ECLI:NL:RBAMS:2022:4089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/132739-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor liquidatie, poging tot liquidatie, brandstichting en wapenbezit in Amsterdam

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 16 mei 2021 betrokken was bij een schietpartij op de Maassluisstraat te Amsterdam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 jaren voor zijn rol in een liquidatie, een poging tot liquidatie, brandstichting van de vluchtauto, wapenbezit en meerdere vernielingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte als bestuurder van de vluchtauto betrokken was bij de schietpartij, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd gedood en haar vriend, [naam vriend], gewond raakte. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen en schotresten die op de aangetroffen pet van de verdachte werden aangetroffen. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank achtte de verklaringen van getuigen en het bewijs overtuigend. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen toe, waaronder affectieschade aan de ouders van het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte een zware straf rechtvaardigden, en dat er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank legde ook een maatregel op ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/132739-21
Datum uitspraak: 18 juli 2022 (Sonderman)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1986,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 en 17 mei 2022 en 18 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. R. Bosman en mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H. Kapinga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Achtergrond van de zaak
Op 16 mei 2021 werd een auto met daarin als bestuurder [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en als bijrijder haar vriend [naam vriend] (hierna: [naam vriend] ) op de Maassluisstraat te Amsterdam beschoten. [slachtoffer] werd door een kogel getroffen en is die nacht nog aan haar verwondingen overleden. Kogels hebben op de Maassluisstraat ook meerdere woningen en voertuigen beschadigd. De vluchtauto van de daders, een Volkswagen Caddy, is kort na de schietpartij op de August Vermeylenstraat uitgebrand, waarbij een explosie te horen was. In de laadruimte lagen twee automatische vuurwapens en een pistool, die door de brand waren aangetast.
De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek Sonderman dat met betrekking tot de liquidatie werd gestart. Het onderzoek richt zich op de vraag of verdachte in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting van de vluchtauto.
2.2
Samenvatting van de tenlastelegging
Verdachte wordt er, na wijziging van de tenlastelegging, van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan primair het medeplegen van, subsidiair de medeplichtigheid aan, de moord op [slachtoffer] en de poging tot moord op [naam vriend] op 16 mei 2021 te Amsterdam. Ook wordt hij beschuldigd van het medeplegen van brandstichting van de Volkswagen Caddy, het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens en een pistool en het vernielen van vier woningen en zes voertuigen op diezelfde dag.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primaire) feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. De officieren van justitie achten bewezen dat verdachte als bestuurder van de vluchtauto betrokken is geweest bij de schietpartij en de latere brandstichting van de vluchtauto.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aanwezig is geweest op de Maassluisstraat of dat hij een rol heeft gespeeld bij de schietpartij. Er is geen signalement van de chauffeur van de Volkswagen Caddy en uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte ooit in dat voertuig heeft gezeten.
Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was op de August Vermeylenstraat, omdat hij tegen een vergoeding een auto van A naar B zou brengen. Toen de Volkswagen Caddy daar aankwam, zaten er drie mannen in het voertuig. De chauffeur heeft verdachte gefloten en is toen weggerend. Het voertuig vloog hierna in brand en verdachte was hierdoor erg geschrokken, waardoor hij ook is weggerend. De getuigenverklaringen in het dossier zien enkel op het moment nadat de brand is gesticht. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar de verklaring van getuige [getuige 4] waaruit blijkt dat sprake is geweest van een vierde persoon op de August Vermeylenstraat. Verdachte is op de camerabeelden rennend te zien, maar tegen hem werd door de anderen gezegd dat hij moest volgen. Verdachte erkent dus aanwezig te zijn geweest op de August Vermeylenstraat en de gebruiker te zijn geweest van de bij de Volkswagen Caddy aangetroffen aansteker en het mondkapje. Verdachte ontkent de bestuurder van de Volkswagen Caddy te zijn geweest en ontkent betrokkenheid bij de brandstichting daarvan. In aanvulling daarop heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het schotrestenonderzoek niet kan worden vastgesteld dat er schotresten aanwezig waren op de pet, waarop DNA van verdachte is aangetroffen.
Nu verdachte ontkent bij de schietpartij aanwezig te zijn geweest en hij hiervan geen wetenschap had, dient verdachte te worden vrijgesproken van de feiten 1, 2, 4, 5, en 6.
