ECLI:NL:RBAMS:2022:4130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
9282686 CV EXPL 21-8783
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbedingen door een oud-werknemer

In deze zaak vorderden VCTS 2 B.V. en VCE B.V. (hierna: VCTS en VCE) van hun voormalige werknemer, [gedaagde], betaling van € 500.000 aan contractuele boetes wegens schending van concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbedingen. [gedaagde] had zijn dienstverband bij VCTS en VCE opgezegd en was vervolgens in dienst getreden bij [naam Holding], een directe concurrent. VCTS en VCE stelden dat [gedaagde] vertrouwelijke bedrijfsinformatie had meegenomen en gebruikt ten gunste van zijn nieuwe werkgever. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] inderdaad in strijd had gehandeld met zijn arbeidsovereenkomst door vertrouwelijke informatie mee te nemen en te delen met [naam Holding]. De rechtbank legde [gedaagde] een boete op van € 500.000 en verplichtte hem om de bedrijfsinformatie terug te geven. Daarnaast werden de concurrentie- en relatiebedingen gedeeltelijk vernietigd, waarbij de duur werd beperkt tot 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de boetes niet verder gematigd hoefden te worden, gezien de ernst van de overtredingen en de noodzaak om een signaal af te geven aan andere werknemers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9282686 CV EXPL 21-8783
vonnis van: 19 juli 2022

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidVCTS 2 B.V.
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidVCE B.V.
beide gevestigd te Leiden
eiseressen in conventie, verweerders in reconventie
nader te noemen: VCTS en VCE
gemachtigde: mr. M.B. Vestering en mr. W.A. Vader
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. E.K.W. van Kampen en mr. T. Welschen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit het volgende:
- de dagvaarding van 4 juni 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 14 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling is gehouden op 12 mei 2022. Voorafgaand daaraan hebben VCTS 2 en VCE een conclusie van antwoord in reconventie met producties ingediend en hebben beide partijen nog nadere stukken overgelegd. Op de mondelinge behandeling is voor VCTS 2 en VCE verschenen [naam 1] , vergezeld van de gemachtigden. [gedaagde] is verschenen, eveneens vergezeld door zijn gemachtigden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van een spreekaantekeningen en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
Tegelijkertijd met deze zitting is de mondelinge behandeling gehouden in de vrijwaringszaak met kenmerk CV 21-17174 tussen [gedaagde] als eiser en de besloten vennootschap L.B. 16 B.V. als gedaagde. Ook in die zaak is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten in conventie en reconventie

