ECLI:NL:RBAMS:2022:4091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/139130-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor liquidatie, poging tot liquidatie, brandstichting en wapenbezit in Amsterdam

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 16 mei 2021 betrokken was bij een schietpartij in Amsterdam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor zijn rol in de liquidatie van [slachtoffer], waarbij hij samen met medeverdachten met automatische vuurwapens op de Mercedes van het slachtoffer schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn licht verstandelijke beperking en autismestoornis, verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet voldoende was om hem te vrijwaren van een zware straf. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien het bewijs van DNA op de trainingsbroek van een medeverdachte en de tissue nabij de uitgebrande vluchtauto. De rechtbank wees ook de vordering van de benadeelde partijen toe, waaronder de ouders van het slachtoffer, die schadevergoeding eisten voor affectieschade en materiële schade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten met voorbedachte rade handelden, wat leidde tot de bewezenverklaring van moord en poging tot moord, brandstichting en wapenbezit. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en legde een lange gevangenisstraf op als reactie op de toenemende geweldsgolf in Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/139130-21 (Sonderman)
Datum uitspraak: 18 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1999,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 en 17 mei 2022 en 18 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. R. Bosman en mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Achtergrond van de zaak
Op 16 mei 2021 werd een auto met daarin als bestuurder [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en als bijrijder haar vriend [naam vriend] (hierna: [naam vriend] ) op de Maassluisstraat te Amsterdam beschoten. [slachtoffer] werd door een kogel getroffen en is die nacht nog aan haar verwondingen overleden. Kogels hebben op de Maassluisstraat ook meerdere woningen en voertuigen beschadigd. De vluchtauto van de daders, een Volkswagen Caddy, is kort na de schietpartij op de August Vermeylenstraat uitgebrand, waarbij een explosie te horen was. In de laadruimte lagen twee automatische vuurwapens en een pistool, die door de brand waren aangetast.
De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek Sonderman dat met betrekking tot de liquidatie werd gestart. Het onderzoek richt zich op de vraag of verdachte in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting van de vluchtauto.
2.2
Samenvatting van de tenlastelegging
Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] en de poging tot moord op [naam vriend] op 16 mei 2021 te Amsterdam. Ook wordt hij beschuldigd van het medeplegen van brandstichting van de Volkswagen Caddy, het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens en een pistool en het vernielen van vier woningen en zes voertuigen op diezelfde dag.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. De officieren van justitie achten bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij (als schutter) en bij de latere brandstichting van de vluchtauto.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting. Er is geen proces-verbaal van herkenning van verdachte op een van de plaatsen delict. Daarnaast heeft verdachte een aannemelijke verklaring afgelegd over zijn brandwonden, zijn DNA op de trainingsbroek van medeverdachte [medeverdachte 1] , zijn DNA op de tissue op de August Vermeylenstraat en de zoekopdrachten in zijn telefoon.
Verdachte heeft verklaard dat zijn brandwonden zijn ontstaan doordat hij heet water over zich heen heeft gekregen. Over de trainingsbroek heeft verdachte verklaard dat hij die trainingsbroek ooit heeft aangehad, vervolgens heeft uitgeleend en dat die trainingsbroek op enig moment in het bezit moet zijn gekomen van medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte vermoedt dan ook dat de tissue, waarop zijn DNA is aangetroffen, in de binnenzak van die trainingsbroek heeft gezeten en op de August Vermeylenstraat uit die trainingsbroek is gevallen. Het is bovendien mogelijk dat de schotresten door secundaire overdracht op de tissue terecht zijn gekomen. Ten aanzien van de zoekopdrachten op de telefoon die betrekking hebben op het tenlastegelegde heeft verdachte verklaard dat hij
alertskrijgt van bepaalde nieuwssites en dat hij deze dan bekijkt en opslaat.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bij verdachte in gebruik is geweest. Daarnaast kan uit de historische gegevens niet worden geconcludeerd dat verdachte aanwezig is geweest op de [adres 1] of de [adres 2] . Op de [adres 2] zijn ook geen sporen van verdachte aangetroffen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
3.3.1
Het overlijden van [slachtoffer] naar aanleiding van schietpartij
Op 16 mei 2021 heeft een schietpartij plaatsgevonden op de Maassluisstraat te Amsterdam. Hierbij werd met twee automatische vuurwapens geschoten op een Mercedes A-klasse AMG met kenteken [kenteken] (hierna: de Mercedes) op naam van [slachtoffer] . [slachtoffer] was op dat moment bestuurder van voornoemde Mercedes. Haar vriend, [naam vriend] , was de bijrijder. Hij zou op een dodenlijst staan en in maart 2021 nog door de politie zijn gewaarschuwd voor een dreiging op zijn leven.
[naam vriend] heeft tijdens de schietpartij tegen [slachtoffer] gezegd dat zij gas moest geven, waarna zij aan het einde van de straat is uitgestapt en van plek in de auto heeft gewisseld met haar vriend. [naam vriend] is direct naar het ziekenhuis gereden, omdat [slachtoffer] door een kogel was geraakt. Daar werd [slachtoffer] in kritieke toestand opgenomen, waar zij nog diezelfde nacht (op 17 mei 2021 omstreeks 04:30 uur) aan haar verwondingen is overleden. Uit het onderzoek van de patholoog blijkt dat er aan de rechterkant van haar rug een inschotverwonding was met een naar links verlopend schotkanaal eindigend bij een scherprandig huiddefect rechts aan de bovenbuik. Het overlijden van [slachtoffer] werd verklaard door de gevolgen van dit schotletsel in de rug (door de buik).
Uit het forensisch onderzoek aan de Mercedes is gebleken dat het voertuig meerdere schotbeschadigingen had aan de buitenzijde. Er bevond zich onder andere een schootsbaan van waarschijnlijk één projectiel, die vanaf de achterzijde van het voertuig (linksonder de kentekenplaat) naar de voorzijde van het voertuig (linksonder het stuur in het dashbord) ging. Gezien de locatie van het inschot bij [slachtoffer] en deze schootsbaan is het aannemelijk dat het projectiel hiervan [slachtoffer] heeft geraakt.
3.3.2
Onderzoek Maassluisstraat te Amsterdam
De 112-meldingen, camerabeelden en getuigenverklaringen
Vlak na de schietpartij op de Maassluisstraat hebben meerdere buurtbewoners 112 gebeld. Uit de 112-meldingen is gebleken dat een grijze Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Caddy) bij de schietpartij betrokken is geweest. Twee donker geklede personen zouden met grote vuurwapens op de Mercedes hebben geschoten.
Uit de beschikbare camerabeelden en verschillende getuigenverklaringen is gebleken dat de Volkswagen Caddy op 16 mei 2021 om 17:45 uur op de Maassluisstraat arriveerde. Tussen 18:07 uur en 18:26 uur is het voertuig meerdere keren van parkeervak gewisseld en om 18:14 uur ging de bestuurdersdeur van het voertuig open, waarna de volledig in het zwart geklede bestuurder uitstapte. De bestuurder is vervolgens naar de achterzijde van de Volkswagen Caddy gelopen en heeft daar een handeling uitgevoerd. De Volkswagen Caddy stond geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van de parkeergarage behorende bij het appartementencomplex [complex] . Daar kwam om 19:38 uur de Mercedes uit gereden.
