ECLI:NL:RBAMS:2022:4133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
13/995017-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van drie verdachten in schietincident te Amstelveen

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten die beschuldigd werden van poging tot moord dan wel doodslag op drie personen in Amstelveen op 16 maart 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachten op de plaats delict aanwezig waren ten tijde van het schietincident. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie, die meenden dat de verdachten betrokken waren bij de schietpartij, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de bewijsvoering, waaronder chatberichten en DNA-sporen, niet voldoende was om de betrokkenheid van de verdachten bij het schietincident te bewijzen. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachten van de strafbare feiten waren vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/995017-21 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 29 september 2021, 23 december 2021, 7 maart 2022, 10 mei 2022, 11 mei 2022, 13 mei 2022 en 16 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Heus en R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Ph. Chr. Wester naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Onder feit 1, feit 2 en feit 3:
medeplegen van pogingen tot moord dan wel doodslag op – respectievelijk – [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (de dochter) door op 16 maart 2019 te Amstelveen met een vuurwapen richting hen te schieten;
Onder feit 4:
medeplegen van het voorhanden hebben van een of meer wapens van categorie III en/of categorie II van de Wet Wapens en Munitie en bijbehorende munitie in de periode van 11 maart 2019 tot en met 16 maart 2019, te Aalsmeer en/of te Amstelveen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich – aan de hand van het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten. Zij hebben hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit chatberichten van 11 maart 2019 tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwam naar voren dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] aangaf dat hij klaar moest zijn voor een nieuwe klus. Uit historische verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] en uit chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan worden opgemaakt dat [verdachte] op 15 maart 2019 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig is geweest bij een ontmoeting bij Lounge Club White in Capelle aan den IJssel met een – vermoedelijke – opdrachtgever van de moordaanslag op [slachtoffer 1] . Na die ontmoeting hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] vermoedelijk een voorverkenning verricht in Amstelveen. Vervolgens kan aan de hand van de chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden afgeleid dat [medeverdachte 2] en [verdachte] die middag betrokken zijn geweest bij het ophalen van de Renault Captur, de auto die is gebruikt als vluchtauto op 16 maart 2019. Deze Renault Captur heeft later die avond gebruik gemaakt van een zendmast aan de Zeelandiahoeve, welke dekking geeft over de plaats delict. Ook het telefoonnummer * [nummer] – dat in gebruik was bij [medeverdachte 2] – heeft die avond diverse malen gebruik gemaakt van voornoemde zendmast aan de Zeelandiahoeve te Amstelveen. [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn dus op 15 maart 2019 aan het einde van de middag met de Renault Captur naar Amstelveen gereden en hebben daar nog een voorverkenning verricht.
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] in elk geval vanaf 14 maart 2019 de beschikking had over de telefoon met het telefoonnummer * [nummer] . Dit telefoonnummer heeft in de ochtend van 16 maart 2019 afwisselend gebruik gemaakt van zendmasten in de nabijheid van de plaats delict. Ten tijde van het schietincident heeft dit telefoonnummer de zendmast aan de Zeelandiahoeve te Amstelveen meermaals aangestraald. Ook de Renault Captur heeft die ochtend verbinding gemaakt met die zendmast. In de Renault Captur is bovendien een DNA-spoor aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] . Dat DNA-spoor kan alleen worden verklaard als [verdachte] op 15 en 16 maart 2019 in de Renault Captur heeft gezeten.
Getuige [slachtoffer 2] heeft een gedetailleerde beschrijving gegeven van de beide schutters en [verdachte] past in het signalement van de slankere schutter. [medeverdachte 2] past in het signalement van de vollere schutter. Beide verdachten vertonen bovendien gelijkenissen met de compositietekeningen die zijn gemaakt. Dat [slachtoffer 2] [verdachte] niet heeft herkend bij de fotoconfrontatie op 12 juni 2019 doet niets af aan de bewijswaarde van de compositietekeningen.
