7.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Op 16 mei 2021 heeft verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een moord, een poging tot moord, brandstichting, het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens en een pistool en vernielingen van meerdere woningen en voertuigen. Verdachte heeft samen met zijn mededaders met voorbedachte rade in een woonwijk, op een moment dat het buiten nog licht was en terwijl er meerdere mensen op straat liepen, op kille en gecalculeerde wijze een gewelddadig einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] . Met twee automatische vuurwapens is haar Mercedes, waarvan zij op dat moment ook de bestuurder was, onder vuur genomen. Waarschijnlijk is niet zij, maar haar vriend [naam vriend] , de bijrijder in de Mercedes, het beoogde doelwit van deze aanslag geweest. Dat hij de aanslag op zijn leven heeft overleefd, mag een wonder heten. Het is op geen enkele wijze aan verdachte of zijn medeverdachten te danken dat [naam vriend] niet door de afgevuurde kogels is geraakt.
Moord, het opzettelijk en doelbewust gewelddadig beëindigen van een mensenleven, is één van de zwaarste delicten die ons strafrecht kent. Zonder uitzondering veroorzaakt het ontnemen van andermans leven leed bij de naasten van het slachtoffer, zoals ook in deze zaak pijnlijk zichtbaar gemaakt is ter zitting door de vader van het slachtoffer.
Een moord is bovendien schokkend voor de samenleving als geheel en wanneer die moord plaatsvindt in de vorm van een liquidatie, overdag en midden op straat in een rustige woonwijk, heeft dat nog meer impact. Dat draagt in hoge mate bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving. Niet voor niets klinken vanuit de samenleving geluiden van grote zorg en de wens om hard in te grijpen en zwaar te straffen tegen de golf van geweld en liquidaties die Amsterdam en omgeving teistert. Dat deze golf aan liquidaties nog altijd en steeds vaker lijkt plaats te vinden, in combinatie met het gemak waarmee er kennelijk over leven en dood van een ander wordt beslist, is bijzonder schokkend en vraagt om een zeer krachtige reactie van de rechtspraak.
Dat de genoemde gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving meer dan terecht zijn, blijkt onder meer uit de analyse van de gevaarzetting op de Maassluisstraat. Het spreidingsvuur liep vanaf de Maassluisstraat, hoek Abtswoudepad, ver voorbij de Plesmanlaan. Het spreidingsvuur is daarnaast vanaf de straat tot boven de woningen geweest. Iedereen die zich in dit gebied bevond ten tijde van de schietpartij heeft reëel gevaar gelopen om dodelijk te worden getroffen door één van de tenminste zesendertig afgevuurde kogels. Door de kogelregen zijn woningen in de straat en voertuigen die in de straat stonden geparkeerd beschadigd. Bewoners van die woningen, waarvan een woning zelfs achthonderd meter van de schietpartij is gelegen, vonden in hun ramen, muren en balustrade kogels en kogelgaten. Een prangend voorbeeld hiervan is de woning van aangever [naam 6] op de [adres 3] . Hier is een kogelinslag aangetroffen in een stoel op het balkon waar normaal gesproken de echtgenote van aangever rond de tijd van de schietpartij bij goed weer buiten zit. De kogel is door de balustrade en de stoel uiteindelijk in de muur van de woning beland. De rechtbank rekent dit verdachte en zijn mededaders zwaar aan. Immers is een woning bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet voelen. Bovendien blijkt uit het gegeven dat de bewoners van die woningen, maar ook de eigenaren van die voertuigen, op allerlei plekken kogels en kogelgaten aantroffen, de roekeloosheid en nonchalance van verdachte en zijn mededaders. Dat er die dag niet meer slachtoffers zijn gevallen, is een kwestie van geluk en op geen