Twaalf seconden nadat de Mercedes, met daarin [slachtoffer] en [naam vriend] , de parkeergarage uit kwam rijden, verschenen twee personen, te weten VD1 en VD2, in beeld. VD1 en VD2 namen de Mercedes onder vuur. Op de camerabeelden was vervolgens te zien dat de Volkswagen Caddy het parkeervak heeft verlaten en (achter de Mercedes aan) is weggereden in de richting van de Plesmanlaan. Op de kruising Rijswijkstraat is de Volkswagen Caddy gekeerd en met hoge snelheid via de Maassluisstraat om 19:39:30 uur linksaf de Vlaardingenlaan opgereden. Tussentijds heeft de bestuurder de Volkswagen Caddy op de Maassluisstraat tot stilstand gebracht om de twee schutters achterin te laten instappen.
Naar aanleiding hiervan zijn de volgende signalementen opgemaakt.
VD1 betreft een negroïde man. Hij droeg ten tijde van de schietpartij zwarte schoenen, een zwarte broek met een licht verticale streep op de pijp, een zwarte jas met capuchon en een groene trui met witte letters.
VD2 betreft een negroïde man. Hij droeg ten tijde van de schietpartij zwarte schoenen met een witte rand bij de zool, een zwarte broek met een gele verticale streep op de pijp, een zwarte jas met capuchon en zwarte gezichtsbedekking.
Zowel VD1 als VD2 hadden een lang vuurwapen in hun handen.
Daarnaast heeft getuige [getuige 1] gezien dat een vrouw, met een bloedvlek op haar rug, in een zwartkleurige Mercedes AMG is gestapt, waarna de Mercedes is weggereden. Vlak achter deze Mercedes zag de getuige een Volkswagen rijden. De getuige heeft vervolgens gezien dat de bestuurder daarvan een pet op had.
Forensisch onderzoek
Door de politie is een forensisch onderzoek ingesteld op de Maassluisstraat. Op het trottoir en op de rijbaan direct daarnaast zijn in totaal zesendertig hulzen aangetroffen en in beslag genomen. De hulzen waren van het kaliber 7,62x39 mm.
3.3.3
Vluchtroute en brandstichting van de Volkswagen Caddy
Zoals beschreven is de Volkswagen Caddy na de schietpartij om 19:39:30 uur vanaf de Maassluisstraat linksaf de Vlaardingenlaan opgereden. Uit de data van de trajectcontrole op de A10 is gebleken dat het voertuig om 19:41 uur werd gescand bij hectometerpaal 22,9. Dit is het eerste controlepunt op de A10, rechts, vanaf de Vlaardingenlaan. De Volkswagen Caddy werd diezelfde minuut ook gescand bij hectometerpaal 23,9, het laatste controlepunt voor de afrit S105.
Voorts is uit de camerabeelden met zicht op de Jan van Galenstraat gebleken dat het voertuig om 19:42 uur met redelijke snelheid aan kwam rijden uit de richting van de A10, vervolgens via de rijbaan voor linksaf de op twee banen stilstaande voertuigen passeerde om ter hoogte van de verkeerslichten te wisselen naar de rijbaan voor rechtdoor (in plaats van linksaf). De Volkswagen Caddy is hier kennelijk door rood licht gereden gelet op het feit dat de stilstaande voertuigen pas tien seconden later in beweging kwamen.
Het voertuig is om 19:43 uur op de August Vermeylenstraat aangekomen en werd daar achteruit en schuin ingeparkeerd in een parkeervak. Dertig seconden na aankomst werd de Volkswagen Caddy in brand gestoken.
3.3.4
Onderzoek August Vermeylenstraat te Amsterdam
De 112-meldingen, getuigenverklaringen en camerabeelden
Vlak nadat de Volkswagen Caddy in brand was gestoken, was een harde knal te horen. Hierna hebben verschillende buurtbewoners 112 gebeld. Uit de 112-meldingen en beschikbare camerabeelden bleek dat er dertig seconden na aankomst van de Volkswagen Caddy een knal was te horen en dat drie mannen uit de richting van de Volkswagen Caddy renden die allen in brand stonden. Ook meerdere getuigen hebben verklaard dat zij een knal hoorden waarna zij drie mannen zagen rennen. De getuigen hebben ook verklaard dat een of meerdere mannen in brand stonden. Daarbij hebben meerdere omwonenden verklaard dat de mannen hard aan het schreeuwen waren. Dit laatste wordt ook bevestigd door de camerabeelden van een van de beveiligingscamera’s, waarbij ook geluid is opgenomen.
De drie rennende mannen zijn in het dossier omschreven als VD1, VD2 en VD3. VD1 stond gelet op de camerabeelden vermoedelijk in brand op zijn rug en op zijn benen, VD2 stond vermoedelijk in brand op zijn benen en VD3 stond vermoedelijk in brand op zijn linkerarm en benen.
Aan de hand van de camerabeelden kon worden vastgesteld dat VD1 en VD2 van de Maassluisstraat qua postuur en kleding overeenkomen met VD1 en VD2 van de August Vermeylenstraat.
VD3 betrof (vermoedelijk) de bestuurder van de Volkswagen Caddy. Naar aanleiding van de camerabeelden is ook van hem een signalement opgemaakt. VD3 betreft een negroïde man. Hij droeg zwarte schoenen, een blauwe spijkerbroek die deels was verbrand met daarover vermoedelijk een zwarte broek, een zwarte jas en een donkerkleurige zonnebril. VD3 droeg geen handschoenen. Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de bestuurder van de uitgebrande Volkswagen Caddy donker getint was en een mondkapje droeg.
Forensisch onderzoek
De Volkswagen Caddy is door de brandweer geblust. De brandweer heeft eveneens de deuren van een bestelbus met kenteken [kenteken] geopend. Dit voertuig stond naast de Volkswagen Caddy geparkeerd en had ook vlam gevat.
De Volkswagen Caddy was aan de binnenzijde volledig uitgebrand. Uit het onderzoek aan dit voertuig is gebleken dat de schuifdeur, gezien het brandbeeld, tijdens de brand heeft opengestaan. Gezien de (weinig) aangetroffen materialen/voorwerpen in de laadruimte, in combinatie met de hevige inbrandingen, zou dit brandbeeld kunnen passen bij een vloeistofbrand.
In de laadcabine van de Volkswagen Caddy werden twee door brand aangetaste automatische vuurwapens, te weten twee Crvena Zastava M70, en een door brand aangetast pistool, te weten een Walther PPK, aangetroffen.
Rondom de Volkswagen Caddy werden meerdere goederen aangetroffen en veiliggesteld voor sporenonderzoek, waaronder een door brand aangetaste witte tissue.
Wapen en munitieonderzoek
Vervolgens is een wapen- en munitieonderzoek ingesteld naar de in de laadruimte van de Volkswagen Caddy aangetroffen automatische vuurwapens en het pistool én de munitie die is aangetroffen op de Maassluisstraat.
Het vergelijkend hulsonderzoek heeft (sterke) aanwijzingen (van verschillende ordegrootte qua bewijskracht) opgeleverd dat de zesendertig hulzen zijn verschoten met de twee in de laadruimte van de Volkswagen Caddy aangetroffen automatische vuurwapens, namelijk veertien hulzen met de ene Crvena Zastava M70 en tweeëntwintig hulzen met de andere Crvena Zastava M70.
3.3.5
Vluchtroute na brandstichting van de Volkswagen Caddy
Vanaf de August Vermeylenstraat renden VD1, VD2 en VD3 langs kinderopvang de Blije Bij en gingen op de Burgemeester Roëllstraat linksaf de brug over. Hierna verdwenen zij, omstreeks 19:45 uur, uit beeld.
Door de politie is onderzoek ingesteld naar een mogelijk tweede vluchtauto. Uit dat onderzoek is gebleken dat een BMW met kenteken [kenteken] (hierna: de BMW) om 19:49 uur werd gescand op de A10 en dat eenzelfde soort BMW, die voldoet aan de uiterlijke kenmerken van de BMW met kenteken [kenteken] , om 19:48:15 uur voorbij de Blije Bij is gereden. Dit is een logische toegangsweg naar de A10. Bovendien kwam het voertuig ook uit de richting van de plek waar VD1, VD2 en VD3 voor het laatst zijn gezien.
Blijkens de trajectcontrole op de A2 werd de BMW meermalen gescand in de richting van Amsterdam naar Utrecht. Tot slot verscheen de BMW om 20:17 uur op de beelden van de openbare orde-camera op de Amsterdamsestraatweg in Utrecht, rijdend in de richting van de [adres 2] te Utrecht. Het is daarom aannemelijk dat deze BMW als tweede vluchtauto is gebruikt.
Later bleek dat de BMW in de nacht van 23 op 24 april 2021 is gestolen uit een parkeergarage in Amsterdam en dat het kenteken [kenteken] een vals kenteken betreft.
3.3.6
Aantreffen medeverdachte [medeverdachte 1] op de [adres 2] te Utrecht
De reistijd vanaf de August Vermeylenstraat in Amsterdam naar de [adres 2] in Utrecht bedraagt afhankelijk van de verkeersdrukte dertig tot veertig minuten. Op 16 mei 2021 om 20:38 uur heeft de bewoonster van een woning gelegen aan de [adres 2] , getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), met 112 contact gehad, omdat in haar woning een man met ernstige brandwonden aanwezig was.