1.1.
VCTS 2 en VCE zijn dochterondernemingen van de WCSG Holding B.V, ook wel West Coast Supply Group (verder: West Coast). VCTS 2 houdt zich binnen de groep bezig met het verlenen van diensten op administratief, technisch, financieel, economisch of bestuurlijk gebied aan andere ondernemingen binnen de groep. VCE richt zich op de (internationale) handel in en opslag en distributie van toilet-, schoonheids- en verzorgingsartikelen.
1.2.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 16 oktober 2017 als trader in dienst getreden bij VCTS 2. Vervolgens is hij intern gedetacheerd, in ieder geval (ook) bij VCE. Zijn salaris bedroeg bij aanvang € 2.500,00 bruto per maand, exclusief een dertiende maand. Zijn manager had de discretionaire bevoegdheid hem een bonus toe te kennen. Vanaf 1 januari 2019 bedroeg het salaris € 3.700,00 bruto per maand.
1.3.
In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst zijn de volgende bedingen opgenomen:
Section 8. Confidentiality clause; intellectual property rights; non-competition clause; non solicitation and non-recruitment clause, exclusivity of service; sanctions.
Consideration - preponderous business interest (zwaarwegend bedriifsbelang)
8.1
The Employee is to occupy (occupies) a crucial position in the business of the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) the Group. He/she will be working for the benefit and on behalf of the Group as a whole, during the performance of which he/she will gain access to trade secrets and highly sensitive and other competitively confidential information. Taken furthermore into account previous experiences of the Employer, and the fact that the viability of the business of the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) the Group relies on these secrets and information, it is necessary to have firm protective policies. This was (as before) discussed with the Employee and the Employee acknowledges and accepts the Employer’s consideration (motivering) for the confidentiality clause, the non-competition clause, the non-solicitation clause and the non-recruitment clause in this contract, and acknowledges and accepts that the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) the Group have a preponderous business interest (zwaarwegend bedrijfsbelang) necessitating the Employer (and (or) the Hiring Company, the Associated Companies and (or) the Group) to ensure as much as she (they) can that none of these secrets or information can possibly benefit any third party in whatever way (regardless of confidentiality being breached or not).
The Employee confirms that this Section 8.1 through 8.17 were thoroughly discussed and explained by the Employer, together with the Employer’s (and the Group’s) consideration (motivering) given in Section 8.1, before he/she entered into this agreement and that he/she was (as before) given the opportunity to seek legal advice regarding the consequences.
Confidentiality
8.2.
The Employee shall neither during his/her employment (except in the proper performance of his/her duties) nor at any time (without limit) after the termination thereof, howsoever arising, directly or indirectly,
(a) use for his/her own purposes or those of any other person, group, business entity or other organization whatsoever, nor
(b) disclose to any other person, group, (business) entity or other organization whatsoever:
any trade secrets or other confidential information relating or belonging to the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) to the Group, including, but not limited to, any such information relating to customers, customer lists or requirements, commission lists or commission structures, marketing information, business plans or dealings, employees or officers, financial information and plans, formulae, research activities, methods of marketing (including telemarketing), any information contained on computer discs or personal databases (including mobile phones etc.), any document marked confidential (vertrouwelijk) or information which he/she is told is confidential or which he/she might reasonably expect the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) the Group to regard as confidential, or any information which has been provided to the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) to the Group in confidence by customers, suppliers or other persons.
All information mentioned in this article 8.2 shall be regarded as competitively sensitive, unless the Employer and (or) the Hiring Company, the Associated Companies and (or) to the Group have stated otherwise in writing
.
8.3
The Employee shall not make either direct or indirect statements of any kind or in any manner whatsoever pertaining to or in connection with the Group’s business or business relations to third parties, either during the term of the employment contract or following termination thereof. This shall also apply to contacting third parties while making use of information about the Group or its business relations, or information in relation thereto or in connection therewith (regardless of whether this information is disclosed to the third parties).
8.4
The Employee shall not at any time during the continuance of his/her employment with the Employer make any notes or memoranda relating to any matter within the scope of the Group’s business, dealings or affairs other than for the benefit of the Group. The Employee is forbidden to be in possession of, to keep or to copy any data, software, documents or correspondence (digital, in writing, as an image, or in any other manner or form whatsoever) that he/she has acquired in connection with his/her work with or for the Hiring Company and (or) Associated Companies, unless required for the performance of the work. The Employee is obliged to return the aforementioned materials / information (including any copies thereof) immediately upon request, and to destroy any copies made thereof. This obligation shall also apply to the Employee upon termination of the employment contract, as well as upon suspension (for cause or not for cause, including the order not to report to work (vrijstelling van de verplichting de bedongen werkzaamheden te verrichten), spontaneously without any request from the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) to the Group being required.
(...)
Non-competition clause
8.8
During the employment contract and for a period of two years after termination of the employment contract, the Employee will be forbidden, either directly or indirectly, for remuneration or otherwise, as an employee, sole trader or otherwise, to work for and (or) have financial interests in and (or) be associated or involved with in any form, in any group, (business) entity or other organization whatsoever (including manufacturers and their distributors) involved in activities in the Netherlands or any country the Employee worked in during this employment contract, or with any other connection to the Netherlands or any country where the Employee worked during this that are the same, similar to or competitive with those of the Employer and/or Hiring company
.
8.9
Any breach of this prohibition, both during the employment contract and for a period of two (2) years following termination of the employment contract, however small or unintended this may be, will trigger the start of a new two-year term of this prohibition including its sanctions.
8.1
During the employment contract and for a period of one year after termination of the employment contract, the Employee will be forbidden, either directly or indirectly, for remuneration or otherwise, as an employee, sole trader or otherwise, to work for and (or) have financial interests in and (or) be associated or involved with in any form, in any group, (business) entity or other organization whatsoever (including manufacturers and their distributors) involved in activities in the Netherlands or any country the Employee worked in during this employment contract, or with any other connection to the Netherlands or any country where the Employee worked during this employment agreement, that are the same, similar to or competitive with those of the Associated Companies and (or) the Group without the prior written permission of the Employer.
