en rent om 19:54:09 uur naar binnen. De verbalisanten hebben ook de geluidsfragmenten van deze videobestanden beluisterd. Op het moment dat [medeverdachte 1] bij aangever aanbelt is te horen dat hij een gesprek voert met [medeverdachte 2] en verdachte, waarbij er wordt gezegd:
‘Kijk of die ‘ding’ er is. Jongens kom, we gaan. Wij moeten snel in en uit gaan. [synoniem voor politie](in de straattaal: de politie)
brengen’.Om 20:00:48 uur rennen NN1 en NN2 het portiek uit. Op de beelden is verder niet te zien dat er in het korte tijdsbestek een andere jongen bij is gekomen of dat verdachte zijn vest uittrekt en dit vervolgens aan [medeverdachte 1] geeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte in de woning van aangever [persoon 2] is geweest en samen met zijn medeverdachten zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met bedreiging van geweld uit de woning van aangever [persoon 2] .
Ten aanzien van het onder 3 (primair) en 4 (primair) ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft primair bepleit om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Op 2 maart 2021 is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de woning van aangever [persoon 2] geweest, maar hij is toen buiten blijven staan. Verdachte hield alleen een tas vast. Hij heeft niet aangebeld, hij heeft niets door de intercom gezegd en hij is niet het trappenhuis in gegaan. Mocht de rechtbank er wel vanuit gaan dat verdachte op 01 maart 2021 in de woning is geweest, dan kan op basis van de camerabeelden niet méér worden vastgesteld dan dat hij op 2 maart 2021 wel in het buitenportiek bij de woning is geweest en zodoende hooguit ondersteunende handelingen aan [medeverdachte 1] heeft verricht. Een rol als medepleger van een (poging) diefstal met geweld dan wel een afpersing blijkt uit die gedragingen echter niet.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 2 maart 2021 door medeverdachte [medeverdachte 1] is gevraagd om mee te gaan naar de woning van aangever. Verdachte zocht hier niets achter, omdat [medeverdachte 1] iets moest ophalen bij aangever. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft verdachte voor het portiek heel even een rode tas vastgehouden. Hij heeft gezien dat er bivakmutsen in de tas zaten, maar heeft niet gekeken wat er verder nog in de tas zat.
De rechtbank overweegt dat op de
stillsvan 2 maart 2021, een dag na de bovengenoemde woningoverval, is te zien dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het portiek van de woning van aangever [persoon 2] staan. Verdachte heeft in zijn handen een rode tas vast van de supermarkt Vomar. Hij duwt met zijn hand tegen de portiekdeur kennelijk om te controleren of de deur open gaat. Te zien is dat alle drie de verdachten de omgeving ‘scannen’ en heen en weer lopen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] drukken na elkaar op de bel, waardoor de deur van het portiek opengaat. [medeverdachte 1] gaat naar binnen, maar komt een paar seconden later weer terug naar buiten. Op dat moment heeft [medeverdachte 2] een bivakmuts in zijn handen en hij trekt de bivakmuts over zijn hoofd. Om 13:35 uur gaat [medeverdachte 1] nogmaals het portiek in met [medeverdachte 2] achter zich aan. Verdachte staat met de rode Vomartas en een bivakmuts in zijn handen klaar om ook het portiek in te gaan. Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 1] is gebleken dat in de rode tas - die verdachte de hele tijd heeft vastgehouden - twee messen, tie wraps, een tape, een kniptang en een hamer zaten. Op de geluidsfragmenten is te horen dat NN3 (verdachte) nadat de portiekdeur opengaat zegt “
kom, gelijk naar binnen doe die deur open”.