[getuige 3] heeft verklaard dat bij haar vijf keer werd aangebeld, waarna zij drie mannen bij haar voordeur zag staan. Een van die mannen was haar neef ‘ [naam neef] ’. Zij heeft alle drie de mannen, die sterk naar benzine roken, in haar woning binnengelaten. Een van deze mannen werd ondersteund door ‘ [naam neef] ’ en de andere onbekende man. De man die door de anderen werd ondersteund, was aan de achterzijde van zijn bovenbenen ernstig verbrand en had een donkerblauwe trainingsbroek aan met daaroverheen een donkere trainingsbroek met een lime-groene bies op beide pijpen. [getuige 3] heeft de bovenzijde van die broek voorzichtig afgeknipt en in een Albert Heijn-tas in de badkamer gedaan. Zij maakte kenbaar dat zij, gelet op de verwondingen, 112 wilde bellen. Dit wilden de mannen niet. Uiteindelijk heeft [getuige 3] toch een 112-melding gemaakt van een man met ernstige brandwonden in haar woning. Op dat moment gingen ‘ [naam neef] ’, die [getuige 3] naar aanleiding van een aan haar door de politie getoonde foto herkende als medeverdachte [medeverdachte 2] en de andere man weg.
Uit de tapgesprekken van [getuige 3] blijkt bovendien dat de jongen met de ernstige brandwonden niet wilde dat zij 112 zou bellen, omdat ze hem anders zouden ‘vouwen’. Ook zou de verbrande jongen aan [getuige 3] hebben gevraagd de trainingsbroek, die door [getuige 3] was weggeknipt in verband met de brandwonden, te verstoppen.
Omdat de man met de brandwonden in Utrecht mogelijk te maken zou hebben met het schietincident en de uitgebrande Volkswagen Caddy in Amsterdam, is ook de politie ter plaatste gekomen na de 112-melding van [getuige 3] op 16 mei 2021. De politie trof medeverdachte [medeverdachte 1] aan in de woning van [getuige 3] aan de [adres 2] in Utrecht.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is uiteindelijk door de politie aangehouden.
3.3.7
Vluchtroute na bezoek [adres 2] te Utrecht
Zoals uit de verklaring van de bewoonster van de [adres 2] is gebleken, zijn ‘ [naam neef] ’ en de andere man vertrokken toen zij 112 heeft gebeld om 20:38 uur. Vanaf 20:44 uur werd de BMW wederom waargenomen door de openbare orde-camera’s in Utrecht. De BMW kwam op dat moment uit de richting van de [adres 2] gereden.
Om 21:02 uur werd de BMW voor het laatst gescand op de A2 richting Amsterdam. Het is onbekend waar de BMW daarna naartoe is gegaan. De BMW werd op 19 mei 2021 uitgebrand teruggevonden op Kleiburg te Amsterdam Zuid Oost.
3.3.8
Aanhouding medeverdachte [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] is op 19 mei 2021 aangehouden in een berging behorende bij de [adres 1] te Amsterdam. Na de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in die berging. Daar werd in een jas een bankpas op naam van verdachte en een bankpas op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen.
3.3.9
Onderzoek ten aanzien van verdachte
Door de politie werd, naar aanleiding van het aantreffen van de bankpas op naam van verdachte, een vergelijkend onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek is gebleken dat de persoon, aangemerkt als VD1, op de uitsneden van de camerabeelden op de August Vermeylenstraat qua uiterlijk sterke overeenkomsten met verdachte vertoond. VD1 op de camerabeelden heeft een relatief grote brede neus, roze-kleurige lippen, het midden van het gezicht lijkt lichter van kleur dan zijn voorhoofd en de vorm van de oren lijkt naar boven in een punt te lopen. Deze kenmerken komen overeen met de kenmerken van verdachte.
Op 19 mei 2021, de dag van de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 2] , is ook de vader van verdachte voor het eerst op het politiebureau verschenen. Hij verklaarde dat zijn zoon al drie weken was vermist. Omdat het onderzoeksteam verwachtte dat de vader had geprobeerd te bellen met zijn zoon, werden de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was bij de vader van verdachte opgevraagd. Daaruit kwam naar voren dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] vermoedelijk in gebruik was bij verdachte. Op 26 mei 2021 verscheen de vader van verdachte voor de tweede keer op het politiebureau. De vader van verdachte verklaarde toen onder andere dat ‘ [bijnaam] ’ de bijnaam is van zijn zoon en dat hij zijn zoon nog steeds niet had gezien. Wel had de vader van verdachte via berichten van de moeder van verdachte op 23 mei 2021 te horen gekregen dat verdachte was verbrand in zijn gezicht en aan zijn hand.
Uiteindelijk werd verdachte op 27 mei 2021 na een observatie aangehouden. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat verdachte brandwonden had in zijn gezicht en op zijn handen. Op de buitenzijde van beide handen waren oppervlakkige huidbeschadigingen zichtbaar met een roze kleur en korsten. Verdachte heeft tijdens dit forensisch onderzoek ongevraagd aan de verbalisanten verklaard dat de brandwonden een paar weken geleden zijn ontstaan door hete olie.
Ook is de telefoon die verdachte tijdens zijn aanhouding bij zich had onderzocht. Op zijn telefoon is een gesprek met ‘ [naam 1] ’ via Snapchat aangetroffen van 17 mei 2021 om 02:50 uur. Verdachte, met de naam ‘ [naam 2] ’, vraagt aan ‘ [naam 1] ': “
baby kan je baepanthen kopen”. In een ander gesprek via Snapchat van 26 mei 2021 met ‘ [naam 3] ’ stuurt verdachte: “
Ben verbrand”, “
Een week geleden”, “
Kokend heet water”, “
Over me heen”, “
Nog last van me handen”. Op de vraag van ‘ [naam 3] ’ of verdachte al naar de dokter is geweest, antwoordt hij: “
Kan niet”, “
Ik gebruik bepanthen ofzo” en “
Het werkt heel traag”.
Op diezelfde telefoon is op 27 mei 2021, de dag van de aanhouding van verdachte, tussen 11:30 uur en 11:41 uur 37 keer een zoekopdracht gedaan met de volgende teksten:
“tweede arrestatie dodelijke schietpartij Amsterdam Slotervaart (crimesite)”;
“verdachten opgepakt [adres 1] ”;
“Explosieven in berging [adres 1] konden hele complex zeer ernstig beschadigen (AT5)”;
“Schietpartij west”; en
“Vrouw 27 overleden na beschieting auto in Amsterdam West (RTL Nieuws)”.
Bovendien zijn op die telefoon afbeeldingen van geldbedragen, vuurwapens en een persoon met een automatische vuurwapen aangetroffen. Ook zijn er meerdere afbeeldingen aangetroffen die betrekking hebben op de liquidatie, waaronder een foto van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de goederen die in het onderzoek Sonderman in beslag zijn genomen, is DNA onderzoek verricht. Op de door brand aangetaste witte tissue die bij de Volkswagen Caddy op de August Vermeylenstraat werd aangetroffen, zat DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte. Ook werd op de trainingsbroek met gele dan wel lime-groene biezen op de touwtjes en aan de binnenkant van de zakken een relatief grote hoeveelheid DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte. De bevindingen van het DNA-onderzoek ten aanzien van zowel de witte tissue als de trainingsbroek zijn één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA wel afkomstig is van verdachte dan wanneer dat niet zo is. Op die trainingsbroek werd op meerdere plekken ook een relatief grote hoeveelheid DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook deze bevindingen zijn één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] betreft dan wanneer dat niet zo is. De bevindingen van de schotrestenonderzoeken zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer wel schotresten op zowel de tissue als op de trainingsbroek aanwezig zijn, dan wanneer geen schotresten op de tissue en op de trainingsbroek aanwezig zijn.
Telecomonderzoek heeft uitgewezen dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] over de gehele periode van 10 december 2020 tot en met 16 mei 2021 gebruik heeft gemaakt van het IMEI-nummer [telefoonnummer 2] . Dit telefoonnummer heeft in ieder geval op 5 en 14 mei 2021 contact met medeverdachte [medeverdachte 2] , welk contact bestaat uit een inkomende sms en meerdere inkomende telefoongesprekken. Het telefoonnummer van verdachte heeft op diezelfde dagen, te weten 5 en 14 mei 2021, ook meermalen malen contact met het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] , welk contact uit een uitgaande sms en zowel inkomende als uitgaande telefoongesprekken bestaat.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] , die zijn opgevraagd over de periode 19 december 2020 tot en met 19 mei 2021, blijkt bovendien dat het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] op 15 mei 2021 tussen 10:04 uur en 12:27 uur meerdere keren gebruik heeft gemaakt van het IMEI-nummer [telefoonnummer 2] . Ook had het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf 31 december 2020 tot en met 14 mei 2021 registraties met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] stond in de telefoon van [telefoonnummer 2] , de vriendin van verdachte, opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam] ’.