Non-solicitation and non-recruitment clause
8.11
For a period of two (2) years following the termination of the employment contract, the Employee is not allowed to have contact in any way (including, but not limited to contact in person, via email, Skype, Linkedin, Whatsapp, telephone, with a commercial or non-commercial goal, direct or indirect, formal or informal, etc.) with any business relation (and/or individuals employed by or working for such a business relation) of the employer.
8.12
Without prior written approval, subject to conditions to be determined solely at the discretion of the Group, and for the term of the employment contract as well as for three years after termination of the contractual relationship with the Employer, the Hiring Company, the Associated Companies and (or) the Group (any breach of this prohibition, however small or unintended this may be, will trigger the start of a new three year term of this prohibition and its sanctions), the Employee is forbidden to do the following either directly or indirectly, in any form whatsoever for him/herself or for others:
(a) to convince (or attempt to convince) or entice Business Relations (as defined in Section 1 and for reading convenience repeated in Section 8.12) to end, alter or influence any partnership or relation with any of the Associated Companies and (or) the Group and even to have contact with Business Relations concerning such partnership or relation. If the Employee is approached in this matter, he/she must refrain from this contact and inform the Employer in writing of such an approach;
(b) to work for competitors of the Associated Companies and (or) the Group,
(c) to work for parties whom the Employee may be reasonably expected to recognize as Business Relations, either under his/her own name or at his/her own risk and expense or for/in the employ of third parties, or in any other fashion whatsoever, be it for payment or otherwise. If the Employee is approached for this purpose, he/she must refrain from this contact and inform the Employer in writing of such an approach.
8.13
For the purpose of this clause, ‘business relations’ and/or ‘business relation’ are defined as relation(s) of the employer with whom the Employer and Hiring Company have had commercial dealings (either actual dealings or serious intention of dealings) both during the employment agreement of the employee and for a period of three years before the start of the employment contract.
Business Relations include:
(i) any and all entities and natural persons included in any of the Associated Companies’ and (or) of the Group’s customer, prospect, contractor and (or) employee databases at the time of termination of the contractual relationship between the Employee and the Group; and
(ii) any and all entities or natural persons with which prior to start of the contractual relationship between the Employee and the Group, the Employee or any persons under his/her supervision have been in direct contact under an Employment Contract or in connection with his/her contractual relationship with the Group, which connection will be considered to exist barring evidence to the contrary to be provided by the Employee.
8.14
If the Employee is approached in such matters or for this purpose either directly or indirectly, he/she must also cease the prohibited contact, refrain from the prohibited conduct and inform the Employer and the Associated Company involved in writing and without delay.
(…)
Sanctions
8.18
For each and any violation of any prohibition, obligation or clause contained in this Section, the Employee shall owe the Employer or (at the Employer’s discretion) the Associated Company which interest was harmed, an immediately payable penalty of EUR 50,000 (..) per violation, plus an additional EUR 500 (..) per day or part thereof (regardless of whether work is usually or actually performed on these days) during which the violation continues, up to a maximum amount of EUR 1,000,000 (..).
1.4.
De artikelen 8.2 tot en met 8.4 (confidentiality) worden hierna ook aangeduid als het geheimhoudingsbeding, de artikelen 8.8 tot en met 8.10 (non-competition clause) als het concurrentiebeding en de artikelen 8.11 tot en met 8.14 (non-solicitation and non-recruitment clause) als het niet-wervings- en/of relatiebeding. De laatste twee worden samen de beperkende bedingen genoemd.
1.5.
[gedaagde] heeft ontslag genomen per 31 juli 2020 en is per 1 augustus 2020 als trader in dienst getreden bij (een entiteit van) de [naam Holding] (verder: [naam Holding] ), een directe concurrent van VCTS 2 en VCE. Andere traders van West Coast waren [gedaagde] al voorgegaan. [gedaagde] voerde zijn werkzaamheden bij [naam Holding] feitelijk uit voor de besloten vennootschap L.B. 16 B.V. Het salaris bedroeg € 3.800,00 bruto per maand.
1.6.
Tot 2015 behoorden West Coast en [naam Holding] tot dezelfde groep van ondernemingen. Wegens verschillen van inzicht tussen de aandeelhouders/bestuurders is destijds besloten het bedrijf economisch en juridisch te splitsen. In 2015 is de groep gesplitst in twee onderdelen, die zich aanvankelijk richtten op distributie van verschillende soorten goederen. Voor [naam Holding] waren dat luxe goederen zoals drank, wijn, likeur en parfum. Inmiddels richt [naam Holding] zich, net als West Coast, ook op de handel en distributie van toiletries en professional haircare.
1.7.
Na het vertrek van [gedaagde] bij VCTS 2 en VCE is het e-mailaccount dat hij daar in gebruik had door VCTS 2 en VCE bijgehouden. Op dat account is op 18 augustus 2020 een e-mailbericht binnengekomen afkomstig van het privé mailadres van [gedaagde] , waarin het volgende staat vermeld:
“(…) Concrete taken per contact in portofolio opstellen en checken wat hoogste prio heeft. Inclusief moment van contact en check column voor follow up.
Dreamies aanbieden action, muller
1. Stocklist doornemen. Wat waar verkopen in NL/DE
2. Welke lijnen werken nog meer voor toiletrie klanten. -) aanvragen
3. Bhavna overnemen?
Wat sourcen toiletries?
1. Checken huidige actieve suppliers
2. Wat kochten wij bij wcsg bij deze suppliers?
3. Kunnen we deze verkopen met huidige klanten? (…).”
1.8.
[gedaagde] heeft op 24 augustus 2020 vanaf zijn e-mail-account van [naam Holding] het volgende e-mailbericht gestuurd aan [naam 2] , de ‘category buyer’ van Normal, een Deens bedrijf en klant van VCTS 2 en VCE:
“(…) We met before at the office from Normal when I used to work for an other company. Now I am active for the company [naam Holding] Distribution and my job is to develop the account Normal. I will send you a nice impression of the full portfolio for your categories. However, I would start with a very nice offer for 3 lines I know that used to work very well, and with good discount (..) Would you be interested in these product? (…).”
Deze e-mail is vervolgens doorgestuurd binnen Normal, waarna de (afwijzende) reactie van Normal niet is gezonden aan het e-mailadres van [gedaagde] bij [naam Holding] maar aan zijn oude e-mailadres bij VCTS 2 en VCE.
1.9.
Uit het naar aanleiding van deze e-mailberichten geïnitieerde onderzoek door West Coast is gebleken dat [gedaagde] vóór zijn vertrek bij West Coast veelvuldig contact heeft gehad met personen die gelieerd zijn aan [naam Holding] en dat hij bij het einde van de arbeidsovereenkomst met VCTS 2 informatie van West Coast heeft vastgelegd op een usb-stick die hij heeft meegenomen. Op deze usb-stick (hierna ook: de usb-stick) stonden onder meer overzichten van klanten, de op die klanten behaalde omzetten, overzichten van producten die waren gekocht bij leveranciers, overzichten van producten die waren verkocht aan klanten en voorraadlijsten van een of meer entiteiten van West Coast.
1.10.
Nadat [gedaagde] in dienst trad bij [naam Holding] heeft hij nog andere dan de hiervoor genoemde klanten van West Coast benaderd en daarmee zaken gedaan, waaronder Bünting SCM/Logistik GmbH & Co. KG en Nortra Group APS.
1.11.
West Coast heeft [gedaagde] , [naam Holding] en de recruiter die zij ervan verdacht [gedaagde] (en anderen) te hebben geronseld voor [naam Holding] , bij brief van 2 september 2020 gesommeerd hun onrechtmatig handelen te staken. [gedaagde] is daarbij meegedeeld dat hij tenminste € 150.000,00 aan boetes verschuldigd was geworden en hij is gemaand om bedrijfsinformatie van West Coast niet langer te gebruiken en aan haar te retourneren.