Verder is gebleken dat [verdachte] in de nacht van 19 op 20 maart 2019 naar Londen is vertrokken. [medeverdachte 2] was toen al naar Curaçao vertrokken. [medeverdachte 1] heeft in een chat aan [medeverdachte 2] geschreven dat ‘jullie beiden zijn weggegaanb’ en hem alleen hebben achtergelaten.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat [medeverdachte 2] en [verdachte] beiden als schutter betrokken waren bij het schietincident op 16 maart 2019. Het medeplegen van drie pogingen tot moord kunnen worden bewezen. Tevens kan worden bewezen dat zij samen de twee vuurwapens en munitie voorhanden hadden die bij de aanslag zijn gebruikt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – aan de hand van de op schrift gestelde pleitaantekeningen – bepleit dat [verdachte] integraal moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] op de plaats delict is geweest ten tijde van het schietincident. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De berichten die worden toegeschreven aan medeverdachte [medeverdachte 1] zijn niet uitputtend voor wat er daadwerkelijk is gebeurd en bovendien kan worden getwijfeld aan de geloofwaardigheid van deze berichten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij niet altijd de waarheid heeft verteld aan zijn vriendin en [verdachte] werd daarbij vaak als smoes gebruikt.
Het DNA-spoor dat is aangetroffen aan de binnenkant van de passagiersdeur van de Renault Captur is geen daderspoor. De schutter die naar aanleiding van de opgegeven signalementen als [verdachte] wordt aangemerkt, is volgens de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] rechtsachter in de Renault Captur gestapt. Dit maakt dat niet kan worden bewezen dat de persoon die als [verdachte] wordt aangemerkt op 16 maart 2019 DNA zou hebben achtergelaten in de vluchtauto. Mocht [verdachte] op 15 maart 2019 of op een ander moment in de Renault Captur gezeten hebben, dan betreft het geen daderspoor.
De compositietekening in het dossier heeft geen enkele bewijswaarde. De compositietekening is erg algemeen van aard en bovendien heeft getuige [slachtoffer 2] [verdachte] niet herkend tijdens een foslo-confrontatie, terwijl zij heeft verklaard dat zij de persoon die als [verdachte] wordt aangemerkt, erg goed heeft gezien.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat [verdachte] het vereiste opzet op de ten laste gelegde feiten heeft gehad, mocht er van worden uit gegaan dat hij op 15 maart 2019 of op een ander moment in de Renault Captur hebben gezeten.
Meer subsidiair heeft de raadsman het volgende aangevoerd. In het geval de rechtbank mocht oordelen dat [verdachte] niet op de plaats delict is geweest, maar wel op 15 maart 2019 in de Renault Captur heeft gezeten en wetenschap en opzet heeft gehad op de strafbare feiten, dan zijn deze handelingen eerder te kwalificeren als medeplichtigheid dan als medeplegen. Medeplichtigheid is echter niet tenlastegelegd en daarom moet [verdachte] worden vrijgesproken.
Verder heeft de raadsman zich ten aanzien van de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van een poging tot moord dan wel doodslag van [slachtoffer 2] en de dochter. De voorbedachte raad -het plan- zag niet op het doden van [slachtoffer 2] en haar dochter. Daarnaast kan ook niet uit de omstandigheden van het moment worden afgeleid dat er toen opzet was op het doden van [slachtoffer 2] en de dochter.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
Op 16 maart 2019 rond 12:00 uur heeft er voor de woning op het adres [adres] een schietincident plaatsgevonden. Hier zijn drie personen aangetroffen, namelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun dochter. [slachtoffer 1] en zijn dochter zijn beiden gewond geraakt bij het incident. Voornoemde personen hebben verklaard dat zij twee schutters, beiden met een vuurwapen, hebben gezien. Ook hebben zij gezien dat de schutters nadien in een auto zijn gevlucht.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of, zoals de officieren van justitie hebben betoogd, voldoende is komen vast te staan dat [verdachte] ten tijde van de aanslag op [slachtoffer 1] op de plaats delict was. Als dit niet kan worden vastgesteld, is de volgende vraag of [verdachte] op een andere manier als medepleger van het schietincident kan worden aangemerkt. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal de rechtbank hierna de mogelijke bewijsmiddelen bespreken en tussenconclusies trekken, waarna een eindconclusie volgt. [1]