3.3.10
Verklaring van verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting. Verdachte is niet op de Maassluisstraat en de August Vermeylenstraat geweest. Hij heeft op 18 mei 2021 in Amstelveen brandwonden opgelopen doordat hij een pan met kokend water uit zijn handen over zich heen liet vallen. Het proces-verbaal van de politie, waaruit blijkt dat hij ongevraagd zou hebben verklaard dat zijn brandwonden zijn ontstaan door hete olie, is volgens verdachte onjuist. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij zijn medeverdachten niet kent. Mogelijk heeft verdachte de trainingsbroek met de gele dan wel limegroene biezen een keer aangetrokken, uitgeleend en iemand anders moet die trainingsbroek aan medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gegeven. Dit geldt ook ten aanzien van de tissue, dat is ook een verplaatsbaar object, en zat mogelijk nog in de zak van die trainingsbroek. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij twee telefoons heeft en dat hij één telefoon had uitgeleend. Ten aanzien van de zoekopdrachten heeft verdachte verklaard dat hij geen foto van het slachtoffer op zijn telefoon heeft opgeslagen en dat hij meldingen door een nieuwsapp kreeg.
3.3.11
Overwegingen van de rechtbank
3.3.11.1 Is verdachte betrokken geweest bij de schietpartij en brandstichting?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting van de vluchtauto. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat VD1 op de Maassluisstraat qua postuur en kleding (waaronder de groene trui met witte letters) overeenkomt met VD1 op de August Vermeylenstraat. De rechtbank stelt daarnaast, op basis van de getuigenverklaringen en de camerabeelden, vast dat VD1 op de August Vermeylenstraat in brand heeft gestaan. Volgens getuige [getuige 3] waren er kort na de brandstichting op de August Vermeylenstraat drie mannen met brandwonden, die sterk roken naar benzine, in haar woning aan de [adres 2] in Utrecht aanwezig.
Uit het vergelijkend onderzoek van de politie is gebleken dat VD1 qua uiterlijk sterke overeenkomsten met verdachte vertoont en bij verdachte werden na zijn aanhouding brandwonden in het gezicht en op zijn handen geconstateerd.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte ten aanzien van zijn brandwonden inconsistent en ongeloofwaardig is. Immers blijkt uit de telefoon, die verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich had, dat hij op 17 mei om 02:50 uur in een gesprek op Snapchat, nog geen zesenhalf uur na de schietpartij en brandstichting van de Volkswagen Caddy, aan ‘ [naam 1] ’ vraagt of zij Bepanthen voor hem wil kopen. In een ander gesprek op Snapchat met ‘ [naam 3] ’ stuurt verdachte dat hij is verbrand door kokend water, dat hij niet naar de dokter kon, dat hij Bepanthen gebruikte en dat het traag werkte. Verdachte heeft in tegenstelling tot deze berichten op Snapchat bij de politie ongevraagd verklaard dat zijn brandwonden zijn ontstaan door hete olie in plaats van door kokend water. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van de betrokken verbalisanten te twijfelen. Bovendien is de verklaring van verdachte ter terechtzitting, namelijk dat zijn brandwonden op 18 mei 2021 zijn ontstaan door kokend water, gelet op de inhoud van het gesprek op Snapchat op 17 mei 2021, waarin hij al vraagt om Bepanthen, ongeloofwaardig. Verdachte heeft ter terechtzitting ook geen antwoord willen geven op de vraag waarom hij niet naar de dokter kon.
De rechtbank stelt op basis van het dossier ook vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bij verdachte in gebruik is geweest. De rechtbank heeft hierbij de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van de vader van verdachte en de verklaring van verdachte dat de bijnaam van verdachte ‘ [bijnaam] ’ is in aanmerking genomen. Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat dit telefoonnummer ook in de telefoon van de vriendin van verdachte staat opgeslagen als ‘ [bijnaam] ’ en dat verdachte op Snapchat de gebruikersnaam ‘ [naam 2] ’ gebruikt. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw. De verklaring van verdachte dat hij zijn telefoon zou hebben uitgeleend, vindt geen steun in het dossier. Dit telefoonnummer maakte over de gehele periode (vanaf 10 december 2020 tot en met 16 mei 2021) gebruik van het IMEI-nummer [telefoonnummer 2] . De rechtbank stelt daarom vast dat ook dit IMEI-nummer toebehoort aan verdachte.
Verdachte heeft met voornoemd telefoonnummer vanaf 31 december 2020 tot en met 14 mei 2021 op meerdere momenten telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verdachte in ieder geval op 5 en 14 mei 2021 op meerdere momenten telefonisch contact. Uit onderzoek is daarnaast gebleken dat het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] op 15 mei 2021 gebruik heeft gemaakt van het IMEI-nummer van verdachte. Dit duidt er op dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] onderling contact hebben gehad. De rechtbank concludeert dat DNA van verdachte en schotresten zijn aangetroffen op de trainingsbroek van medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank concludeert daarnaast dat het DNA van verdachte en schotresten zijn aangetroffen op een tissue op de August Vermeylenstraat.
De verklaring van verdachte, dat hij zijn medeverdachten niet kent, dat hij de trainingsbroek heeft uitgeleend en dat de tissue in de broekzak van die trainingsbroek moet hebben gezeten, heeft verdachte pas ter terechtzitting – nadat hij een jaar heeft gezwegen en in voorlopige hechtenis zat – afgelegd. De rechtbank vindt deze verklaring gelet op het voorgaande ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte bevat zoveel toevalligheden dat de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verdachte deze heeft afgestemd op de inhoud van het dossier.
De rechtbank is op basis van al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien dan ook van oordeel dat verdachte op 16 mei 2021 een van de schutters is geweest, namelijk VD1. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de op de tissue aangetroffen schotresten niet afkomstig zijn van secundaire overdracht, maar van primaire betrokkenheid bij de schietpartij op de Maassluisstraat in Amsterdam en dat verdachte ook aanwezig is geweest bij de brandstichting op de August Vermeylenstraat in Amsterdam en later op de [adres 2] in Utrecht.
3.3.11.2 Beoordeling van de feiten
Ten aanzien van feit 1
Opmerking vooraf
Verdachte wordt verweten dat hij de moord op [slachtoffer] samen met zijn medeverdachten zou hebben gepleegd. Allereerst zal de vraag moeten worden beantwoord of verdachte (en zijn medeverdachten) opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarna zal de rechtbank bespreken of sprake is van voorbedachte raad en ten slotte of sprake is van medeplegen. Belangrijk hierbij is dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de mededaders, waarbij de samenwerking is gericht op het voltooien van het delict.
Betrokkenheid medeverdachten
De rechtbank is in het onderzoek Sonderman tot het oordeel gekomen dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eveneens betrokken zijn geweest bij de schietpartij in de Maassluistraat en het verbranden van de Volkswagen Caddy op de August Vermeylenstraat. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de Mercedes onder vuur heeft genomen, wat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Medeverdachte [medeverdachte 2] bestuurde de vluchtauto.
Opzet op de dood van [slachtoffer]