1.12.
[gedaagde] en [naam Holding] hebben op de sommatie gereageerd. Zij erkenden de overstap van [gedaagde] naar [naam Holding] , maar stelden dat het dienstverband per 31 augustus 2020, tijdens de proeftijd, alweer was beëindigd. [gedaagde] heeft toegezegd zich aan de postcontractuele bedingen uit zijn arbeidsovereenkomst te zullen houden, maar zou de boetes niet betalen omdat die te hoog waren en zijn werkzaamheden bij [naam Holding] ‘nihil’ zouden zijn geweest. Een van de door hem voor [naam Holding] benaderde klanten, Normal, was volgens hem al klant van [naam Holding] .
1.13.
Vervolgens zijn [naam Holding] en [gedaagde] overeengekomen dat [gedaagde] vanaf 10 september 2020 onder de naam [naam 3] als zzp-er trade-werkzaamheden voor [naam Holding] zou verrichten.
1.14.
[naam Holding] heeft een reservekopie van de hiervoor genoemde usb-stick gemaakt.
1.15.
VCTS 2 en VCE hebben op 14 oktober 2020 conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] , waartoe op 8 oktober 2020 verlof was verleend. De gerechtsdeurwaarder heeft bij binnenkomst in de woning van [gedaagde] afgifte gevorderd van zijn mobiele telefoon en laptop (die hem door [naam Holding] ter beschikking waren gesteld), op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en
€ 10.000,00 voor ieder uur dat deze overtreding voortduurde. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder nog een andere (privé)laptop en een usb-stick aangetroffen. Nadat [gedaagde] in staat was gesteld zijn advocaat te bellen, heeft [gedaagde] toestemming van de gerechtsdeurwaarder gekregen om nog een derde te bellen in verband met (urgente) privéomstandigheden, onder de voorwaarde dat de hulpofficier van justitie bij dat gesprek aanwezig zou zijn. [gedaagde] heeft toen gebeld met [naam 4] , bedrijfsjurist bij [naam Holding] . Na dat telefoontje zijn de mobiele telefoon en de laptop die [gedaagde] van [naam Holding] in gebruik had gekregen, op afstand teruggezet naar de fabrieksinstellingen zodat alle gegevens daarop waren gewist. De gerechtsdeurwaarder heeft [gedaagde] vervolgens gesommeerd, op straffe van het verbeuren van de dwangsommen, om mee te werken aan het weer toegankelijk maken van de virtuele omgeving van [naam Holding] . Daarop heeft [gedaagde] opnieuw met [naam Holding] gebeld maar is niet meer te woord gestaan door [naam 4] . De telefoon, laptops en usb-stick zijn in beslag genomen en in bewaring gegeven bij DigiJuris. Tevens zijn diverse e-mailaccounts van [gedaagde] veilig gesteld.
1.16.
Nog diezelfde dag is [gedaagde] door de gerechtsdeurwaarder aangezegd dat hij zich niet heeft gehouden aan het bevel om onmiddellijk toegang te verschaffen tot de digitale omgevingen en bestanden en is hem bevolen € 30.000,00 aan verbeurde dwangsommen te betalen. Op 16 oktober 2020 is [gedaagde] , omdat nog steeds niet was voldaan aan het bevel, bevolen het maximum van € 1.000.000,00 aan dwangsommen te betalen. VCTS 2 en VCE hebben vervolgens onder verschillende derden executoriaal beslag gelegd ten laste van [gedaagde] .
1.17.
[naam Holding] heeft [gedaagde] in die tijd bevestigd dat zij zich medeverantwoordelijk voelde voor de gang van zaken en heeft aangeboden een advocaat voor hem te bekostigen. Een aan [naam Holding] gelieerde entiteit, L.B. 16 B.V., heeft [gedaagde] daarom gevrijwaard voor de financiële gevolgd van een eventuele veroordeling van [gedaagde] in deze procedure, inclusief de door hem gemaakte juridische kosten
1.18.
VCTS 2 en VCE hebben op 5 november 2020 bewijsbeslag ten laste van [naam Holding] gelegd.
1.19.
VCTS 2 en VCE zijn een kort geding procedure begonnen tegen [gedaagde] en [naam Holding] . Bij vonnis van 27 januari 2021 zijn de vorderingen deels toegewezen, waaronder de vordering dat [naam Holding] door een onafhankelijke derde zou laten onderzoeken in hoeverre en aan wie de gegevens op de usb-stick van [gedaagde] binnen de [naam Holding] Groep waren gedeeld, hoe die gegevens daarna binnen de [naam Holding] Groep waren gedeeld en [naam Holding] van dat onderzoek verslag zou doen aan West Coast en de aangetroffen gegevens zou verwijderen, alles binnen zes weken na betekening van het vonnis. De executoriale derdenbeslagen ten laste van [gedaagde] (zie 1.16) zijn opgeheven.
1.20.
[naam Holding] heeft begin februari 2021 aan het bedrijf Fox-IT gevraagd dit onderzoek uit te voeren.
1.21.
Op 9 februari 2021 hebben VCTS 2 en VCE via DigiJuris een kopie ontvangen van de data die op de USB-stick stonden. Het bleek te gaan om 113 bestanden van West Coast. Een van de bestanden betrof een presentatie die [gedaagde] op 15 mei 2020 had gegeven aan [naam Holding] .
1.22.
Fox-IT heeft op 8 maart 2021 een rapport uitgebracht, waaruit volgt dat op de kopie usb-stick die [naam Holding] in haar bezit had 113 bestanden van VCTS 2 en VCE stonden en het zeer waarschijnlijk werd geacht ‘dat twintig bestanden met herkomst West Coast’ aanwezig zijn in de digitale omgeving van [naam Holding] . Verder volgt uit het rapport dat [gedaagde] verschillende van deze bestanden had gedeeld met acht personen binnen [naam Holding] .
1.23.
VCTS 2 en VCE hebben op verschillende momenten sommaties aan (onder andere) [gedaagde] gestuurd. Bij brief van 9 maart 2021 is [gedaagde] nogmaals gewezen op de inmiddels verbeurde boetes van € 1.000.000,00 en voorts is hij gesommeerd alle bedrijfsinformatie die hij nog onder zich had aan ‘West Coast’ te retourneren.
Het zou gaan om foto’s van vertrouwelijke bedrijfsinformatie op zijn mobiele telefoon, om bestanden op zijn privé laptop en e-mailaccount en om een reservekopie van de usb-stick.
1.24.
[gedaagde] werkt sinds maart 2021 voor het bedrijf Staan Finance, een financiële dienstverlener en consultant.
1.25.
Fox-IT heeft op 18 mei 2021 bevestigd dat de gegevens op de kopie van de usb-stick zijn vernietigd.
1.26.
In een proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 juli 2021 staat als verklaring van [gedaagde] het volgende vermeld: “(…) U vraagt mij welke informatie ik van West Coast heb meegenomen. Het ging om klantenlijsten met productgegevens, namen van contactpersonen en gegevens van contactpersonen. Ik heb die geüpload in een conceptemail, zonder die te verzenden. Ik heb thuis die email geopend en de gegevens op een usb-stick gezet. Dat zal in juli 2020 zijn geweest. (…). Ik ben op 11 of 12 augustus bij [naam Holding] begonnen. In eerste instantie heb ik de meegenomen informatie alleen voor mezelf gehouden. Ik heb de bestanden op een computer van [naam Holding] gezet. Dat ging om klantenlijsten en productgegevens. (…). Ik heb eenmaal een bestand gedeeld met een trader. Het ging om productlijnen voor een bepaalde klant (…). Ik heb ook nog een ander bestand gedeeld met meer mensen. Dat was geen bedrijfsinformatie van West Coast. Het was een analyse van klanten en producten die zij verkopen. Het ging om het assortiment van de klant. Deze informatie is op iedere website te vinden. Ik beschikte daarover vanuit mijn werkzaamheden bij West Coast. Het ging om meerdere klanten. Ik kan mij geen specifieke bestanden meer herinneren die ik verder nog heb gedeeld. (…). Ik heb naar mijn herinnering geen hardcopy meegenomen van de informatie. Ik heb die op een laptop gezet. U vraagt mij welk e-mailadres ik heb gebruikt. Dat was mijn priv;e Gmail-account. Er is later een reservekopie van de usb-stick gemaakt door meneer [naam 5] van IT van [naam Holding] . Dat was op kantoor en het gebeurde op mijn instructie. (…). Ik heb incidenteel weleens mondeling of via whatsapp informatie gedeeld. Er staat geen informatie op mijn telefoon. Ik heb bij mijn weten geen enkele bedrijfsinformatie tot mijn beschikking. Ik kan daar ook niet meer over beschikken. Het concept is uit mijn mailbox verwijderd. Ik heb zelf wel een deal gesloten met informatie vanuit West Coast. Ik heb vanwege mijn ervaring bij West Coast marktkennis in mijn hoofd. Het zal ook wel ergens op papier hebben gestaan. U vraagt mij om hoeveel deals het gaat die ik met die informatie heb gesloten. Volgens mij was het tussen de 5 en 10. Ik weet niet wat de omvang van de deals was. (…). In een productie van [naam Holding] , is het bedrag van 50.000 euro genoemd. Dat zal het dus wel zijn. (…).”

