3.3.2.Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of, zoals de officieren van justitie hebben betoogd, voldoende is komen vast te staan dat [verdachte] ten tijde van de aanslag op [slachtoffer 1] op de plaats delict was. Als dit niet kan worden vastgesteld, is de volgende vraag of [verdachte] op een andere manier als medepleger van het schietincident kan worden aangemerkt. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal de rechtbank hierna de mogelijke bewijsmiddelen bespreken en tussenconclusies trekken, waarna een eindconclusie volgt.
Signalementen, compositietekeningen en de fotoconfrontatie
[slachtoffer 2] heeft tijdens haar tweede verhoor tegenover de politie signalementen opgegeven van de twee schutters. De eerste man heeft zij omschreven als een zwarte man met een beetje overgewicht. Deze man had onder en rondom zijn ogen een soort donker gekleurde pigmentvlek. De tweede man heeft zij omschreven als lichter van huidskleur en mager.Op aanwijzing van [slachtoffer 2] zijn op 11 april 2019 compositietekeningen gemaakt van de twee schutters.
Verder heeft op 12 juni 2019 een meervoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden met [slachtoffer 2] . Bij de fotoconfrontatie was een foto van verdachte [verdachte] opgenomen, maar [slachtoffer 2] heeft hem niet herkend als één van de schutters.
Tussenconclusie
Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat aan de compositietekening in deze zaak te weinig bewijswaarde kan worden toegekend. De rechtbank weegt daarbij mee dat [slachtoffer 2] [verdachte] niet heeft herkend bij de meervoudige fotoconfrontatie. Dit is opmerkelijk, omdat zij heeft verklaard dat zij de schutter die als [verdachte] wordt aangemerkt van zeer dichtbij heeft gezien. De rechtbank is van oordeel dat deze negatieve fotoconfrontatie zwaarder moet wegen dan de mogelijke gelijkenissen tussen [verdachte] en de compositietekening. Het doel van een compositietekening is bovendien gelegen in de opsporing van een verdachte, het is geen bewijsmiddel op zich.
Vluchtauto
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de schutters na het schietincident in een kleine zwarte auto zijn gestapt.Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij na het schietincident een zwarte Renault Mégane heeft zien wegrijden van de plaats delict.Uit onderzoek naar camerabeelden rondom de plaats delict blijkt dat het zou gaan om een zwarte Renault Captur met kenteken [kenteken] . Deze auto is zowel in de avond van 15 maart 2019 als in de ochtend van 16 maart 2019 geregistreerd door een camera.De Renault Captur is door getuige [getuige 1] herkend als de vluchtauto.
Uit onderzoek is gebleken dat de Renault Captur was voorzien van een vals kenteken. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de betreffende Renault Captur in de nacht van 3 op 4 december 2018 is gestolen en dat deze was voorzien van het originele kenteken [kenteken] .Van deze auto zijn historische gegevens opgevraagd. Uit deze historische gegevens is gebleken dat de Renault Captur van 7 december 2018 tot 15 maart 2019 stil heeft gestaan onder het bereik van de zendmast op de [adres] te Rotterdam.Na verder onderzoek is gebleken dat de auto al die tijd op het terrein van [naam B.V.] in Nieuwerkerk aan den IJssel heeft gestaan.
Op 15 maart 2019 om 18:30 uur is de Renault Captur verplaatst van het terrein van [naam B.V.] naar een plek onder het bereik van de zendmast aan de [adres] te Aalsmeer, waar hij om 20:19 uur aanstraalt. De auto heeft die avond vanaf 20:56 uur driemaal gebruik gemaakt van een zendmast op de [adres] , nabij de plaats delict.
Op de dag van het schietincident, 16 maart 2019, heeft de Renault Captur om 10:36 uur gebruik gemaakt van de zendmast aan de [adres] te Aalsmeer. Om 11:45 uur heeft de Renault Captur gebruik gemaakt van de zendmast op het adres [adres] te Uithoornen om 19:56 uur opnieuw van voornoemde zendmast in Aalsmeer.
Tussenconclusie
Gelet op de getuigenverklaringen, camerabeelden en de historische gegevens, stelt de rechtbank vast dat deze Renault Captur als vluchtauto is gebruikt na het schietincident. De auto is op 15 maart 2019 verplaatst van Nieuwerkerk aan den IJssel naar Aalsmeer en die avond nabij de plaats delict geweest. Een kwartier vóórdat het schietincident plaatsvond, straalde de auto een mast aan op ongeveer negen minuten rijden van de plaats delict. Na het schietincident is de Renault Captur achtergelaten onder bereik van de zendmast aan de Hornweg te Aalsmeer.
DNA spoor in de vluchtauto
Aan de Renault Captur is forensisch onderzoek verricht waarbij onder meer de binnenzijde van het portier aan de rechter voorzijde (passagierskant) is bemonsterd op DNA-sporen (SIN AAMR7860NL).