Verdachte ontkent bij de brandstichting een rol te hebben gehad. Verdachte was op de August Vermeylenstraat aanwezig om een auto op te halen, toen de Volkswagen Caddy aan kwam rijden. Verdachte heeft de Volkswagen Caddy niet in brand gestoken en wist ook niet dat dit zou gebeuren. Verdachte dient daarom ook van feit 3 te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
3.3.1
Het overlijden van [slachtoffer] naar aanleiding van schietpartij
Op 16 mei 2021 heeft een schietpartij plaatsgevonden op de Maassluisstraat te Amsterdam. Hierbij werd met twee automatische vuurwapens geschoten op een Mercedes A-klasse AMG met kenteken [kenteken] (hierna: de Mercedes) op naam van [slachtoffer] . [slachtoffer] was op dat moment bestuurder van voornoemde Mercedes. Haar vriend, [naam vriend] , was de bijrijder. Hij zou op een dodenlijst staan en in maart 2021 nog door de politie zijn gewaarschuwd voor een dreiging op zijn leven.
[naam vriend] heeft tijdens de schietpartij tegen [slachtoffer] gezegd dat zij gas moest geven, waarna zij aan het einde van de straat is uitgestapt en van plek in de auto heeft gewisseld met haar vriend. [naam vriend] is direct naar het ziekenhuis gereden, omdat [slachtoffer] door een kogel was geraakt. Daar werd [slachtoffer] in kritieke toestand opgenomen, waar zij nog diezelfde nacht (op 17 mei 2021 omstreeks 04:30 uur) aan haar verwondingen is overleden. Uit het onderzoek van de patholoog blijkt dat er aan de rechterkant van haar rug een inschotverwonding was met een naar links verlopend schotkanaal eindigend bij een scherprandig huiddefect rechts aan de bovenbuik. Het overlijden van [slachtoffer] werd verklaard door de gevolgen van dit schotletsel in de rug (door de buik).
Uit het forensisch onderzoek aan de Mercedes is gebleken dat het voertuig meerdere schotbeschadigingen had aan de buitenzijde. Er bevond zich onder andere een schootsbaan van waarschijnlijk één projectiel, die vanaf de achterzijde van het voertuig (linksonder de kentekenplaat) naar de voorzijde van het voertuig (linksonder het stuur in het dashbord) ging. Gezien de locatie van het inschot bij [slachtoffer] en deze schootsbaan is het aannemelijk dat het projectiel hiervan [slachtoffer] heeft geraakt.
3.3.2
Onderzoek Maassluisstraat te Amsterdam
De 112-meldingen, camerabeelden en getuigenverklaringen
Vlak na de schietpartij op de Maassluisstraat hebben meerdere buurtbewoners 112 gebeld. Uit de 112-meldingen is gebleken dat een grijze Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Caddy) bij de schietpartij betrokken is geweest. Twee donker geklede personen zouden met grote vuurwapens op de Mercedes hebben geschoten.
Uit de beschikbare camerabeelden en verschillende getuigenverklaringen is gebleken dat de Volkswagen Caddy op 16 mei 2021 om 17:45 uur op de Maassluisstraat arriveerde. Tussen 18:07 uur en 18:26 uur is het voertuig meerdere keren van parkeervak gewisseld en om 18:14 uur ging de bestuurdersdeur van het voertuig open, waarna de volledig in het zwart geklede bestuurder uitstapte. De bestuurder is vervolgens naar de achterzijde van de Volkswagen Caddy gelopen en heeft daar een handeling uitgevoerd. De Volkswagen Caddy stond geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van de parkeergarage behorende bij het appartementencomplex [complex] . Daar kwam om 19:38 uur de Mercedes uit gereden.
Twaalf seconden nadat de Mercedes, met daarin [slachtoffer] en [naam vriend] , de parkeergarage uit kwam rijden, verschenen twee personen, te weten VD1 en VD2, in beeld. VD1 en VD2 namen de Mercedes onder vuur. Op de camerabeelden was vervolgens te zien dat de Volkswagen Caddy het parkeervak heeft verlaten en (achter de Mercedes aan) is weggereden in de richting van de Plesmanlaan. Op de kruising Rijswijkstraat is de Volkswagen Caddy gekeerd en met hoge snelheid via de Maassluisstraat om 19:39:30 uur linksaf de Vlaardingenlaan opgereden. Tussentijds heeft de bestuurder de Volkswagen Caddy op de Maassluisstraat tot stilstand gebracht om de twee schutters achterin te laten instappen.