enkele wijze aan verdachte en zijn mededaders te danken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij sinds 2017 in aanraking komt met politie en justitie. Verdachte is onder meer veroordeeld voor wederspannigheid en gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapportage van 16 november 2021. Hieruit blijkt dat het recidiverisico en het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet aanwijzingen om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar acht het van belang dat de resultaten uit een NIFP-onderzoek worden meegewogen in het eindoordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia Rapportage van 10 mei 2022, opgesteld door gezondheidspsycholoog drs. J. Yntema. Bij verdachte is in 2008 de diagnose licht verstandelijke beperking (hierna: LVB) gesteld. De vader van verdachte had echter de indruk dat er iets meer bij verdachte speelde en hij heeft daarom de hulp van verschillende instanties gevraagd. De hulpverlening kwam op gang, maar een diagnostisch onderzoek bleef lange tijd uit. Op basis van informatie van eerdere hulpverleningsinstanties, jeugdreclassering en de hetero anamnestische informatie van vader kan worden gesteld dat verdachte ondersteuning en begeleiding behoeft op verschillende domeinen. Verdachte beheerst vaardigheden, maar heeft structurering en controle nodig om de vaardigheden (goed) uit te voeren. Het lukt verdachte niet om zijn leven zelfstandig op orde te krijgen en hij heeft moeite met het organiseren van zijn afspraken. Verdachte vindt veranderingen moeilijk en heeft moeite met het schakelen tussen verschillende taken. Uiteindelijk is door Mentrum Trace in 2019 een diagnostisch onderzoek uitgevoerd, wat heeft geleid tot de diagnose autismespectrumstoornis, niveau 1, geclassificeerd, met bijkomende LVB-problematiek.
Volgens de psycholoog is bij verdachte in het psychologisch onderzoek duidelijk geworden dat sprake is van beperkingen in de emotieregulatie en impulscontrole. Dit wordt ook opgemerkt in de sociale omgeving. Verdachte heeft zijn emoties beperkt onder controle en reageert snel geagiteerd en kwaad. Verdachte kampt vanaf jonge leeftijd met woedeaanvallen en agressieregulatie-problematiek. Ook het inschatten van sociale situaties en het herkennen van sociale signalen is voor verdachte moeilijk. Verdachte is vanwege een beperkte risico-inschatting van sociale situaties kwetsbaar voor misbruik en manipulatie door anderen. Ook op praktische leefgebieden behoeft verdachte hulp.
De psycholoog heeft daarnaast gerapporteerd dat uit het psychologisch onderzoek naar voren is gekomen dat sprake is van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Verdachte bevindt zich momenteel in een niet leeftijdsadequaat ontwikkelingsstadium. Uit het psychologisch onderzoek komen daarnaast duidelijke aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis naar voren. Met name het gebrek in de sociale wederkerigheid, het beperkt introspectief vermogen, het rigide vasthouden aan hetzelfde en inflexibiliteit staan bij verdachte op de voorgrond. Dit uit zich in woedeaanvallen en overprikkeling. De psycholoog heeft ook antisociale trekken in de persoonlijkheid van verdachte waargenomen. Verdachte externaliseert en bagatelliseert zijn gedrag. De psycholoog heeft tevens gerapporteerd dat de handelingsvaardigheden van verdachte gebrekkig zijn. Vanuit zijn cognitieve beperking en autismespectrumstoornis is verdachte onvermogend om situaties te overzien, deze op een constructieve manier aan te pakken en reageert verdachte met name emotie gestuurd. Dit heeft volgens de psycholoog bij verdachte geleid tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden, waardoor verdachte beperkt zelfredzaam is. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog.