Uit de getuigenverklaringen volgt dat de Mercedes waarin [slachtoffer] reed, gericht en van korte afstand veelvuldig beschoten is met twee automatische vuurwapens. Uit het forensische onderzoek is gebleken dat er tenminste zesendertig kogels zijn afgevuurd. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de schutters naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de dood van de inzittenden van de Mercedes, dat het niet anders kan dan dat zij de aanmerkelijke kans op de dood van de inzittenden hebben aanvaard. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de bestuurder van de Volkswagen Caddy bewust een parkeervak met goed zicht op de parkeergarage op de Maassluisstraat heeft uitgekozen en dat de schutters, bij het zien van de Mercedes, onmiddellijk uit de Volkswagen Caddy zijn gesprongen en de Mercedes direct onder vuur hebben genomen. De schutters hebben binnen twaalf seconden nadat de Mercedes uit de parkeergarage kwam gereden, direct het vuur geopend. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat op de Mercedes aan de buitenzijde meerdere schotbeschadigingen werden aangetroffen. De bestuurder van de Mercedes bleek [slachtoffer] te zijn en daarmee is er dus (voorwaardelijk) opzet op haar dood. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat niet zij, maar hoogstwaarschijnlijk haar vriend en de bijrijder van de auto, [naam vriend] , het doelwit was. Die omstandigheid maakt de beoordeling van het opzet op de dood echter niet anders. In dit geval is er kennelijk geen enkele voorzorgsmaatregel genomen om het risico uit te sluiten dat een ander dan [naam vriend] zou worden geraakt. De rechtbank acht opzet op de dood van [slachtoffer] dan ook bewezen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te hebben gegeven. Ook hier staat een verwisseling van het beoogde slachtoffer niet aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg. In dit geval is er kennelijk geen enkele voorzorgsmaatregel genomen om dit risico uit te sluiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De Volkswagen Caddy is om 17:45 uur gearriveerd op de Maassluisstraat en tussen 18:07 uur en 18:26 uur is het voertuig meerdere keren van parkeervak gewisseld. Het voertuig is uiteindelijk geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van, en dus met goed zicht op, de parkeergarage waaruit later de Mercedes kwam gereden. De bestuurder van de Volkswagen Caddy, medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft om 18:14 uur een handeling aan de achterzijde van de Volkswagen Caddy uitgevoerd. Twaalf seconden nadat de Mercedes om 19:38 uur uit de parkeergarage kwam gereden, hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de Mercedes onder vuur genomen. De Volkswagen Caddy werd door medeverdachte [medeverdachte 2] uit het parkeervak gereden en stond na de schietpartij klaar om de vooraf uitgedachte vluchtroute in te zetten. De Volkswagen Caddy is pas gevlucht vanaf de Maassluisstraat op het moment dat beide schutters achterin waren ingestapt. De Volkswagen Caddy is vervolgens met hoge snelheid weggereden richting de August Vermeylenstraat. De vluchtauto is daar, dertig seconden na aankomst, in brand gestoken. Gelet op dit korte tijdsbestek waren alle benodigdheden voor de te stichten brand dan ook aanwezig. Hierna renden verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk en in dezelfde richting weg naar de BMW. Dit voertuig moet daar, gelet op het tijdsbestek, al klaar hebben gestaan als tweede vluchtauto.
Al deze omstandigheden bij elkaar bezien geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte en zijn medeverdachten. De Volkswagen Caddy was immers al geruime tijd voor de liquidatie op de Maassluisstraat aanwezig en wisselde regelmatig van parkeervak. Ook wordt er door verdachte en zijn mededaders na het zien van de Mercedes, waarvan zij kennelijk – gelet op het uitgekozen parkeervak – wisten dat deze uit die parkeergarage zou komen, binnen twaalf seconden gehandeld. Verdachte en zijn mededaders reden daarna met hoge snelheid en gevaarlijke verkeersmanoeuvres weg richting de August Vermeylenstraat, waar een gestolen BMW met een vals kenteken klaar stond als tweede vluchtauto.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn mededaders voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad om een plan van aanpak op te stellen voorafgaand aan het handelen en na te denken over de gevolgen van hun plan, zodat sprake is van voorbedachte raad.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het handelen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende mededaders. Die samenwerking moet dan gericht zijn op het voltooien van het delict.
Uit alle door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden die eerder uiteengezet zijn, leidt de rechtbank af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte is een van de schutters geweest, waardoor zijn bijdrage aan het delict dan ook van voldoende gewicht is om als medepleger te kunnen worden aangemerkt. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Vast staat dat de Mercedes met inzittenden van dichtbij, in korte tijd veelvuldig met twee automatische vuurwapens is beschoten. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de schutters naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de dood van de inzittenden van de Mercedes, dat het niet anders kan dan dat zij de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van alle inzittenden, en dus ook op de dood van [naam vriend] , de bijrijder.
De onder feit 1 bewezen geachte voorbedachte raad geldt ook voor de poging tot moord op [naam vriend] . Wat betreft het medeplegen geldt hetzelfde als onder feit 1 is overwogen. De rechtbank acht feit 2 dan ook bewezen.
Dat in de tenlastelegging de zin
“terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”niet is opgenomen, ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving. Immers is artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wel onder feit 2 op de tenlastelegging opgenomen en was het voor de verdediging duidelijk dat onder feit 2 de poging tot moord op [naam vriend] ten laste werd gelegd.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat ook het medeplegen van brandstichting van de Volkswagen Caddy kan worden bewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Volkswagen Caddy is gebruikt bij de liquidatie(poging) en dat in de laadruimte nog twee automatische vuurwapens en een pistool lagen. De rechtbank is, gelet op deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat het opzet van verdachte en zijn mededaders op deze brandstichting was gericht. De rechtbank neemt hierbij ook het korte tijdsbestek van dertig seconden in aanmerking, waaruit blijkt dat alle benodigdheden voor de te stichten brand aanwezig waren. Door het in brand steken van het voertuig is een gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Dat blijkt uit het feit dat de naast de Volkswagen Caddy geparkeerde bestelbus ook vlam heeft gevat.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat verdachte als medepleger wordt aangemerkt, omdat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dat betekent dat hij strafrechtelijk niet alleen verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, maar ook voor dat van zijn mededaders. De rechtbank overweegt in dit verband dat het niet duidelijk is geworden of verdachte of een van zijn mededaders de brand heeft gesticht. Echter staat dit gelet op het voorgaande niet in de weg aan een bewezenverklaring.
De rechtbank acht ook feit 4 bewezen. De in de laadruimte van de uitgebrande Volkswagen Caddy aangetroffen automatische vuurwapens en het pistool vallen onder categorie II en categorie III van de Wet wapens en munitie. Verdachte en zijn mededaders hadden wetenschap van de aanwezigheid van deze vuurwapens en de beschikkingsmacht daarover.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen in het dossier ook de feiten 5 en 6 bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van de vernieling van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] wegens gebrek aan wettig bewijs, nu er naast de aangifte geen ander bewijs is dat deze auto zou zijn vernield door de rondvliegende kogels van de schietpartij.
Samenloop
De rechtbank neemt ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, te weten medeplegen van de moord op [slachtoffer] en de poging tot moord op [naam vriend] . Het beschermde rechtsbelang bij de overige bewezen verklaarde feiten, verschilt hiervan zodanig dat de rechtbank hier meerdaadse samenloop aanneemt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

1. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en

met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben
verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens schoten afgevuurd op voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;

2. op 16 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam vriend] van het leven te beroven, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens schoten afgevuurd op voornoemde [naam vriend] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

3. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een auto te weten een Volkswagen Caddy, voorzien van een kenteken

[kenteken] , met daarin (automatische) vuurwapens, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders toen en aldaar opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof over die auto gegoten (en vervolgens (open) vuur in aanraking met die brandbare vloeistof gebracht) ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
te duchten was;

4. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen,

- twee wapens van categorie II, onder 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
twee aanvalsgeweren, van het merk Crvena Zastava M70, zijnde twee vuurwapens
geschikt om automatisch mee te vuren en
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool, van het merk Walther, zijnde een vuurwapen,
voorhanden gehad.

5. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk

- een raam en een binnenmuur van een woning toebehorend aan [naam 4] en
- een balustrade en een muur van een woning toebehorend aan [naam 5] en [naam 6] en
- een kozijn en glas van een woning toebehorend aan [naam 7] en
- een raam van een woning toebehorend aan [naam 8] ,

heeft beschadigd;

6. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een

- VolvoV60 met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 9] en
- Mercedes C Klasse met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 10] en
- Toyota Auris met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 11] en
- Suzuki Vitara met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 12] en
- Renault Master met kenteken [kenteken] , toebehorend aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders,