Signalementen, compositietekeningen en de fotoconfrontatie
[slachtoffer 2] heeft tijdens haar tweede verhoor tegenover de politie signalementen opgegeven van de twee schutters. De eerste man heeft zij omschreven als een zwarte man met een beetje overgewicht. Deze man had onder en rondom zijn ogen een soort donker gekleurde pigmentvlek. De tweede man heeft zij omschreven als lichter van huidskleur en mager. [2] Op aanwijzing van [slachtoffer 2] zijn op 11 april 2019 compositietekeningen gemaakt van de twee schutters. [3]
Verder heeft op 12 juni 2019 een meervoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden met [slachtoffer 2] . Bij de fotoconfrontatie was een foto van verdachte [verdachte] opgenomen, maar [slachtoffer 2] heeft hem niet herkend als één van de schutters. [4]
Tussenconclusie
Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat aan de compositietekening in deze zaak te weinig bewijswaarde kan worden toegekend. De rechtbank weegt daarbij mee dat [slachtoffer 2] [verdachte] niet heeft herkend bij de meervoudige fotoconfrontatie. Dit is opmerkelijk, omdat zij heeft verklaard dat zij de schutter die als [verdachte] wordt aangemerkt van zeer dichtbij heeft gezien. De rechtbank is van oordeel dat deze negatieve fotoconfrontatie zwaarder moet wegen dan de mogelijke gelijkenissen tussen [verdachte] en de compositietekening. Het doel van een compositietekening is bovendien gelegen in de opsporing van een verdachte, het is geen bewijsmiddel op zich.
Vluchtauto
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de schutters na het schietincident in een kleine zwarte auto zijn gestapt. [5] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij na het schietincident een zwarte Renault Mégane heeft zien wegrijden van de plaats delict. [6] Uit onderzoek naar camerabeelden rondom de plaats delict blijkt dat het zou gaan om een zwarte Renault Captur met kenteken [kenteken] . Deze auto is zowel in de avond van 15 maart 2019 als in de ochtend van 16 maart 2019 geregistreerd door een camera. [7] De Renault Captur is door getuige [getuige 1] herkend als de vluchtauto. [8]
Uit onderzoek is gebleken dat de Renault Captur was voorzien van een vals kenteken. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de betreffende Renault Captur in de nacht van 3 op 4 december 2018 is gestolen en dat deze was voorzien van het originele kenteken [kenteken] . [9] Van deze auto zijn historische gegevens opgevraagd. Uit deze historische gegevens is gebleken dat de Renault Captur van 7 december 2018 tot 15 maart 2019 stil heeft gestaan onder het bereik van de zendmast op de [adres] te Rotterdam. [10] Na verder onderzoek is gebleken dat de auto al die tijd op het terrein van [naam B.V.] in Nieuwerkerk aan den IJssel heeft gestaan. [11]
Op 15 maart 2019 om 18:30 uur is de Renault Captur verplaatst van het terrein van [naam B.V.] naar een plek onder het bereik van de zendmast aan de [adres] te Aalsmeer, waar hij om 20:19 uur aanstraalt. De auto heeft die avond vanaf 20:56 uur driemaal gebruik gemaakt van een zendmast op de [adres] , nabij de plaats delict. [12]
Op de dag van het schietincident, 16 maart 2019, heeft de Renault Captur om 10:36 uur gebruik gemaakt van de zendmast aan de [adres] te Aalsmeer. Om 11:45 uur heeft de Renault Captur gebruik gemaakt van de zendmast op het adres [adres] te Uithoorn [13] en om 19:56 uur opnieuw van voornoemde zendmast in Aalsmeer. [14]
Tussenconclusie
Gelet op de getuigenverklaringen, camerabeelden en de historische gegevens, stelt de rechtbank vast dat deze Renault Captur als vluchtauto is gebruikt na het schietincident. De auto is op 15 maart 2019 verplaatst van Nieuwerkerk aan den IJssel naar Aalsmeer en die avond nabij de plaats delict geweest. Een kwartier vóórdat het schietincident plaatsvond, straalde de auto een mast aan op ongeveer negen minuten rijden van de plaats delict. Na het schietincident is de Renault Captur achtergelaten onder bereik van de zendmast aan de Hornweg te Aalsmeer.