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft uit het bemonsterde spoor een DNA-profiel van een man verkregen. Dit DNA-profiel is opgenomen in de DNA-databank, waarna het is vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een overeenkomst gevonden tussen het
DNA-profiel aangetroffen op het portier en een eerder opgenomen DNA-profiel van [verdachte] . Het NFI heeft vastgesteld dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man
matchtmet het verkregen DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of dit DNA-spoor een daderspoor is.
De Renault Captur is reeds op 4 december 2018 weggenomen en verplaatst naar het terrein van [naam B.V.] , waarna de auto niet of nauwelijks lijkt te zijn gebruikt, totdat deze op 15 maart 2019 naar Aalsmeer en Amstelveen reed. Het ligt dus voor de hand (hoewel dat ook niet helemaal zeker is) te veronderstellen dat het DNA-spoor ofwel al in 2018, ofwel op 15 of 16 maart 2019 in de auto terecht is gekomen. En dus dat [verdachte] ofwel eind 2018, ofwel op 15 of 16 maart 2019 in de Renault Captur heeft gezeten. Daarmee is het DNA-spoor echter nog geen daderspoor. Immers, zelfs als met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 15 of 16 maart 2019 in de Renault Captur heeft gezeten, dan zegt dat nog niets over de reden dat [verdachte] in de auto zat, de rol die [verdachte] heeft gehad of over zijn wetenschap over en opzet op het schietincident.
Dat zou anders zijn als kon worden vastgesteld dat het DNA-spoor direct na het schietincident in de Captur zou zijn achtergelaten. De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat de Renault Captur na het schietincident op 16 maart 2019 als vluchtauto is gebruikt. [slachtoffer 2] heeft over twee schutters verklaard, namelijk een dikkere en een slankere schutter. Volgens het Openbaar Ministerie zou [verdachte] de slankere schutter zijn. Die slankere schutter is volgens de verklaring van [slachtoffer 2] na het schietincident rechts achterin de auto gesprongen.[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de beide schutters achterin de vluchtauto zijn gestapt.Hieruit kan worden opgemaakt dat de slankere schutter na het schietincident achter in de auto is gestapt. Gelet hierop kan dus niet worden geconcludeerd dat de slankere schutter zijn DNA direct na het schietincident heeft achtergelaten op de plek waar het betreffende DNA-spoor is aangetroffen.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat aan de hand van het aangetroffen
DNA-profiel wel kan worden vastgesteld dat [verdachte] op enig moment in de Renault Captur heeft gezeten die als vluchtauto is gebruikt, maar niet dat [verdachte] ten tijde van het schietincident op de plaats delict is geweest, laat staan dat hij een van de schutters was.
Telefoonnummer * [nummer]
Uit een iPhone XS met telefoonnummer + [nummer]
(hierna * [nummer] )– die vermoedelijk in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1] – komt het telefoonnummer [nummer]
(hierna: * [nummer] )naar voren. Dit telefoonnummer blijkt een prepaid-nummer te zijn en is derhalve niet op naam gesteld. Het telefoonnummer * [nummer] is op 23 februari 2019 voor het eerst onderkend. Volgens de samenstellers van het dossier bestaat het vermoeden dat [medeverdachte 1] dit telefoonnummer tot en met 25 februari 2019 in gebruik heeft gehad. Het nummer wordt op 25 februari 2019 in de iPhone XS opgeslagen als ‘ [naam 1] ’.[bijnaam] is de bijnaam van [verdachte] .
Op 14 maart 2019 heeft [medeverdachte 1] een bericht gestuurd naar het telefoonnummer van [medeverdachte 2] inhoudende “Stuur is die nummer opendoe achter kantje van die kleine telefoon”. Waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Hehe is in de auto” en vijf minuten later: “ [nummer] ”.
Op 15 maart 2019 heeft het telefoonnummer * [nummer] onder meer de zendmast op het adres [adres] te Amstelveen aangestraald. Deze zendmast geeft dekking over de plaats delict. Het telefoonnummer heeft die avond alleen contact met het telefoonnummer [nummer]
(hierna: * [nummer] ).De gebruiker van dit telefoonnummer is niet bekend geworden. In de ochtend van 16 maart 2019 heeft het telefoonnummer * [nummer] afwisselend gebruik gemaakt van zendmasten aan de Hornweg te Aalsmeer en de Zeelandiahoeve te Amstelveen. Ten tijde van het schietincident op de Grote Wielen te Amstelveen heeft het telefoonnummer * [nummer] de zendmast aan de Zeelandiahoeve aangestraald. Het telefoonnummer heeft die ochtend meermaals contact gehad met het telefoonnummer * [nummer] .