De psycholoog heeft in aanvulling hierop gerapporteerd dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van LVB-problematiek en de autismespectrumstoornis. Als gevolg hiervan kan hij moeilijk de gevolgen van zijn handelen inschatten, overzien en verliest hij snel het overzicht. Door de autismespectrumstoornis heeft verdachte onder andere een verminderd vermogen om zich in een ander verplaatsen. Hierdoor is hij minder goed in staat om de intenties van mensen in te schatten, hetgeen hem kwetsbaar maakt voor de invloed van anderen. Ook is bij verdachte sprake van een beperkte cognitieve flexibiliteit en sterke rigiditeit in zijn denken, wat het loslaten van zijn gedachten of reeds gemaakte plannen sterk bemoeilijkt. Dit beperkt verdachte (deels) in zijn keuzemogelijkheden voor gedragsalternatieven. De psycholoog overweegt enerzijds dat, gelet op voorgaande, vermoedelijk sprake kan zijn geweest van enige doorwerking van de LVB-problematiek en de autismespectrumstoornis in het tenlastegelegde. Anderzijds overweegt de psycholoog dat het om zeer ernstige feiten gaat, waarvan verdachte weet dat het strafbaar is. De psycholoog geeft de rechtbank daarom in overweging om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel de psycholoog in de gebrekkige handelingsvaardigheden van verdachte en het ontbreken van psychopathische trekken bij verdachte indicaties ziet voor het toepassen van het ASR, rapporteert de psycholoog dat er onvoldoende argumenten zijn om het ASR toe te passen. Uit de justitiële voorgeschiedenis van verdachte blijkt dat sprake is van een toename in de ernst van de delicten. Volgens de psycholoog is een pedagogische aanpak bij verdachte niet meer mogelijk. Er is door de vader van verdachte veel geïnvesteerd ten aanzien van de pedagogische beïnvloeding en het inschakelen van hulpverlening. De laatste jaren onttrok verdachte zich echter steeds meer aan het toezicht van zijn vader en liet hij zich niet (meer) door hem beïnvloeden. Het is volgens de psycholoog daarom passender om met verdachte toe te werken naar meer zelfstandigheid.
Uit de Pro Justitia Rapportage blijkt eveneens dat verdachte hulpverlening heeft ontvangen van onder andere Stichting MEE, Stichting Zorgeloos, AJC zorg en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Volgens de jeugdreclasseerder van verdachte, mevrouw [naam 13] , is het toezicht destijds niet positief verlopen. Enerzijds omdat verdachte zich onbereikbaar opstelde, anderzijds omdat er veel wisselingen waren qua betrokken hulpverleners. Verdachte kan zich sociaal wenselijk opstellen en dat is dan ook de reden geweest waarom de Intensieve Forensische Aanpak geen hulpverleningsdoelen meer zag. Doordat verdachte zich niet goed aan de voorwaarden hield en grensoverschrijdend gedrag richting de hulpverleners vertoonde, is het toezicht destijds geretourneerd. Volgens Stichting Zorgeloos werkte verdachte tijdens de afspraken goed mee, maar was het op afspraken komen voor hem door zijn beperkte zelfredzaamheid een grote opgave. Ook was er intensief contact met de vader van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank ook gekeken naar de (weiger)rapportage van 1 april 2022 van psychiater M.M. Sprock. Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan deze rapportage heeft de psychiater de rechtbank geen advies kunnen geven.
De rechtbank stelt op basis van de conclusies van de psycholoog vast dat bij verdachte sprake is van LVB-problematiek en een autismespectrumstoornis. Hiervan was ten tijde van het bewezen geachte, gelet op de Pro Justitia Rapportage, ook sprake. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gebrekkige ontwikkeling van verdachte een causaal verband heeft met de bewezen verklaarde feiten en welk oordeel over de toerekenbaarheid moet worden gegeven.
Hoewel ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zichzelf niet beïnvloedbaar vindt, is uit de Pro Justitia Rapportage gebleken dat verdachte door zijn autismespectrumstoornis minder goed in staat is om de intenties van mensen in te schatten. Dit maakt hem kwetsbaar voor de invloed van anderen. Bij verdachte is daarnaast sprake van een beperkte cognitieve flexibiliteit en sterke rigiditeit in zijn denken, wat het loslaten van zijn gedachten of reeds gemaakte plannen sterk bemoeilijk. Verdachte wordt hierdoor (deels) beperkt in zijn keuzemogelijkheden voor gedragsalternatieven. De rechtbank is van oordeel dat sprake moet zijn geweest van enige doorwerking van deze problematiek in de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten daarom in verminderde mate toerekenen aan verdachte. De rechtbank benadrukt in aanvulling daarop dat verdachte zich, ondanks deze problematiek, wel moest beseffen dat deze feiten zeer ernstig en strafbaar zijn. Dit maakt echter niet dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Geen toepassing van het ASR
Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (het jeugdstrafrecht), indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 21 jaar oud was. De rechtbank ziet, met de psycholoog, in de handelingsvaardigheden van verdachte enige indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hij functioneert op een verstandelijk beperkt niveau en bevindt zich in een niet leeftijdsadequaat ontwikkelingsstadium. Door de LVB-problematiek en de autismespectrumstoornis kan verdachte de gevolgen van zijn handelen moeilijk inschatten en heeft hij moeite om zijn gedrag te organiseren.