Het geschil

in conventie

2. VCTS 2 en VCE vorderen, samengevat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.000.000,00 aan verbeurde boetes;
[gedaagde] te gebieden om per direct geen gebruik van de bedrijfsinformatie van West Coast te maken en/of die te openbaren, waaronder uitdrukkelijk begrepen de gegevens die op de door Fox-It onderzochte USB-stick staan;
[gedaagde] te gebieden om per direct de bedrijfsinformatie van West Coast niet langer in bezit te hebben of onder zich te houden, waaronder uitdrukkelijk begrepen de gegevens die ook op de door Fox-It onderzochte USB-stick staan;
[gedaagde] te gebieden om per direct de bedrijfsinformatie van West Coast (die [gedaagde] in bezit heeft of via [gedaagde] bij derden is terechtgekomen) terug te geven en alle kopieën of afschriften daarvan te vernietigen, waaronder uitdrukkelijk begrepen de gegevens die op de door Fox-It onderzochte usb-stick staan;
meer specifiek ten aanzien van c. en d.: [gedaagde] te gebieden om te gehengen en te gedogen dat een onafhankelijke derde (bijvoorbeeld Fox-It), op kosten van [gedaagde] , onderzoek doet naar de gegevensdragers en data die bij DigiJuris in bewaring zijn of mogelijk nog anderszins tot de beschikking van [gedaagde] staan zoals de bewuste reserve usb-stick en al zijn e-mailaccounts, waaronder begrepen de zakelijke en privélaptop, de mobiele telefoon of andere gegevensdragers, om vast te stellen of die gegevensdragers nog bedrijfsinformatie van West Coast bevatten en te gehengen en te gedogen dat die onderzoeker die aangetroffen bedrijfsinformatie vernietigt, onder de voorwaarde dat eerst een kopie van die data op een vertrouwelijke wijze aan VCTS 2 en VCE is gezonden;
[gedaagde] te gebieden om per direct geen inbreuk te maken op het geheimhoudingsbeding, het (verlengde) wervingsbeding en het (verlengde) concurrentiebeding en iedere gemaakte inbreuk per direct te staken en gestaakt te houden;
[gedaagde] te veroordelen tot een direct aan VCTS 2 en VCE verschuldigde dwangsom van
€ 250.000,00 per overtreding van de geboden en voorts te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat een overtreding voortduurt, met een maximum van € 5.000.000,00;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de (werkelijke) proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na datum vonnis.
3. VCTS 2 en VCE stellen daartoe – kort gezegd – dat [gedaagde] zowel tijdens als na zijn dienstverband met VCTS 2 en VCE in strijd met zijn arbeidsovereenkomst en onrechtmatig heeft gehandeld door vertrouwelijke bedrijfsinformatie van West Coast mee te nemen, onder zich te houden en ten gunste van hemzelf en zijn (toenmalige) nieuwe werkgever [naam Holding] te gebruiken. [gedaagde] is in strijd met de bepalingen van de arbeidsovereenkomst bij een concurrent in dienst getreden en heeft toen meerdere klanten en leveranciers van zijn voormalig werkgever benaderd om daarmee ten behoeve van die nieuwe werkgever zaken te doen. Nadat de arbeidsovereenkomst door [naam Holding] is beëindigd in de proeftijd heeft [gedaagde] deze gang van zaken voortgezet via een schijnconstructie en onder een valse naam. Hiermee staat vast dat [gedaagde] is tekortgeschoten en nog steeds tekortschiet in de nakoming van zijn arbeidsovereenkomst met VCTS en VCE. Het blijkt ook uit de erkenning van [naam Holding] dat zij onrechtmatig van de wanprestatie van [gedaagde] heeft geprofiteerd. [gedaagde] heeft met deze handelwijze het maximum van € 1.000.000,00 aan contractuele boetes verbeurd, waarvoor hij door [naam Holding] is gevrijwaard. Daarnaast heeft [gedaagde] nog steeds niet alle vertrouwelijke bedrijfsinformatie (waaronder bedrijfsgeheimen) teruggegeven, terwijl hij in een eerdere procedure ten overstaan van de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitdrukkelijk had toegezegd die bedrijfsinformatie vrijwillig terug te geven. VCTS 2 en VCE zien zich onder andere daarom genoodzaakt hogere dwangsommen op nakoming van enkele verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst te vorderen. Ten slotte vragen VCTS 2 en VCE [gedaagde] op grond van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen (Wbb) en artikel 1019ie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure.
4. [gedaagde] heeft de vorderingen betwist en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, althans tot matiging van de boetes, dwangsommen en /of kosten. Het verweer van [gedaagde] komt, voor zover van belang, hierna aan de orde.

in reconventie

5. [gedaagde] vordert, samengevat en na wijziging van eis;
a. ten aanzien van het geheimhoudingsbeding primair te verklaren voor recht dat het beding nietig is, althans dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend en subsidiair het beding geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te verklaren;
b. ten aanzien van de beperkende bedingen primair te verklaren voor recht dat deze nietig zijn, subsidiair dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend, meer subsidiair deze geheel of gedeeltelijk te vernietigen en voor de duur dat [gedaagde] is gebonden aan de bedingen hem een vergoeding toe te kennen en meest subsidiair te verklaren voor recht dat de beperkende bedingen slechts werking hebben ten opzichte van concurrenten en/of relaties van VCTS 2 en/of VCE en dat de concurrentiebedingen en het niet-wervingsbeding eindigen na het verstrijken van hun looptijd met toekenning van een vergoeding aan [gedaagde] voor de duur dat hij aan deze bedingen gebonden was;
c. ten aanzien van het boetebeding primair dit beding geheel of gedeeltelijk te vernietigen en subsidiair het beding nietig, dan wel geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te verklaren,
alles met veroordeling van VCTS 2 en VCE in de proceskosten.
6. Aan de vorderingen onder 5a heeft [gedaagde] (kort gezegd) ten grondslag gelegd dat het geheimhoudingsbeding zo ruim, onduidelijk en onbegrijpelijk is geformuleerd dat in redelijkheid niet kan worden gesteld dat hij op de hoogte kon zijn van de verplichtingen die deze bedingen hem opleggen en de gevolgen daarvan goed heeft kunnen overwegen. Ze zijn bovendien opgesteld in de Engelse taal, terwijl [gedaagde] die maar beperkt machtig is. Daarmee is niet voldaan aan (de waarborgfunctie van) het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:650 lid 1 BW.
7. Ter onderbouwing van de vorderingen onder 5b heeft [gedaagde] primair aangevoerd dat ook de beperkende bedingen vanwege de onbegrijpelijkheid daarvan op grond van artikel 3:40 BW nietig zijn. Subsidiair kunnen daaraan op grond van artikel 7:653 lid 4 BW geen rechten worden ontleend, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van VCTS 2 en VCE. [gedaagde] stelt daartoe dat hij zijn dienstverband bij VCTS 2 en VCE heeft opgezegd na geruime tijd te hebben blootgestaan aan pesterijen, scheldkanonnades en intimidatie. Meer subsidiair wordt [gedaagde] in verhouding tot de met deze bedingen te beschermen belangen van VCTS 2 en VCE onbillijk benadeeld, omdat deze zich uitstrekken tot de hele West Coast Supply Group en [gedaagde] één tot drie jaar aan de verschillende concurrentiebedingen is gebonden, terwijl hij maar kort in dienst is geweest, ook nog in een betrekkelijk lage positie. Hetzelfde geldt voor het niet-wervingsbeding dat onder meer voorziet in een contactverbod van twee jaar en het relatiebeding met een looptijd van drie jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] mocht er bovendien redelijkerwijs vanuit gaan dat de beperkende bedingen slechts golden ten opzichte van VCTS 2 en VCE met wie hij een contractuele relatie had. Daarom dient de werking van de beperkende bedingen meest subsidiair tot de concurrenten van deze vennootschappen te worden beperkt en dient te worden bepaald dat de bedingen van rechtswege eindigen na ommekomst van de contractuele looptijd zonder automatische verlenging. Doordat de beperkende bedingen [gedaagde] in belangrijke mate belemmeren om elders werkzaam te zijn, maakt hij meer en meest subsidiair op grond van artikel 7:653 lid 5 BW tevens aanspraak op een naar billijkheid te bepalen vergoeding voor de duur dat hij aan de beperkende bedingen gebonden is.
8. Bij dit alles dient volgens [gedaagde] te worden bedacht dat hij uiteindelijk maar één maand bij [naam Holding] heeft gewerkt en anderhalve maand als zzp-er werkzaamheden heeft verricht voor [naam Holding] . Bij zijn vertrek bij VCTS 2 en VCE heeft hij wat gegevens gekopieerd en een klein deel daarvan gedeeld met nieuwe collega’s, om zichzelf een vliegende start te geven bij [naam Holding] . [gedaagde] heeft spijt van zijn gedrag maar de verwijten die hem worden gemaakt staan niet in verhouding tot de bedragen die VCTS en VCE nu vorderen. Verder beschikt [gedaagde] niet meer over enige bedrijfsinformatie van VCTS en VCE. Hij is speelbal geworden in een langer en groter conflict dat speelt tussen de eigenaren van [naam Holding] en West Coast. Het geschil moet worden gezien in het perspectief van de concurrentiestrijd tussen deze twee ondernemingen.
9. [gedaagde] baseert de vorderingen onder 5c op artikel 7:653 lid 2 onder b BW, althans op artikel 7:611 BW en 6:248 BW en legt daaraan ten grondslag dat de boetes in het boetebeding op overtreding van het geheimhoudingsbeding en de beperkende bedingen buitensporig zijn ten opzichte van zijn inkomen.
10. VCTS 2 en VCE hebben de vorderingen betwist. Het verweer komt, voor zover van belang, hierna aan de orde.