heeft beschadigd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is en dat het strafrecht voor volwassenen moet worden toegepast. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven, waardoor geen volledig beeld over de persoon van verdachte is ontstaan. Er is daarom te weinig informatie om te concluderen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft verzocht het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toe te passen, waarbij verdachte conform het jeugdstrafrecht kan worden veroordeeld. Uit de verschillende rapportages blijkt dat de hulpverleningstrajecten nooit goed van de grond zijn gekomen en dat er dus nog pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden bij verdachte zijn.
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht rekening te houden met de samenloopbepalingen, de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn problematiek en het psychologisch onderzoek. Er is bij verdachte een autismespectrumstoornis en een beperkt cognitief vermogen vastgesteld. Uit de Pro Justitia Rapportage blijkt eveneens het onvermogen van verdachte om zijn eigen handelen te kunnen overzien. Dit geldt ook ten aanzien van zijn proceshouding. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de gewijzigde regeling over de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI), omdat de feiten zijn gepleegd vóór de datum van inwerkingtreding hiervan.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Op 16 mei 2021 heeft verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een moord, een poging tot moord, brandstichting, het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens en een pistool en vernielingen van meerdere woningen en voertuigen. Verdachte heeft samen met zijn mededaders met voorbedachte rade in een woonwijk, op een moment dat het buiten nog licht was en terwijl er meerdere mensen op straat liepen, op kille en gecalculeerde wijze een gewelddadig einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] . Met twee automatische vuurwapens is haar Mercedes, waarvan zij op dat moment ook de bestuurder was, onder vuur genomen. Waarschijnlijk is niet zij, maar haar vriend [naam vriend] , de bijrijder in de Mercedes, het beoogde doelwit van deze aanslag geweest. Dat hij de aanslag op zijn leven heeft overleefd, mag een wonder heten. Het is op geen enkele wijze aan verdachte of zijn medeverdachten te danken dat [naam vriend] niet door de afgevuurde kogels is geraakt.
Moord, het opzettelijk en doelbewust gewelddadig beëindigen van een mensenleven, is één van de zwaarste delicten die ons strafrecht kent. Zonder uitzondering veroorzaakt het ontnemen van andermans leven leed bij de naasten van het slachtoffer, zoals ook in deze zaak pijnlijk zichtbaar gemaakt is ter zitting door de vader van het slachtoffer.
Een moord is bovendien schokkend voor de samenleving als geheel en wanneer die moord plaatsvindt in de vorm van een liquidatie, overdag en midden op straat in een rustige woonwijk, heeft dat nog meer impact. Dat draagt in hoge mate bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving. Niet voor niets klinken vanuit de samenleving geluiden van grote zorg en de wens om hard in te grijpen en zwaar te straffen tegen de golf van geweld en liquidaties die Amsterdam en omgeving teistert. Dat deze golf aan liquidaties nog altijd en steeds vaker lijkt plaats te vinden, in combinatie met het gemak waarmee er kennelijk over leven en dood van een ander wordt beslist, is bijzonder schokkend en vraagt om een zeer krachtige reactie van de rechtspraak.
Dat de genoemde gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving meer dan terecht zijn, blijkt onder meer uit de analyse van de gevaarzetting op de Maassluisstraat. Het spreidingsvuur liep vanaf de Maassluisstraat, hoek Abtswoudepad, ver voorbij de Plesmanlaan. Het spreidingsvuur is daarnaast vanaf de straat tot boven de woningen geweest. Iedereen die zich in dit gebied bevond ten tijde van de schietpartij heeft reëel gevaar gelopen om dodelijk te worden getroffen door één van de tenminste zesendertig afgevuurde kogels. Door de kogelregen zijn woningen in de straat en voertuigen die in de straat stonden geparkeerd beschadigd. Bewoners van die woningen, waarvan een woning zelfs achthonderd meter van de schietpartij is gelegen, vonden in hun ramen, muren en balustrade kogels en kogelgaten. Een prangend voorbeeld hiervan is de woning van aangever [naam 6] op de [adres 3] . Hier is een kogelinslag aangetroffen in een stoel op het balkon waar normaal gesproken de echtgenote van aangever rond de tijd van de schietpartij bij goed weer buiten zit. De kogel is door de balustrade en de stoel uiteindelijk in de muur van de woning beland. De rechtbank rekent dit verdachte en zijn mededaders zwaar aan. Immers is een woning bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet voelen. Bovendien blijkt uit het gegeven dat de bewoners van die woningen, maar ook de eigenaren van die voertuigen, op allerlei plekken kogels en kogelgaten aantroffen, de roekeloosheid en nonchalance van verdachte en zijn mededaders. Dat er die dag niet meer slachtoffers zijn gevallen, is een kwestie van geluk en op geen enkele wijze aan verdachte en zijn mededaders te danken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij sinds 2017 in aanraking komt met politie en justitie. Verdachte is onder meer veroordeeld voor wederspannigheid en gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapportage van 16 november 2021. Hieruit blijkt dat het recidiverisico en het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet aanwijzingen om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar acht het van belang dat de resultaten uit een NIFP-onderzoek worden meegewogen in het eindoordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia Rapportage van 10 mei 2022, opgesteld door gezondheidspsycholoog drs. J. Yntema. Bij verdachte is in 2008 de diagnose licht verstandelijke beperking (hierna: LVB) gesteld. De vader van verdachte had echter de indruk dat er iets meer bij verdachte speelde en hij heeft daarom de hulp van verschillende instanties gevraagd. De hulpverlening kwam op gang, maar een diagnostisch onderzoek bleef lange tijd uit. Op basis van informatie van eerdere hulpverleningsinstanties, jeugdreclassering en de hetero anamnestische informatie van vader kan worden gesteld dat verdachte ondersteuning en begeleiding behoeft op verschillende domeinen. Verdachte beheerst vaardigheden, maar heeft structurering en controle nodig om de vaardigheden (goed) uit te voeren. Het lukt verdachte niet om zijn leven zelfstandig op orde te krijgen en hij heeft moeite met het organiseren van zijn afspraken. Verdachte vindt veranderingen moeilijk en heeft moeite met het schakelen tussen verschillende taken. Uiteindelijk is door Mentrum Trace in 2019 een diagnostisch onderzoek uitgevoerd, wat heeft geleid tot de diagnose autismespectrumstoornis, niveau 1, geclassificeerd, met bijkomende LVB-problematiek.
Volgens de psycholoog is bij verdachte in het psychologisch onderzoek duidelijk geworden dat sprake is van beperkingen in de emotieregulatie en impulscontrole. Dit wordt ook opgemerkt in de sociale omgeving. Verdachte heeft zijn emoties beperkt onder controle en reageert snel geagiteerd en kwaad. Verdachte kampt vanaf jonge leeftijd met woedeaanvallen en agressieregulatie-problematiek. Ook het inschatten van sociale situaties en het herkennen van sociale signalen is voor verdachte moeilijk. Verdachte is vanwege een beperkte risico-inschatting van sociale situaties kwetsbaar voor misbruik en manipulatie door anderen. Ook op praktische leefgebieden behoeft verdachte hulp.
De psycholoog heeft daarnaast gerapporteerd dat uit het psychologisch onderzoek naar voren is gekomen dat sprake is van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Verdachte bevindt zich momenteel in een niet leeftijdsadequaat ontwikkelingsstadium. Uit het psychologisch onderzoek komen daarnaast duidelijke aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis naar voren. Met name het gebrek in de sociale wederkerigheid, het beperkt introspectief vermogen, het rigide vasthouden aan hetzelfde en inflexibiliteit staan bij verdachte op de voorgrond. Dit uit zich in woedeaanvallen en overprikkeling. De psycholoog heeft ook antisociale trekken in de persoonlijkheid van verdachte waargenomen. Verdachte externaliseert en bagatelliseert zijn gedrag. De psycholoog heeft tevens gerapporteerd dat de handelingsvaardigheden van verdachte gebrekkig zijn. Vanuit zijn cognitieve beperking en autismespectrumstoornis is verdachte onvermogend om situaties te overzien, deze op een constructieve manier aan te pakken en reageert verdachte met name emotie gestuurd. Dit heeft volgens de psycholoog bij verdachte geleid tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden, waardoor verdachte beperkt zelfredzaam is. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog.
De psycholoog heeft in aanvulling hierop gerapporteerd dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van LVB-problematiek en de autismespectrumstoornis. Als gevolg hiervan kan hij moeilijk de gevolgen van zijn handelen inschatten, overzien en verliest hij snel het overzicht. Door de autismespectrumstoornis heeft verdachte onder andere een verminderd vermogen om zich in een ander verplaatsen. Hierdoor is hij minder goed in staat om de intenties van mensen in te schatten, hetgeen hem kwetsbaar maakt voor de invloed van anderen. Ook is bij verdachte sprake van een beperkte cognitieve flexibiliteit en sterke rigiditeit in zijn denken, wat het loslaten van zijn gedachten of reeds gemaakte plannen sterk bemoeilijkt. Dit beperkt verdachte (deels) in zijn keuzemogelijkheden voor gedragsalternatieven. De psycholoog overweegt enerzijds dat, gelet op voorgaande, vermoedelijk sprake kan zijn geweest van enige doorwerking van de LVB-problematiek en de autismespectrumstoornis in het tenlastegelegde. Anderzijds overweegt de psycholoog dat het om zeer ernstige feiten gaat, waarvan verdachte weet dat het strafbaar is. De psycholoog geeft de rechtbank daarom in overweging om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel de psycholoog in de gebrekkige handelingsvaardigheden van verdachte en het ontbreken van psychopathische trekken bij verdachte indicaties ziet voor het toepassen van het ASR, rapporteert de psycholoog dat er onvoldoende argumenten zijn om het ASR toe te passen. Uit de justitiële voorgeschiedenis van verdachte blijkt dat sprake is van een toename in de ernst van de delicten. Volgens de psycholoog is een pedagogische aanpak bij verdachte niet meer mogelijk. Er is door de vader van verdachte veel geïnvesteerd ten aanzien van de pedagogische beïnvloeding en het inschakelen van hulpverlening. De laatste jaren onttrok verdachte zich echter steeds meer aan het toezicht van zijn vader en liet hij zich niet (meer) door hem beïnvloeden. Het is volgens de psycholoog daarom passender om met verdachte toe te werken naar meer zelfstandigheid.
Uit de Pro Justitia Rapportage blijkt eveneens dat verdachte hulpverlening heeft ontvangen van onder andere Stichting MEE, Stichting Zorgeloos, AJC zorg en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Volgens de jeugdreclasseerder van verdachte, mevrouw [naam 13] , is het toezicht destijds niet positief verlopen. Enerzijds omdat verdachte zich onbereikbaar opstelde, anderzijds omdat er veel wisselingen waren qua betrokken hulpverleners. Verdachte kan zich sociaal wenselijk opstellen en dat is dan ook de reden geweest waarom de Intensieve Forensische Aanpak geen hulpverleningsdoelen meer zag. Doordat verdachte zich niet goed aan de voorwaarden hield en grensoverschrijdend gedrag richting de hulpverleners vertoonde, is het toezicht destijds geretourneerd. Volgens Stichting Zorgeloos werkte verdachte tijdens de afspraken goed mee, maar was het op afspraken komen voor hem door zijn beperkte zelfredzaamheid een grote opgave. Ook was er intensief contact met de vader van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank ook gekeken naar de (weiger)rapportage van 1 april 2022 van psychiater M.M. Sprock. Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan deze rapportage heeft de psychiater de rechtbank geen advies kunnen geven.
Toerekenbaarheid
De rechtbank stelt op basis van de conclusies van de psycholoog vast dat bij verdachte sprake is van LVB-problematiek en een autismespectrumstoornis. Hiervan was ten tijde van het bewezen geachte, gelet op de Pro Justitia Rapportage, ook sprake. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze gebrekkige ontwikkeling van verdachte een causaal verband heeft met de bewezen verklaarde feiten en welk oordeel over de toerekenbaarheid moet worden gegeven.
Hoewel ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zichzelf niet beïnvloedbaar vindt, is uit de Pro Justitia Rapportage gebleken dat verdachte door zijn autismespectrumstoornis minder goed in staat is om de intenties van mensen in te schatten. Dit maakt hem kwetsbaar voor de invloed van anderen. Bij verdachte is daarnaast sprake van een beperkte cognitieve flexibiliteit en sterke rigiditeit in zijn denken, wat het loslaten van zijn gedachten of reeds gemaakte plannen sterk bemoeilijk. Verdachte wordt hierdoor (deels) beperkt in zijn keuzemogelijkheden voor gedragsalternatieven. De rechtbank is van oordeel dat sprake moet zijn geweest van enige doorwerking van deze problematiek in de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten daarom in verminderde mate toerekenen aan verdachte. De rechtbank benadrukt in aanvulling daarop dat verdachte zich, ondanks deze problematiek, wel moest beseffen dat deze feiten zeer ernstig en strafbaar zijn. Dit maakt echter niet dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Geen toepassing van het ASR
Krachtens artikel 77c Sr, kan de rechtbank ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (het jeugdstrafrecht), indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 21 jaar oud was. De rechtbank ziet, met de psycholoog, in de handelingsvaardigheden van verdachte enige indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hij functioneert op een verstandelijk beperkt niveau en bevindt zich in een niet leeftijdsadequaat ontwikkelingsstadium. Door de LVB-problematiek en de autismespectrumstoornis kan verdachte de gevolgen van zijn handelen moeilijk inschatten en heeft hij moeite om zijn gedrag te organiseren.
Er zijn alleen naar het oordeel van de rechtbank te veel contra-indicaties voor het toepassen van het ASR. De bewezen verklaarde feiten laat een sterkte toename zien in de ernst van de delicten. Verdachte moet, ondanks zijn problematiek, in ieder geval een gevolg van zijn handelen hebben kunnen overzien. Het ligt namelijk voor de hand dat een inzittende van de auto waarop verdachte met een automatisch vuurwapen heeft geschoten, zou komen te overlijden. Verdachte lijkt echter, mede gelet op zijn houding ter terechtzitting, op geen enkele wijze onder de indruk te zijn van justitiële autoriteiten, waarbij de rechtbank tevens in aanmerking heeft genomen dat de ongeïnteresseerde en soms provocerende proceshouding van verdachte (deels) kan zijn ingegeven door zijn problematiek. Verdachte vertoont, blijkens het psychologisch onderzoek, antisociale trekken en de rechtbank is van oordeel dat een pedagogische aanpak bij verdachte niet meer haalbaar is. Verdachte heeft in het verleden veel hulpverlening gehad en hij onttrok zich de laatste jaren steeds (meer) aan het toezicht van zijn vader. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank zien dat de beïnvloedingsmogelijkheden via de vader van verdachte ook zijn uitgeput en dat verdachte niet meer actief deelneemt aan zijn gezin van herkomst. Dit terwijl de vader van verdachte zich al vroegtijdig heeft ingezet om de juiste hulpverlening voor verdachte te krijgen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een detentie in een penitentiaire inrichting voor verdachte het meest passend is. Van verdachte kan namelijk door de ernst van de bewezen verklaarde feiten een dreiging uitgaan, wat een negatieve doorwerking kan hebben op andere jongvolwassenen in een Justitiële Jeugdinrichting. De rechtbank zal daarom het strafrecht voor volwassenen toepassen.
Strafmaat
Het handelen van verdachte heeft blijk gegeven van het gemak waarmee hij bereid is extreem en roekeloos geweld te gebruiken, waarbij geen enkele rekening wordt gehouden met de waarde van het menselijk leven. Verdachte heeft als een van de uitvoerders van deze liquidatie bovendien slechts gehandeld met het oog op zijn eigen financiële gewin. Dit is op treffende wijze door de vader van het slachtoffer ter terechtzitting verwoord: verdachte heeft zijn eigen leven vergooid voor een paar snelle euro’s.
Al het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat alleen een zeer lange gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet echter aanleiding om een iets lagere straf op te leggen aan verdachte dan aan medeverdachte [medeverdachte 1] (de andere schutter), gelet op de persoon van verdachte en het feit dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Ook is de rechtbank zich bij de strafoplegging bewust van de huidige VI-regeling. Anders dan de verdediging heeft betoogd, zal de rechtbank geen rekening houden met het feit dat de schietpartij heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de huidige VI-regeling. Dit zou mogelijk alleen anders geweest zijn indien de berechting, buiten het toedoen van verdachte, op een eerder moment vóór de inwerkingtreding van de huidige VI-regeling had kunnen plaatsvinden. Dat is in deze zaak niet het geval. De rechtbank verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting, waaruit volgt dat een heldere afbakening is beoogd tussen de oude VI-regeling en de huidige VI-regeling, zonder dat sprake is van overgangsrecht. Dit zodat ook voor de rechter bij de straftoemeting duidelijk is onder welk regime van VI de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer zal worden gelegd.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij

8.1
Vorderingen en onderbouwing
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , vader van het slachtoffer, vordert € 5.538,05 aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , moeder van het slachtoffer, vordert € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen hoofdelijk en integraal dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen wegens de door hem bepleite vrijspraak.
8.4
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten € 225,95 voor het bloemstuk, € 1.462,60 voor de uitvaart, € 354,40 gemeentelijke kosten en € 2.695,- voor de grafzerk, heeft geleden. De schadeposten zijn onderbouwd. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade ten aanzien van voornoemde posten dan ook toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde notariskosten geldt dat deze niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De rechtbank stelt vast dat de notariskosten strekten ter afwikkeling van het nalatenschap van de overledene. De rechtbank is daarom van oordeel dat die kosten niet als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), toewijsbaar zijn (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829). De rechtbank wijst deze gevorderde notariskosten af. De rechtbank wijst daarnaast het meer gevorderde af.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , ouders van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,- per persoon.
Conclusie
De rechtbank wijst aan [benadeelde partij 1] toe € 4.737,95 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade. De rechtbank wijst aan [benadeelde partij 2] toe € 17.500,- aan affectieschade.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2021.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan de benadeelde partijen is toegebracht.
Hoofdelijk
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.

9.Beslag

9.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd de mobiele telefoon (goednummer: 6061115) verbeurd te verklaren.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de bij verdachte aangetroffen telefoon niet is gebruikt ter voorbereiding of tot het begaan van de bewezen verklaarde strafbare feiten. Verdachte heeft met behulp van deze telefoon achteraf meerdere zoekopdrachten gedaan die zien op de liquidatie. Op de telefoon zijn ook meerdere afbeeldingen aangetroffen die betrekking hebben op de liquidatie. De rechtbank zal daarom bepalen dat de telefoon aan verdachte wordt geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 57, 157, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van moord
en
medeplegen van poging tot moord
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 5 en 6 bewezen verklaarde:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , van een bedrag van € 22.237,95 (zegge: tweeëntwintigduizendtweehonderdzevenendertig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 4.737,95 materiële schade en € 17.500 affectieschade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 22.237,95, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 146 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , van een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit affectieschade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 17.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 122 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- mobiele telefoon (6061115).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2022.