Er zijn alleen naar het oordeel van de rechtbank te veel contra-indicaties voor het toepassen van het ASR. De bewezen verklaarde feiten laat een sterkte toename zien in de ernst van de delicten. Verdachte moet, ondanks zijn problematiek, in ieder geval een gevolg van zijn handelen hebben kunnen overzien. Het ligt namelijk voor de hand dat een inzittende van de auto waarop verdachte met een automatisch vuurwapen heeft geschoten, zou komen te overlijden. Verdachte lijkt echter, mede gelet op zijn houding ter terechtzitting, op geen enkele wijze onder de indruk te zijn van justitiële autoriteiten, waarbij de rechtbank tevens in aanmerking heeft genomen dat de ongeïnteresseerde en soms provocerende proceshouding van verdachte (deels) kan zijn ingegeven door zijn problematiek. Verdachte vertoont, blijkens het psychologisch onderzoek, antisociale trekken en de rechtbank is van oordeel dat een pedagogische aanpak bij verdachte niet meer haalbaar is. Verdachte heeft in het verleden veel hulpverlening gehad en hij onttrok zich de laatste jaren steeds (meer) aan het toezicht van zijn vader. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank zien dat de beïnvloedingsmogelijkheden via de vader van verdachte ook zijn uitgeput en dat verdachte niet meer actief deelneemt aan zijn gezin van herkomst. Dit terwijl de vader van verdachte zich al vroegtijdig heeft ingezet om de juiste hulpverlening voor verdachte te krijgen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een detentie in een penitentiaire inrichting voor verdachte het meest passend is. Van verdachte kan namelijk door de ernst van de bewezen verklaarde feiten een dreiging uitgaan, wat een negatieve doorwerking kan hebben op andere jongvolwassenen in een Justitiële Jeugdinrichting. De rechtbank zal daarom het strafrecht voor volwassenen toepassen.
Het handelen van verdachte heeft blijk gegeven van het gemak waarmee hij bereid is extreem en roekeloos geweld te gebruiken, waarbij geen enkele rekening wordt gehouden met de waarde van het menselijk leven. Verdachte heeft als een van de uitvoerders van deze liquidatie bovendien slechts gehandeld met het oog op zijn eigen financiële gewin. Dit is op treffende wijze door de vader van het slachtoffer ter terechtzitting verwoord: verdachte heeft zijn eigen leven vergooid voor een paar snelle euro’s.
Al het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat alleen een zeer lange gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet echter aanleiding om een iets lagere straf op te leggen aan verdachte dan aan medeverdachte [medeverdachte 1] (de andere schutter), gelet op de persoon van verdachte en het feit dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Ook is de rechtbank zich bij de strafoplegging bewust van de huidige VI-regeling. Anders dan de verdediging heeft betoogd, zal de rechtbank geen rekening houden met het feit dat de schietpartij heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de huidige VI-regeling. Dit zou mogelijk alleen anders geweest zijn indien de berechting, buiten het toedoen van verdachte, op een eerder moment vóór de inwerkingtreding van de huidige VI-regeling had kunnen plaatsvinden. Dat is in deze zaak niet het geval. De rechtbank verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting, waaruit volgt dat een heldere afbakening is beoogd tussen de oude VI-regeling en de huidige VI-regeling, zonder dat sprake is van overgangsrecht. Dit zodat ook voor de rechter bij de straftoemeting duidelijk is onder welk regime van VI de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer zal worden gelegd.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.