Beoordeling

in reconventie

11. Er is aanleiding eerst de vorderingen in reconventie te beoordelen.
Geldigheid van het geheimhoudingsbeding, de beperkende bedingen en het boetebeding
12. Het verweer van [gedaagde] dat de in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen en de reikwijdte ervan nooit met hem zijn besproken wordt niet gevolgd. Ook het standpunt van [gedaagde] dat hij niet wist van het voor VCTS 2 en VCE zwaarwegende bedrijfsbelang bij naleving van de bedingen is niet houdbaar. Voor [gedaagde] moet op basis van de arbeidsovereenkomst voorts voldoende duidelijk zijn geweest dat hij voor en namens de hele groep van West Coast werkte.
12. De bedingen zijn immers opgenomen in de door [gedaagde] ondertekende arbeidsovereenkomst en maken daarvan prominent deel uit. In artikel 8.1 is uitgebreid het belang van (naleving van) de bedingen uitgelegd en is de reikwijdte van de bedingen beschreven. In artikel 8.1 is bovendien bevestigd dat de artikelen 8.1 tot 8.17 van de arbeidsovereenkomst grondig met [gedaagde] zijn doorgenomen en hem zijn uitgelegd voor het aangaan van de overeenkomst en dat hem de mogelijkheid is gegeven om juridisch advies in te winnen over de gevolgen van de bedingen. [gedaagde] heeft op het door hem aan VCTS 2 en VCE voor indiensttreding overhandigde curriculum vitae vermeld dat hij de Engelse taal goed machtig is, zodat ook in zoverre niet valt in te zien dat de strekking van de bedingen hem niet duidelijk was. Waarom artikel 8.1 geen gelding zou hebben, heeft [gedaagde] verder niet toegelicht. Daarnaast erkent [gedaagde] dat hij op de hoogte was van de animositeit tussen de bestuurders van [naam Holding] en die van VCTS 2 en VCE en dat hij zich realiseerde dat een overstap gevoelig lag. Dat hij niet had gedacht dat daadwerkelijk juridische stappen jegens hem zouden worden ondernomen bij een overstap naar [naam Holding] (omdat andere collega’s hem daarin voorgingen) is, mede gelet op het uitgebreide geheimhoudings-, concurrentie-, relatie- en niet-wervingsbeding, tenminste naïef te noemen. [gedaagde] had dit kunnen en moeten weten en zijn beroep op nietigheid van deze verschillende bedingen wegens schending van het schriftelijkheidsvereiste gaat dan ook niet op.
12. Wel voert [gedaagde] terecht aan dat het concurrentie- en niet-wervingsbeding zeer ruim zijn geformuleerd en dat beide bedingen gelden voor een (zeer) lange periode, die bij iedere overtreding ook nog weer worden verlengd. Het beding onder artikel 8.8 verbiedt [gedaagde] gedurende twee jaar in Nederland op welke manier dan ook werkzaamheden uit te voeren voor, financiële belangen te hebben in, geassocieerd te zijn met dan wel op welke manier ook betrokken te zijn bij een bedrijf dat dezelfde, soortgelijke of concurrerende activiteiten gelijk aan die van West Coast exploiteert. Dat betekent dat [gedaagde] in essentie wordt verboden om twee jaar lang, op welke wijze dan ook, te werken of actief te zijn op ieder terrein dat ook maar enigszins raakt aan de activiteiten van enige entiteit die deel uit maakt van West Coast, terwijl [gedaagde] belang heeft bij een vrije keuze van arbeid, mogelijkheden tot positieverbetering en ontplooiing en het voorkomen van werkeloosheid. Het belang dat VCTS 2 en VCE (dan wel West Coast) hebben bij handhaving van de bedingen – een rechtmatige bescherming van haar bedrijfsbelangen – staat buiten kijf, mede gezien de gespannen relatie met concurrent [naam Holding] , maar dat neemt niet weg dat [gedaagde] (in verhouding met dit belang) door het zeer ruim geformuleerde concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld, ook al omdat bij overtreding het concurrentiebeding ingevolge artikel 8.9 meteen met twee jaar wordt verlengd.
12. Een en ander betekent niet dat het concurrentiebeding ongeldig is, maar geeft wel aanleiding het beding gedeeltelijk te vernietigen, in ieder geval in tijd, in die zin dat het wordt beperkt tot een duur van 12 maanden. Die periode wordt voldoende geacht om de bedrijfsbelangen van West Coast te beschermen, nu concurrentiegevoelige informatie, zoals in- en verkoopprijzen en marges waarover [gedaagde] tijdens zijn dienstverband kennis heeft verkregen, over het algemeen snel wijzigt en vluchtig is, hetgeen meebrengt dat deze informatie weinig waarde meer zal hebben na verloop van een jaar. VCTS 2 en VCE hebben in ieder geval niet voldoende toegelicht dat dat in dit geval anders is, ook niet toen daarnaar ter zitting expliciet is gevraagd. VCTS 2 en VCE hebben in dit verband aangevoerd dat [gedaagde] overzichten met contactpersonen en voorraadlijsten met informatie van de toiletries en food divisie van West Coast met daarbij behorende in- en verkoopprijzen heeft meegenomen, maar heeft – ondanks het feit dat de informatie van de usb-stick aan hen ter beschikking is gesteld – geen concrete voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat deze informatie na een jaar nog waardevol is. Evenmin hebben VCTS 2 en VCE kunnen uitleggen hoe bepaalde concurrentiegevoelige informatie, waarvan [gedaagde] kennis had uit hoofde van zijn (nog geen) driejarige dienstverband bij VCTS 2 en VCE, na een jaar nog konden worden ingezet om oneerlijk te concurreren. Dat VCTS 2 en VCE een jaar na het eindigen van het dienstverband nog een reëel te beschermen belang hadden dat opweegt tegen het belang van [gedaagde] bij een vrije keuze van arbeid is dan ook onvoldoende over het voetlicht gebracht.
12. Het concurrentiebeding is eveneens gedeeltelijk vernietigbaar gezien de reikwijdte van het beding. [gedaagde] heeft echter geen belang meer bij daadwerkelijke vernietiging, nu het (in tijd beperkte) beding thans (door het verstrijken van 12 maanden na het einde van het dienstverband) geen gelding meer heeft. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de reikwijdte van het beding niet zodanig zou zijn beperkt dat de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden bij [naam Holding] niet langer onder het beding zouden vallen. Het verdere debat over wie de formele werkgever van [gedaagde] was, voor welke vennootschap [gedaagde] de werkzaamheden vervolgens feitelijk uitvoerde en in hoeverre het concurrentiebeding (ook) betrekking had op andere werkzaamheden en activiteiten van West Coast kan achterwege blijven, nu onbetwist en voor alle partijen duidelijk is geweest dat [gedaagde] niet dezelfde werkzaamheden mocht verrichten voor [naam Holding] die hij eerder uitvoerde bij VCTS 2 en VCE en dat hij zich niet mocht bezighouden met klanten en relaties die hij kende van zijn tijd bij VCTS 2 en VCE. Als niet betwist staat immers vast dat de door [gedaagde] voor [naam Holding] uitgevoerde werkzaamheden, die kort gezegd zagen op handel in toiletries, concurrerend waren en schadelijk konden zijn voor (de bedrijfsvoering van) VCTS 2 en VCE.
12. Het niet-wervingsbeding valt eveneens onder de werking van artikel 7:653 BW. Voor dit beding geldt eveneens dat de reikwijdte ervan zeer ruim is, het beding een lange geldingsduur kent en het beding ook nog wordt verlengd bij overtreding. Dat VCTS 2 en VCE na een periode van 12 maanden nog belang hadden bij naleving van het relatie en niet-wervingsbeding is evenmin voldoende toegelicht. Zo is niet concreet gemaakt om welke relaties het thans nog gaat en op welke wijze [gedaagde] , nadat hij in dienst is getreden bij Staan Finance in maart 2021, deze relaties nog zou kunnen benaderen en overtuigen met hem in zee te gaan. Dit beding wordt daarom ook gedeeltelijk vernietigd, in die zin dat ook dit beding in duur wordt beperkt tot 12 maanden. Bij verdere vernietiging heeft [gedaagde] als hiervoor overwogen geen belang.
18. Bij dit alles geldt dat niet kan worden vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van VCTS 2 en VCE. [gedaagde] heeft om te beginnen de arbeidsovereenkomst destijds opgezegd met inachtneming van de normale opzegtermijn en niet per direct. Verder hebben VCTS 2 en VCE ter toelichting verwezen naar het verslag van het exitgesprek met [gedaagde] van 22 juli 2020. Dit gesprek was het uitgelezen moment om VCTS 2 en VCE mee te delen wat [gedaagde] dwars zat, zonder dat daaraan consequenties werden verbonden. Uit het verslag volgt weliswaar dat [gedaagde] niet over alles bij VCTS 2 en VCE even tevreden was, maar uit zijn antwoorden kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd omdat VCTS 2 en VCE ernstig verwijtbaar hebben gehandeld. Volgens [gedaagde] heeft hij immers opgezegd vanwege beperkte doorgroeimogelijkheden en ‘zaken die spelen bij het hogere management’, zoals een gebrek aan vertrouwen en waardering. Anderzijds antwoordt [gedaagde] positief op de vraag of hij VCTS 2 en VCE als werkgever bij vrienden zou aanraden, al heeft hij daaraan toegevoegd “voor twee jaar”. Het antwoord op de vraag hoe tevreden [gedaagde] was over zijn tijd bij VCTS 2 en VCE (‘somewhat satisfied/somewhat dissatisfied’) valt evenmin goed te rijmen met zijn latere schriftelijke verklaring van 21 december 2020, waarin hij uitlegt dat hij (zeer) slecht zou zijn behandeld door VCTS 2 en VCE. Aan deze verklaring van [gedaagde] komt minder waarde toe dan zijn verklaringen in het exitgesprek, nu deze is afgelegd nádat [gedaagde] had opgezegd bij VCTS 2 en VCE en reeds was aangesproken op overtreding van onder meer het concurrentiebeding. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] , die alle zijn afgelegd nadat [gedaagde] was gesommeerd door VCTS 2 en VCE en de boetes waren aangezegd. Deze verklaringen geven bovendien met name een beschrijving van de sfeer op de werkvloer, hoe gesprekken verliepen en op welke manier mensen vaak werden aangesproken bij VCTS 2 en VCE. Er worden geen specifieke incidenten aangehaald waarbij (ook) [gedaagde] was betrokken en waaruit volgt dat VCTS 2 en VCE jegens hem ernstig verwijtbaar hebben gehandeld, waarbij wordt opgemerkt dat daarvan slechts in uitzonderingsgevallen sprake is.
18. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tijdens zijn dienstverband heeft geklaagd over de werkwijze en de cultuur binnen VCTS 2 en VCE. Wanneer hij zo ernstig zou zijn behandeld en onheus bejegend als [gedaagde] thans stelt, zou te verwachten zijn dat hij daarvan bij zijn leidinggevende melding zou hebben gemaakt, bijvoorbeeld in beoordelings- of functioneringsgesprekken. Voor zover [gedaagde] binnen VCTS 2 en VCE zijn ongenoegen niet heeft geuit over VCTS 2 en VCE is redelijkerwijs te verwachten dat hij dat buiten zijn werkkring heeft gedaan, maar ook daarover heeft [gedaagde] niets gesteld. De conclusie is dat de door [gedaagde] ingebrachte – niet onder ede – afgelegde verklaringen tegenover de betwisting van VCTS 2 en VCE, onder meer gemotiveerd met de weergave van het exitgesprek, onvoldoende zijn om vast te stellen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van VCTS 2 en VCE. [gedaagde] komt daarom geen beroep toe op artikel 7:653 lid 4 BW.
20. Ten aanzien van het geheimhoudingsbeding – dat niet onder de werking van artikel 7:653 BW valt – heeft [gedaagde] verder niet concreet toegelicht waarom dit (gedeeltelijk) zou moeten worden vernietigd of buiten toepassing verklaard, zodat dit in stand blijft.
21. Het voorgaande betekent dat in reconventie de vorderingen onder 5a en de primaire vordering onder 5b worden afgewezen. De subsidiaire vordering tot gedeeltelijke vernietiging van de beperkende bedingen wordt toegewezen, in die zin dat deze in tijd worden beperkt tot een jaar. Voor het toekennen van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW ziet de kantonrechter geen aanleiding, reeds omdat de beperkende bedingen [gedaagde] kennelijk niet hebben verhinderd om elders werkzaamheden te vinden. Het enkele feit dat dit een andere tak van sport is dan die hij bij VCTS 2 en VCE beoefende, rechtvaardigt nog geen toekenning van een dergelijke vergoeding. Aan de beoordeling van de meer en meest subsidiaire vorderingen in reconventie onder 5b wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen. De vorderingen onder 5c – tot vernietiging dan wel buiten toepassing verklaring van het boetebeding – worden bij gebreke van voldoende onderbouwing eveneens afgewezen.