DNA spoor in de vluchtauto
Aan de Renault Captur is forensisch onderzoek verricht waarbij onder meer de binnenzijde van het portier aan de rechter voorzijde (passagierskant) is bemonsterd op DNA-sporen (SIN AAMR7860NL). [15]
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft uit het bemonsterde spoor een DNA-profiel van een man verkregen. Dit DNA-profiel is opgenomen in de DNA-databank, waarna het is vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een overeenkomst gevonden tussen het
DNA-profiel aangetroffen op het portier en een eerder opgenomen DNA-profiel van [verdachte] . Het NFI heeft vastgesteld dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man
matchtmet het verkregen DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. [16]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of dit DNA-spoor een daderspoor is.
De Renault Captur is reeds op 4 december 2018 weggenomen en verplaatst naar het terrein van [naam B.V.] , waarna de auto niet of nauwelijks lijkt te zijn gebruikt, totdat deze op 15 maart 2019 naar Aalsmeer en Amstelveen reed. Het ligt dus voor de hand (hoewel dat ook niet helemaal zeker is) te veronderstellen dat het DNA-spoor ofwel al in 2018, ofwel op 15 of 16 maart 2019 in de auto terecht is gekomen. En dus dat [verdachte] ofwel eind 2018, ofwel op 15 of 16 maart 2019 in de Renault Captur heeft gezeten. Daarmee is het DNA-spoor echter nog geen daderspoor. Immers, zelfs als met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 15 of 16 maart 2019 in de Renault Captur heeft gezeten, dan zegt dat nog niets over de reden dat [verdachte] in de auto zat, de rol die [verdachte] heeft gehad of over zijn wetenschap over en opzet op het schietincident.
Dat zou anders zijn als kon worden vastgesteld dat het DNA-spoor direct na het schietincident in de Captur zou zijn achtergelaten. De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat de Renault Captur na het schietincident op 16 maart 2019 als vluchtauto is gebruikt. [slachtoffer 2] heeft over twee schutters verklaard, namelijk een dikkere en een slankere schutter. Volgens het Openbaar Ministerie zou [verdachte] de slankere schutter zijn. Die slankere schutter is volgens de verklaring van [slachtoffer 2] na het schietincident rechts achterin de auto gesprongen. [17] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de beide schutters achterin de vluchtauto zijn gestapt. [18] Hieruit kan worden opgemaakt dat de slankere schutter na het schietincident achter in de auto is gestapt. Gelet hierop kan dus niet worden geconcludeerd dat de slankere schutter zijn DNA direct na het schietincident heeft achtergelaten op de plek waar het betreffende DNA-spoor is aangetroffen.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat aan de hand van het aangetroffen
DNA-profiel wel kan worden vastgesteld dat [verdachte] op enig moment in de Renault Captur heeft gezeten die als vluchtauto is gebruikt, maar niet dat [verdachte] ten tijde van het schietincident op de plaats delict is geweest, laat staan dat hij een van de schutters was.