Gelet op de beschrijving van de
stillsen de geluidsfragmenten is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet slechts aangeduid kunnen worden als ‘ondersteunend’. Verdachte houdt de omgeving in de gaten, hij kijkt samen met zijn medeverdachten aandachtig naar binnen en hij duwt tegen de deur van het portiek. Hij maant de anderen aan om naar binnen te gaan op het moment dat de deur wordt opengedaan. Op het moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het portiek binnen gaan, haalt verdachte een bivakmuts uit de rode tas en staat hij klaar om ook naar binnen te gaan. De rechtbank is dan ook - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld en de poging tot afpersing. Niet vastgesteld kan worden dat verdachten wisten of hadden kunnen weten dat [aangever 2] in de woning van moeder en zoon [persoon 2] aanwezig was, dus verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 1 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , een muis en een geldbedrag en een broodmes en een jas (merk North Face) en een paar handschoenen (merk Nike) en een fietssleutel en een sleutelhanger en twee tassen (merk Puma en Adidas) toebehorende aan [aangever 1] en/of [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- zich met messen en met een bivakmuts op naar die woning te begeven, en
- bij die woning aan te bellen, en
- die woning binnen te dringen, en
- die [aangever 1] te vragen of hij geld had,
- die [aangever 1] naar de kluis te vragen,
- die [aangever 1] te vragen of hij ergens juwelen had liggen,
- tegen die [aangever 1] te zeggen dat ze twee kogels door zijn kop zouden schieten,
- die [aangever 1] te vragen naar de wiet van zijn moeder,
- die woning te doorzoeken;
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde:
op 2 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] , goederen en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, toebehorende aan [aangever 1] en [persoon 1] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- zich met handschoenen en twee messen en tie wraps en bivakmutsen en een tape en een kniptang en een hamer naar die woning hebben begeven, en
- tegen de voordeur van die woning hebben gebonkt,
- de voordeur van het portiek zijn binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde:
op 2 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van goederen of een geldbedrag, in elk geval enig goed, toebehorende aan [aangever 1] en [persoon 1] ,
- zich met handschoenen en twee messen en tie wraps en bivakmutsen en een tape en een kniptang en een hamer naar die woning hebben begeven, en
- tegen de voordeur van die woning hebben gebonkt,
- de voordeur van het portiek zijn binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar met de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De raadsvrouwkan zich in beginsel vinden in de strafeis van de officier van justitie. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte geen voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Op dit moment gaat het goed met verdachte. Hij gaat naar school, hij heeft een bijbaantje en de vader houdt zijn sociale contacten goed in de gaten. De kans op recidive is vrijwel nihil; verdachte is niet meer in beeld gekomen bij de politie en hij gaat ook niet meer om met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ,
De rechtbank is van oordeel dat de hierna te noemen strafoplegging in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval op 1 maart 2021 en een dag later poging daartoe bij hetzelfde slachtoffer. Om tot twee keer toe met bivakmutsen en messen iemand te (willen) overvallen in zijn eigen woning is een heel ernstig feit. Los van het feit dat dit enorme inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht van een slachtoffer, is het zeer beangstigend en gewelddadig. Daarnaast is het niet alleen zeer beangstigend voor het slachtoffer zelf, maar veroorzaakt dit ook heftige gevoelens van angst en onveiligheid, bij de samenleving in het algemeen. De eigen woning is voor iedereen bij uitstek de plek waar men zich veilig zou moeten voelen. Verdachte heeft geen enkele verantwoording willen afleggen voor zijn handelen. Dit had wel gemoeten en roept vragen op over zijn gewetensontwikkeling, zeker gelet op zijn jonge leeftijd.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In de onderhavige zaak geldt als uitgangspunt voor strafoplegging dat ten aanzien van een woningoverval een (forse) jeugddetentie vanaf zes maanden wordt opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als
first offender.
Ter terechtzitting heeft
de Raadgeadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, zodat hij de consequenties van zijn (delict)gedrag kan ervaren. Mocht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke werkstraf, als stok achter de deur, noodzakelijk vinden dan kan de Raad zich daar ook in vinden. Er zijn weinig zorgen over verdachte. Hij doet zijn best voor school, hij heeft een bijbaantje en hij is niet negatief in beeld bij de wijkagenten. Het is wel van belang dat de vader om hulp vraagt als het even niet goed lijkt te gaan met zijn zoon, zodat er tijdig de juiste stappen gezet kunnen worden om eventuele recidive te voorkomen. Tot slot blijft het zorgelijk dat verdachte op zeer jonge leeftijd betrokken is geraakt bij de ten laste gelegde feiten.
De rechtbankis van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De feiten en ook de rol van verdachte zijn ernstig genoeg om tot een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te komen. De rechtbank zal echter - net als de officier van justitie - rekening houden met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij first offender is. Het blijft wel zorgwekkend dat verdachte zich zonder enige aanleiding heeft beziggehouden met de ten laste gelegde feiten. Hierdoor heeft de rechtbank geen inzicht in de reden dat hij juist deze woningoverval heeft gepleegd en of hij zich in de toekomst niet weer in eenzelfde situatie zal begeven. De rechtbank zal daarom ter voorkoming van recidive een deel van de werkstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Gelet op het advies van de Raad - en nu alle partijen hier over eens zijn - zal de rechtbank de proeftijd vaststellen op 1 jaar.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 77a, 77g, 77gg, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 3 primair en onder 4 primair bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van
poging tot diefstal, vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) uren, van deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene voorwaarde.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op
1 (één) jaaronder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.E.A. Nijssen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.