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer * [nummer] in de periode vóór het schietincident vermoedelijk op enig moment in bezit is geweest van [medeverdachte 2] , maar mogelijk ook werd gebruikt door [verdachte] , en mogelijk door nog andere personen. Dit betekent dat de rechtbank uit het feit dat [medeverdachte 2] de telefoon met nummer * [nummer] op 14 maart 2019 vermoedelijk in bezit had,
nietde conclusie kan verbinden dat dit dus ook het geval was op 16 maart 2019. Op basis van het dossier kan deze conclusie evenmin ten aanzien van een andere persoon worden getrokken. Om die reden kan de rechtbank aan het feit dat een toestel met daarin telefoonnummer * [nummer] ten tijde van het schietincident een mast aanstraalde in de buurt van de plaats delict, geen conclusies verbinden die zien op de aanwezigheid van een bepaalde persoon op de plaats delict op datzelfde moment. De telefoonnummers * [nummer] en * [nummer] hebben vóór het schietincident meermaals contact gehad en hebben beide gebruik gemaakt van zendmasten nabij de plaats delict, een conclusie die verder strekt dan dit kan in dit verband niet worden getrokken .
Oordeel over de aanwezigheid van [verdachte] op de plaats delict
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] ten tijde van het schietincident op de plaats delict is geweest.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [verdachte] op andere wijze als medepleger betrokken is geweest bij het schietincident.
Mastgegevens
In het dossier zijn veel historische verkeersgegevens van verschillende telefoonnummers opgenomen. De belangrijke mastgegevens van het telefoonnummer * [nummer] en van de Renault Captur zijn hiervoor al beschreven. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan [verdachte] (+ [nummer] ) blijkt dat deze tijdens het schietincident uit stond. Uit deze historische verkeersgegevens blijkt verder dat dit telefoonnummer regelmatig dezelfde zendmasten aanstraalt als het telefoonnummer * [nummer] dat wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat de telefoonnummers die aan [verdachte] en aan [medeverdachte 1] worden toegeschreven op bepaalde momenten in de ten laste gelegde periode dezelfde zendmasten aanstralen, niet kan worden opgemaakt dat zij zich hebben bezig gehouden met een poging tot liquidatie. Het zegt niet meer dan dat zij op momenten mogelijk samen zijn geweest. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt overigens, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] al langere tijd bevriend zijn.
Chatberichten
In het dossier zijn daarnaast chatberichten opgenomen waaruit – in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen – volgens het Openbaar Ministerie kan worden opgemaakt dat [verdachte] betrokken is geweest bij het schietincident van 16 maart 2019. Zo is op 11 maart 2019 met het nummer * [nummer] dat vermoedelijk in gebruik was bij [medeverdachte 1] het volgende spraakbericht gestuurd naar [medeverdachte 2] :
“Je moet ready zijn. Dus geen dingen plannen deze dagen. Helemaal niks. Je weet toch. Want zoals ik zei. Hun gaan dat ding doen. Connecten ons. Wij nemen over. Snap je. En dan ik zet jullie daar. Jullie moeten doen. Gelijk. Er is niks anders. Er is geen twijfel. Geen dit geen dat. Dan snap je wat de bedoelingen zijn, weet je toch. Hun zelf doen het voorwerk. Het huiswerk. En dan weet je zelf.”Hieruit zou – volgens het Openbaar Ministerie – het hele plan rondom de aanslag op [slachtoffer 1] blijken.
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor genoemde bericht zou kunnen wijzen op het uitvoeren van verboden gedragingen, maar het wijst niet concreet op een liquidatiepoging op [slachtoffer 1] . Dit geldt ook voor de overige in het dossier opgenomen berichten. In geen van de berichten wordt concreet verwezen naar een op handen zijnde aanslag, mogelijke slachtoffers of locaties. Het dossier bevat bovendien slechts geselecteerde berichten waarbij steeds de context ontbreekt. Hierdoor wordt het trekken van conclusies aan de hand van deze berichten ingewikkeld. De rechtbank is van oordeel dat de in het dossier opgenomen berichten daardoor voor velerlei interpretaties vatbaar zijn.
Ook de historische verkeersgegevens en chatberichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in onderlinge samenhang bezien, leveren niet meer op dan de conclusie dat [verdachte] en medeverdachten zich mogelijk hebben bezig gehouden met het plegen van misdrijven. De aard van deze misdrijven wordt niet geconcretiseerd. De rechtbank kan aan de hand van deze gegevens niet vaststellen wat er tijdens vermoedelijke bijeenkomsten is besproken en of [verdachte] wetenschap heeft gehad van een op handen zijnde poging tot liquidatie.
Conclusie: vrijspraak
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat zij niet kan vaststellen dat [verdachte] tijdens het schietincident op 16 maart 2019 op de plaats delict is geweest. Ook kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] op andere wijze als medepleger betrokken is geweest bij dit schietincident. Dit houdt in dat de rechtbank hetgeen onder feit 1, feit 2 en feit 3 aan hem ten laste is gelegd, niet bewezen acht. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.