in conventie

Ontvankelijkheid van de vorderingen van VCTS 2 en VCE
22. [gedaagde] heeft als meest verstrekkende verweer gevoerd dat VCTS 2 en VCE in hun vorderingen niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat hij op grond van de arbeidsovereenkomst in feite West Coast tegenover zich heeft als werkgever en een groep niet als eiser in een procedure kan optreden. [gedaagde] wordt in dat standpunt niet gevolgd. Niet West Coast, maar VCTS 2 en VCE zijn eisers in de procedure. Dat de vorderingen van VCTS 2 en VCE tevens zijn ingesteld als lasthebbers van andere entiteiten van West Coast, en de beperkende bedingen en het geheimhoudingsbeding zich op grond van de arbeidsovereenkomst mede uitstrekken tot de andere entiteiten van West Coast, maakt dat niet anders.
23. Het standpunt dat VCE niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen omdat [gedaagde] alleen voor VCEU B.V. heeft gewerkt en VCE dus geen belang heeft bij haar vorderingen, wordt eveneens verworpen, reeds omdat uit de eigen stellingen van [gedaagde] blijkt dat hij in ieder geval tot begin 2019 werkzaamheden voor VCE heeft verricht.
Schending van het geheimhoudingsbeding en de beperkende bedingen?
24. [gedaagde] heeft niet betwist dat overtreding van het geheimhoudingsbeding en de beperkende bedingen betekent dat in beginsel de afgesproken boetes van artikel 8.18 van de arbeidsovereenkomst kunnen worden opgeëist. De hoogte van de boete is afhankelijk van of, hoe vaak, hoe lang en welke bedingen [gedaagde] heeft overtreden.
24. Daarbij wordt voorop gesteld dat de stelling van [gedaagde] dat het concurrentiebeding en het niet-wervingsbeding slechts betrekking kunnen hebben op VCTS 2 en VCE, strandt op de duidelijke inhoud van die bedingen en hetgeen daarover is overwogen onder 15 en 16. Verder is reeds overwogen dat [gedaagde] niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij uit de gedragingen van VCTS 2 en VCE heeft mogen afleiden dat het hem vrij stond om over stappen naar [naam Holding] . Daarmee staat vast dat [gedaagde] het concurrentiebeding in ieder geval heeft overtreden door bij [naam Holding] in dienst te treden. Daarna heeft [gedaagde] aan VCTS 2 en VCE bericht dat het dienstverband met [naam Holding] in de proeftijd was opgezegd, maar daarbij niet vermeld dat hij vervolgens via een verhullende constructie (zie 1.13) dezelfde werkzaamheden bleef uitvoeren voor [naam Holding] . VCTS 2 en VCE wordt daarom gevolgd in hun stelling dat dit een tweede overtreding oplevert van het concurrentiebeding, zodat in beginsel twee keer een boete van € 50.000,00 is verbeurd, te vermeerderden met € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurde. Volgens [gedaagde] is hij op 14 oktober 2020 met de werkzaamheden voor [naam Holding] gestopt, zodat hij tenminste 75 dagen het concurrentiebeding heeft overtreden, wat neerkomt op een bedrag van (75 x € 500,00 =) € 37.500,00, derhalve in totaal € 137.500,00.
26. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij tenminste drie klanten van VCTS 2 en VCE, althans een andere entiteit van West Coast, heeft benaderd in het kader van zijn werkzaamheden voor [naam Holding] , zodat de boete voor overtreding van het niet-wervingsbeding wordt berekend op € 150.000,00. Dat een van de drie klanten toen ook al een klant van [naam Holding] zou zijn, maakt dat niet anders.
26. Uit artikel 8.2 e.v. van de arbeidsovereenkomst blijkt duidelijk de inhoud en strekking van het geheimhoudingsbeding. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, valt niet in te zien waarom hij op basis van de gedragingen van VCTS 2 redelijkerwijs heeft mogen verwachten dat de verplichtingen uit het geheimhoudingsbeding alleen betrekking hadden op VCE en VCTS 2. De tekst van het beding bepaalt immers duidelijk dat het zich tevens uitstrekt over de andere entiteiten behorend tot West Coast. Nu dit beding niet onduidelijk is, is geen ruimte voor de door [gedaagde] bepleite contra proferentem uitleg die volgens hem met zich zou brengen dat alleen sprake kan zijn van overtreding van het geheimhoudingsbeding als bedrijfsinformatie van VCTS 2 en VCE zou zijn gekopieerd en gedeeld.
28. De door [gedaagde] meegenomen informatie (in ieder geval bestaande uit overzichten van klanten en daarop behaalde omzetten, overzichten van bij leveranciers ingekochte producten van West Coast) valt onder het geheimhoudingbeding en wordt in artikel 8.2 e.v. van de arbeidsovereenkomst beschreven als vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Dat de meegenomen bedrijfsinformatie tevens via openbare bronnen beschikbaar zou zijn, kan [gedaagde] niet baten. VCTS 2 en VCE hebben voldoende toegelicht dat dit (destijds) voor [naam Holding] waardevolle informatie betrof en geen algemene informatie was waar een ieder toegang toe had. Zo heeft [gedaagde] niet weersproken dat hij onder meer bedrijfsgevoelige gegevens van bijna 2.000 relaties van VCTS 2 en VCE uit de afgeschermde omgeving van het programma Navision, heeft meegenomen. Ook uit het feit dat [gedaagde] de bestanden van West Coast heeft gekopieerd om zichzelf een vliegende start te bezorgen bij [naam Holding] en volgens het rapport van Fox-IT (zie 1.22) vanaf de usb-stick zeer waarschijnlijk 20 unieke bestanden van West Coast binnen de digitale omgeving van [naam Holding] zijn gebracht, valt in voldoende mate af te leiden dat de meegenomen gegevens waardevol zijn voor de concurrent en vallen onder de werking van het geheimhoudingsbeding. [gedaagde] heeft bovendien erkend (zie 1.26) dat hij met gebruikmaking van deze informatie deals voor [naam Holding] heeft gesloten. Hieruit volgt dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden.
28. Ten aanzien van het aantal schendingen van het geheimhoudingsbeding, stelden VCTS 2 en VCE aanvankelijk dat tenminste vijf bestanden minimaal twee keer zijn gedeeld en dus dat sprake is van tenminste tien overtredingen van het geheimhoudingsbeding. Later is betoogd dat het delen van 113 bestanden evenzoveel verboden handelingen en dus overtredingen oplevert. Volgens [gedaagde] gaat het om één kopieerhandeling van 113 bestanden en heeft hij daarom het geheimhoudingsbeding één keer overtreden.
28. Het doel en strekking van een geheimhoudingsbeding als het onderhavige is in het algemeen dat wordt voorkomen dat vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie bij de concurrent terechtkomt vanwege de daaraan verbonden zakelijke risico’s. De ratio van het geheimhoudingsbeding is dan ook dat informatie niet aan de concurrent ter beschikking wordt gesteld. Nu op grond van het rapport van Fox-IT (zie 1.22) voldoende is gesteld dat het gaat om 20 bestanden van West Coast die daadwerkelijk met (medewerkers van) [naam Holding] zijn gedeeld, wordt het delen van deze bestanden – ook al is niet duidelijk geworden welke informatie deze bestanden precies bevatten, maar waarvan het delen kennelijk wel de moeite waard is gevonden – gezien als het telkens opnieuw overtreden van het geheimhoudingsbeding, zodat sprake is van 20 overtredingen. De door [gedaagde] bepleite uitleg van het geheimhoudingsbeding wordt niet gevolgd, aangezien dit zou betekenen dat er geen verschil is tussen het meenemen van één bestand (dat niet wordt gedeeld) of het kopiëren van tientallen bestanden, die daarna met anderen (ook nog) worden gedeeld. Het delen van een bestand wordt daarom steeds als één overtreding aangemerkt. Een redelijke uitleg van het boetebeding brengt overigens mee dat niet ook nog per dag dat de informatie is gedeeld een boete is verschuldigd. Als een bestand eenmaal is gedeeld valt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien dat iedere dag daarna dat over de informatie kan worden beschikt een meerwaarde heeft.
28. Conclusie is dan ook dat met het schenden van het geheimhoudingsbeding boetes zijn verbeurd van (20 x € 50.000,00 =) € 1.000.000,00.
32. Het verweer van [gedaagde] dat VCTS 2 en VCE op grond van artikel 6:92 lid 1 BW geen nakoming kunnen vorderen van zowel het boetebeding als van de verbintenis waaraan het boetebeding verbonden is, faalt. De kantonrechter begrijpt de vorderingen zo dat de boete wordt gevorderd vanwege overtredingen van het geheimhoudingsbeding in het verleden en daarnaast een verbod wordt gevorderd op toekomstige overtredingen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat artikel 6:92 lid 1 BW VCE en VCTS 2 verhindert om de verbeurde boetes te incasseren.

Matiging van de boetes?