Telefoonnummer * [nummer]
Uit een iPhone XS met telefoonnummer + [nummer]
(hierna * [nummer] )– die vermoedelijk in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1] – komt het telefoonnummer [nummer]
(hierna: * [nummer] )naar voren. Dit telefoonnummer blijkt een prepaid-nummer te zijn en is derhalve niet op naam gesteld. Het telefoonnummer * [nummer] is op 23 februari 2019 voor het eerst onderkend. Volgens de samenstellers van het dossier bestaat het vermoeden dat [medeverdachte 1] dit telefoonnummer tot en met 25 februari 2019 in gebruik heeft gehad. Het nummer wordt op 25 februari 2019 in de iPhone XS opgeslagen als ‘ [naam 1] ’. [19] [bijnaam] is de bijnaam van [verdachte] . [20]
Op 14 maart 2019 heeft [medeverdachte 1] een bericht gestuurd naar het telefoonnummer van [medeverdachte 2] inhoudende “Stuur is die nummer opendoe achter kantje van die kleine telefoon”. Waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Hehe is in de auto” en vijf minuten later: “ [nummer] ”. [21]
Op 15 maart 2019 heeft het telefoonnummer * [nummer] onder meer de zendmast op het adres [adres] te Amstelveen aangestraald. Deze zendmast geeft dekking over de plaats delict. Het telefoonnummer heeft die avond alleen contact met het telefoonnummer [nummer]
(hierna: * [nummer] ). [22] De gebruiker van dit telefoonnummer is niet bekend geworden. In de ochtend van 16 maart 2019 heeft het telefoonnummer * [nummer] afwisselend gebruik gemaakt van zendmasten aan de Hornweg te Aalsmeer en de Zeelandiahoeve te Amstelveen. Ten tijde van het schietincident op de Grote Wielen te Amstelveen heeft het telefoonnummer * [nummer] de zendmast aan de Zeelandiahoeve aangestraald. Het telefoonnummer heeft die ochtend meermaals contact gehad met het telefoonnummer * [nummer] . [23]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer * [nummer] in de periode vóór het schietincident vermoedelijk op enig moment in bezit is geweest van [medeverdachte 2] , maar mogelijk ook werd gebruikt door [verdachte] , en mogelijk door nog andere personen. Dit betekent dat de rechtbank uit het feit dat [medeverdachte 2] de telefoon met nummer * [nummer] op 14 maart 2019 vermoedelijk in bezit had,
nietde conclusie kan verbinden dat dit dus ook het geval was op 16 maart 2019. Op basis van het dossier kan deze conclusie evenmin ten aanzien van een andere persoon worden getrokken. Om die reden kan de rechtbank aan het feit dat een toestel met daarin telefoonnummer * [nummer] ten tijde van het schietincident een mast aanstraalde in de buurt van de plaats delict, geen conclusies verbinden die zien op de aanwezigheid van een bepaalde persoon op de plaats delict op datzelfde moment. De telefoonnummers * [nummer] en * [nummer] hebben vóór het schietincident meermaals contact gehad en hebben beide gebruik gemaakt van zendmasten nabij de plaats delict, een conclusie die verder strekt dan dit kan in dit verband niet worden getrokken .
Oordeel over de aanwezigheid van [verdachte] op de plaats delict
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] ten tijde van het schietincident op de plaats delict is geweest.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [verdachte] op andere wijze als medepleger betrokken is geweest bij het schietincident.
Mastgegevens
In het dossier zijn veel historische verkeersgegevens van verschillende telefoonnummers opgenomen. De belangrijke mastgegevens van het telefoonnummer * [nummer] en van de Renault Captur zijn hiervoor al beschreven. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan [verdachte] (+ [nummer] ) blijkt dat deze tijdens het schietincident uit stond. Uit deze historische verkeersgegevens blijkt verder dat dit telefoonnummer regelmatig dezelfde zendmasten aanstraalt als het telefoonnummer * [nummer] dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat de telefoonnummers die aan [verdachte] en aan [medeverdachte 1] worden toegeschreven op bepaalde momenten in de ten laste gelegde periode dezelfde zendmasten aanstralen, niet kan worden opgemaakt dat zij zich hebben bezig gehouden met een poging tot liquidatie. Het zegt niet meer dan dat zij op momenten mogelijk samen zijn geweest. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt overigens, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] al langere tijd bevriend zijn.
Chatberichten
In het dossier zijn daarnaast chatberichten opgenomen waaruit – in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen – volgens het Openbaar Ministerie kan worden opgemaakt dat [verdachte] betrokken is geweest bij het schietincident van 16 maart 2019. Zo is op 11 maart 2019 met het nummer * [nummer] dat vermoedelijk in gebruik was bij [medeverdachte 1] het volgende spraakbericht gestuurd naar [medeverdachte 2] :
“Je moet ready zijn. Dus geen dingen plannen deze dagen. Helemaal niks. Je weet toch. Want zoals ik zei. Hun gaan dat ding doen. Connecten ons. Wij nemen over. Snap je. En dan ik zet jullie daar. Jullie moeten doen. Gelijk. Er is niks anders. Er is geen twijfel. Geen dit geen dat. Dan snap je wat de bedoelingen zijn, weet je toch. Hun zelf doen het voorwerk. Het huiswerk. En dan weet je zelf.”Hieruit zou – volgens het Openbaar Ministerie – het hele plan rondom de aanslag op [slachtoffer 1] blijken.
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor genoemde bericht zou kunnen wijzen op het uitvoeren van verboden gedragingen, maar het wijst niet concreet op een liquidatiepoging op [slachtoffer 1] . Dit geldt ook voor de overige in het dossier opgenomen berichten. In geen van de berichten wordt concreet verwezen naar een op handen zijnde aanslag, mogelijke slachtoffers of locaties. Het dossier bevat bovendien slechts geselecteerde berichten waarbij steeds de context ontbreekt. Hierdoor wordt het trekken van conclusies aan de hand van deze berichten ingewikkeld. De rechtbank is van oordeel dat de in het dossier opgenomen berichten daardoor voor velerlei interpretaties vatbaar zijn.
Ook de historische verkeersgegevens en chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in onderlinge samenhang bezien, leveren niet meer op dan de conclusie dat [verdachte] en medeverdachten zich mogelijk hebben bezig gehouden met het plegen van misdrijven. De aard van deze misdrijven wordt niet geconcretiseerd. De rechtbank kan aan de hand van deze gegevens niet vaststellen wat er tijdens vermoedelijke bijeenkomsten is besproken en of [verdachte] wetenschap heeft gehad van een op handen zijnde poging tot liquidatie.
Conclusie: vrijspraak
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat zij niet kan vaststellen dat [verdachte] tijdens het schietincident op 16 maart 2019 op de plaats delict is geweest. Ook kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] op andere wijze als medepleger betrokken is geweest bij dit schietincident. Dit houdt in dat de rechtbank hetgeen onder feit 1, feit 2 en feit 3 aan hem ten laste is gelegd, niet bewezen acht. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
Nu niet is bewezen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, kan ook niet worden bewezen dat hij op 16 maart 2019 te Amstelveen een of meer wapen(s) en/of munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal verdachte ook van dit feit vrijspreken.

4.Vorderingen van de benadeelde partijen

4.1.
De vorderingen
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte het strafbare feit
heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen worden daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart
[slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[slachtoffer 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[slachtoffer 3] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aanvullend verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 967-968.
3.Proces-verbaal van bevindingen compositietekeningen, p. 974-975.
4.Proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie met getuige [slachtoffer 2] , p. 984.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 963.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 999.
7.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Connection Systems B.V., p. 1009-1011.
8.Proces-verbaal aanvullende verklaring getuige [getuige 1] , p. 1002.
9.Proces-verbaal van bevindingen kenteken [kenteken] , p. 1019-1020.
10.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens Renault Captur, p. 1027.
11.Proces-verbaal van bevindingen luchtfoto’s bedrijfsterrein [naam B.V.] , p. 1037.
12.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens Renault Captur, p. 1027.
13.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek historische gegevens Renault Captur, p. 1028.
14.Idem.
15.Proces-verbaal van forensisch onderzoek, p. 1128.
16.Herzien rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 1142.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 968.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 959.
19.Proces-verbaal van bevindingen telecom en chats i.r.t. poging liquidatie [slachtoffer 1] , p. 2153.
20.Proces-verbaal van de terechtzitting van 10 mei 2022.
21.Proces-verbaal van bevindingen van de chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , p. 1391.
22.Proces-verbaal van bevindingen telecom en chats i.r.t. poging liquidatie [slachtoffer 1] , p. 2234.
23.Proces-verbaal van bevindingen telecom en chats i.r.t. poging liquidatie [slachtoffer 1] , p. 2240-2244.