33. Uit het voorgaande blijkt dat het maximum van de boetes is bereikt. In beginsel is [gedaagde] dit bedrag verschuldigd, tenzij een matiging op zijn plaats is. De boete kan op grond van artikel 6:94 lid 1 BW worden gematigd als de billijkheid dat klaarblijkelijk eist en als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Tegen die achtergrond wordt de boete gematigd tot een bedrag van € 500.000,00. Daarbij weegt mee dat VCTS 2 en VCE de hoogte van de gestelde schade niet concreet hebben gemaakt. VCTS 2 en VCE hebben slechts een beroep gedaan op een door [naam Holding] gemaakte schadeberekening die uitkomt op tenminste € 50.000,00 in twee maanden tijd. Verder hebben zij aangevoerd dat zij op basis van een voorlopige inschatting kunnen zien dat de omzet en behaalde marge op de accounts waartoe [gedaagde] toegang had fors is gedaald tussen augustus 2020 en april 2021, maar het standpunt dat dit samenhangt met de handelwijze van [gedaagde] is niet van enige onderbouwing voorzien. Anderzijds is voldoende aannemelijk – gelet op de hoeveelheid door [gedaagde] in strijd met de regels aan [naam Holding] verstrekte informatie en de deals die [gedaagde] zelf zegt in korte tijd te hebben gesloten – dat VCTS 2 en VCE, althans West Coast, door het handelen van [gedaagde] schade hebben geleden. Ook wordt meegewogen dat VCTS 2 en VCE tijdens de mondelinge behandeling hebben meegedeeld dat naast de boetes niet ook nog schadevergoeding zal worden gevorderd. De omstandigheid dat het boetebedrag hoog is ten opzichte van het inkomen dat [gedaagde] bij [naam Holding] genoot (en thans elders geniet), weegt in beperkte mate mee nu er – door de toezegging van L.B. 16 B.V. (zie 1.17) en het feit dat in de vrijwaringsprocedure tussen [gedaagde] en L.B. 16 B.V. geen verweer is gevoerd – vanuit kan worden gegaan dat [gedaagde] door L.B. 16 B.V. is gevrijwaard van betaling van de boete en het totaal verbeurde bedrag aan boetes dus uiteindelijk geen financiële last is die [gedaagde] zelf dient te dragen. Daarbij geldt dat [gedaagde] destijds zelf ontslag heeft genomen bij VCTS 2 en VCE en [gedaagde] er – ondanks duidelijke bepalingen daarover in de arbeidsovereenkomst – zelf voor heeft gekozen het concurrentie- en geheimhoudingsbeding in ernstige mate te schenden, onder meer door willens en wetens bedrijfsinformatie te verzamelen en te delen met [naam Holding] met (onder meer) als doel om zichzelf bij [naam Holding] een betere positie te verwerven. Ook nadat dit was uitgekomen en in zijn proeftijd bij [naam Holding] een ontslag volgde, heeft hij er bewust voor gekozen om onder een schuilnaam en via de constructie van een eenmanszaak werkzaamheden voor [naam Holding] te blijven verrichten. Deze overtredingen zijn zeer kwalijk en in hoge mate verwijtbaar, omdat [gedaagde] zich van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen bewust was. Dat sprake is van een concurrentiestrijd tussen West Coast en [naam Holding] zal aan de gang van zaken zeker hebben bijgedragen, maar neemt de laakbaarheid van het handelen van [gedaagde] niet weg. De boete wordt dan ook niet verder gematigd, ook om een voldoende signaal uit te laten gaan naar andere werknemers van VCTS 2 en VCE om hen ervan te weerhouden in strijd met een overeengekomen concurrentie- en relatiebeding te handelen.
34. Het voorgaande betekent dat de vordering in conventie onder 2a toewijsbaar is tot een bedrag van € 500.000,00. Gelet op artikel 8.8 van de arbeidsovereenkomst – waarin staat vermeld dat eventuele boetes aan VCTS 2 dienen te worden betaald, hetgeen VCTS 2 en VCE tijdens de mondelinge behandeling hebben bevestigd – wordt [gedaagde] veroordeeld om dit bedrag aan VCTS 2 te betalen.
Overige vorderingen in conventie
35. Volgens [gedaagde] heeft hij bij het einde van zijn dienstverband bedrijfsinformatie van West Coast meegenomen door deze te uploaden in een concept mail die niet is verzonden, waarna hij deze gegevens op de usb-stick heeft gezet die in beslag is genomen. De gegevens op de usb-stick heeft [gedaagde] vervolgens naar zijn laptop van [naam Holding] gekopieerd. Bij [naam Holding] is een kopie gemaakt van de gegevens op een andere usb-stick. [gedaagde] stelt de concept e-mail te hebben gewist en Fox-IT heeft bevestigd dat de data op de kopie usb-stick zijn gewist. Gelet op een en ander hebben VCTS 2 en VCE – tegenover de betwisting van [gedaagde] – onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] nog over meer en andere gegevens van West Coast (heeft) beschikt dan de gegevens die op de oorspronkelijke/originele usb-stick staan, dan wel dat [gedaagde] nog over andere dragers met deze gegevens beschikt dan de in beslag genomen laptops, telefoon en usb-stick. Verder staat vast dat de in beslag genomen laptop en telefoon die [gedaagde] van [naam Holding] in gebruik had tijdens de inbeslagneming daarvan reeds op afstand zijn teruggezet naar de fabrieksinstellingen, zodat alle gegevens die daarop stonden zijn gewist (zie 1.15). Resteren de originele usb-stick met bedrijfsinformatie van West Coast en de privé laptop waarop – naar VCTS 2 en VCE onweersproken hebben gesteld – een map staat met de titel “info WCSG”. Op grond van artikel 8.4 van de arbeidsovereenkomst – waarop de vordering onder 2d, naar de kantonrechter begrijpt, is gebaseerd – is [gedaagde] gehouden de bedrijfsinformatie op deze gegevensdragers (waarbij geen rol speelt of deze is verouderd) aan VCTS 2 en VCE te retourneren. In zoverre is de vordering onder 2d toewijsbaar, waarbij [gedaagde] – gelet op het feit dat dit kennelijk tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding al is toegezegd en de beperkte waarde van een usb-stick – zal worden gelast om de originele usb-stick (die bij DigiJuris in bewaring is) aan VCTS 2 en VCE af te geven.
36. In het verlengde van het voorgaande wordt [gedaagde] tevens verplicht om te gehengen en gedogen dat zijn bij DigiJuris in bewaring gegeven privé laptop door een onafhankelijke derde zal worden onderzocht op de aanwezigheid van bedrijfsinformatie van West Coast zodat deze informatie kan worden geretourneerd, tenzij [gedaagde] er (om onnodige kosten te voorkomen) binnen vier weken na betekening van dit vonnis in onderling overleg met VCTS 2 en VCE zelf voor heeft gezorgd dat deze gegevens van de laptop zijn verwijderd. De vordering onder 2e zal in zoverre worden toegewezen.
37. Vanwege de voorgeschiedenis tussen partijen ziet de kantonrechter aanleiding om aan voorgaande verplichtingen een dwangsom te verbinden zoals in het dictum vermeld.
38. Gelet op het voorgaande en op het feit dat [gedaagde] , tot het moment dat de bedrijfsinformatie op zijn privé laptop en de usb-stick aan VCTS 2 en VCE is geretourneerd daarover door het gelegde beslag niet kan beschikken, hebben VCTS 2 en VCE onvoldoende toegelicht welk zelfstandig belang VCTS 2 en VCE hebben bij hun vorderingen onder 2b en 2c, zodat deze worden afgewezen.
39. Dat geldt ook voor de vorderingen onder 2f. Voor zover deze betrekking hebben op het concurrentiebeding en het niet-wervingsbeding, worden deze afgewezen op grond van het feit dat deze bedingen in reconventie zijn beperkt tot de duur van een jaar en dat jaar reeds is verstreken. Het op straffe van een dwangsom gevorderde verbod om (verder) te handelen in strijd met het geheimhoudingbeding wordt afgewezen, nu niet is gesteld of is gebleken dat thans sprake is van een concrete en reële dreiging van niet-nakoming daarvan door [gedaagde] die inmiddels bij een ander soort bedrijf werkzaam is. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] nog bestanden van VCTS 2 en VCE tot zijn beschikking heeft. Daarbij komt dat het inmiddels twee jaar geleden is dat het dienstverband met VCTS 2 is geëindigd. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat eventuele vertrouwelijke informatie die [gedaagde] zelf bij VCTS 2 en VCE heeft opgedaan tot het einde van zijn dienstverband thans als verouderd en dus niet langer als vertrouwelijke informatie kan worden aangemerkt
Proceskosten
40. [gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld.
41. Nu de vorderingen die VCTS 2 en VCE primair gericht zijn op het incasseren van de boete die [gedaagde] op grond van de arbeidsovereenkomst verschuldigd is en de vorderingen van VCTS 2 en VCE die zijn gebaseerd op de Wet Bescherming Bedrijfsbelangen grotendeels worden afgewezen, wordt reeds daarom geen aanleiding gezien voor toewijzing van de op grond van artikel 1019ie Rv gevorderde volledige proceskostenveroordeling. De proceskosten zullen dan ook op grond van artikel 237 Rv worden vergoed zoals in het dictum vermeld.
42. De eis tot teruggave van de bedrijfsinformatie correspondeert met de in het beslagverlof opgenomen eis tot afgifte van de beslagen bescheiden. Nu niet is gesteld of is gebleken dat het beslag is vervallen, houdt de kantonrechter het er daarom voor dat (anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd) deze procedure de hoofdzaak betreft zoals in het beslagverlof vermeld. [gedaagde] heeft ook niet toegelicht – wat wel op zijn weg had gelegen – dat een andere hoofdzaak zou spelen. De vordering tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv dan ook toewijsbaar. VCTS 2 en VCE hebben beslagstukken in het geding gebracht ter staving van hun vordering. Tegen de hoogte van de door VCTS 2 en VCE gestelde beslagkosten heeft [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze worden toegewezen zoals gevorderd, met uitzondering van de kosten van Zylab (volgens VCTS 2 en VCE bestaande uit kosten voor het doorzoekbaar maken van zakelijke e-mails van [gedaagde] om de omvang van de inbreuken in kaart te brengen) ten aanzien waarvan onvoldoende is gesteld dat dit kosten van beslag- of bewaring betreffen.

BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] aan VCTS 2 een bedrag van € 500.000,00 aan verbeurde boetes te betalen;
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsinformatie (van enige entiteit van) van West Coast op zijn privé laptop en de usb-stick (beide in bewaring bij DigiJuris) terug te geven aan VCTS 2 en VCE;
veroordeelt [gedaagde] om te gehengen en gedogen dat een onafhankelijke derde op zijn kosten onderzoek doet naar zijn (bij DigiJuris in bewaring zijnde) privé laptop en de zich daarop bevindende data, en te gehengen en gedogen dat eventuele daarop aangetroffen bedrijfsinformatie van West Coast wordt gewist nadat een kopie daarvan aan VCTS 2 en VCE ter beschikking is gesteld, een en ander onder de voorwaarde dat [gedaagde] er niet binnen vier weken na de betekening van dit vonnis in onderling overleg met VCTS 2 en VCE zelf voor heeft gezorgd dat deze gegevens definitief van de laptop zijn verwijderd;
bepaalt dat [gedaagde] gehouden is om mee te werken aan de veroordelingen onder II en III, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat hij dat na betekening van het vonnis nalaat tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
veroordeelt [gedaagde] om aan VCTS 2 en VCE € 4.253,84 in totaal aan beslag- en bewaarkosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot op heden worden begroot op:
- dagvaarding: € 85,81;
- griffierecht: € 1.013,00;
- salaris gemachtigde:
€ 2.490,00(2 punten x tarief € 1.245,00)
totaal € 3.588,81
voor zover van toepassing inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
vernietigt het concurrentiebeding van artikel 8.8 tot en met 8.10 van de arbeidsovereenkomst in die zin dat het beding een duur heeft van 12 maanden na einde arbeidsovereenkomst;
vernietigt het relatiebeding, dan wel concurrentiebeding, van artikel 8.11 tot en met 8.14 van de arbeidsovereenkomst in die zin dat het beding een duur heeft van 12 maanden na einde arbeidsovereenkomst;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot op heden worden begroot op € 1.245,00 (2 punten x 0,5 x tarief € 1.245,00) aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in conventie en reconventie
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 19 juli 2022 in tegenwoordigheid van mr. T.C. van Andel, griffier.