Naar aanleiding hiervan zijn de volgende signalementen opgemaakt.
VD1 betreft een negroïde man. Hij droeg ten tijde van de schietpartij zwarte schoenen, een zwarte broek met een licht verticale streep op de pijp, een zwarte jas met capuchon en een groene trui met witte letters.
VD2 betreft een negroïde man. Hij droeg ten tijde van de schietpartij zwarte schoenen met een witte rand bij de zool, een zwarte broek met een gele verticale streep op de pijp, een zwarte jas met capuchon en zwarte gezichtsbedekking.
Zowel VD1 als VD2 hadden een lang vuurwapen in hun handen.
Daarnaast heeft getuige [getuige 1] gezien dat een vrouw, met een bloedvlek op haar rug, in een zwartkleurige Mercedes AMG is gestapt, waarna de Mercedes is weggereden. Vlak achter deze Mercedes zag de getuige een Volkswagen rijden. De getuige heeft vervolgens gezien dat de bestuurder daarvan een pet op had.
Forensisch onderzoek
Door de politie is een forensisch onderzoek ingesteld op de Maassluisstraat. Op het trottoir en op de rijbaan direct daarnaast zijn in totaal zesendertig hulzen aangetroffen en in beslag genomen. De hulzen waren van het kaliber 7,62x39 mm.
3.3.3
Vluchtroute en brandstichting van de Volkswagen Caddy
Zoals beschreven is de Volkswagen Caddy na de schietpartij om 19:39:30 uur vanaf de Maassluisstraat linksaf de Vlaardingenlaan opgereden. Uit de data van de trajectcontrole op de A10 is gebleken dat het voertuig om 19:41 uur werd gescand bij hectometerpaal 22,9. Dit is het eerste controlepunt op de A10, rechts, vanaf de Vlaardingenlaan. De Volkswagen Caddy werd diezelfde minuut ook gescand bij hectometerpaal 23,9, het laatste controlepunt voor de afrit S105.
Voorts is uit de camerabeelden met zicht op de Jan van Galenstraat gebleken dat het voertuig om 19:42 uur met redelijke snelheid aan kwam rijden uit de richting van de A10, vervolgens via de rijbaan voor linksaf de op twee banen stilstaande voertuigen passeerde om ter hoogte van de verkeerslichten te wisselen naar de rijbaan voor rechtdoor (in plaats van linksaf). De Volkswagen Caddy is hier kennelijk door rood licht gereden gelet op het feit dat de stilstaande voertuigen pas tien seconden later in beweging kwamen.
Het voertuig is om 19:43 uur op de August Vermeylenstraat aangekomen en werd daar achteruit en schuin ingeparkeerd in een parkeervak. Dertig seconden na aankomst werd de Volkswagen Caddy in brand gestoken.
3.3.4
Onderzoek August Vermeylenstraat te Amsterdam
De 112-meldingen, getuigenverklaringen en camerabeelden
Vlak nadat de Volkswagen Caddy in brand was gestoken, was een harde knal te horen. Hierna hebben verschillende buurtbewoners 112 gebeld. Uit de 112-meldingen en beschikbare camerabeelden bleek dat er dertig seconden na aankomst van de Volkswagen Caddy een knal was te horen en dat drie mannen uit de richting van de Volkswagen Caddy renden die allen in brand stonden. Ook meerdere getuigen hebben verklaard dat zij een knal hoorden waarna zij drie mannen zagen rennen. De getuigen hebben ook verklaard dat een of meerdere mannen in brand stonden. Daarbij hebben meerdere omwonenden verklaard dat de mannen hard aan het schreeuwen waren. Dit laatste wordt ook bevestigd door de camerabeelden van een van de beveiligingscamera’s, waarbij ook geluid is opgenomen.
De drie rennende mannen zijn in het dossier omschreven als VD1, VD2 en VD3. VD1 stond gelet op de camerabeelden vermoedelijk in brand op zijn rug en op zijn benen, VD2 stond vermoedelijk in brand op zijn benen en VD3 stond vermoedelijk in brand op zijn linkerarm en benen.
Aan de hand van de camerabeelden kon worden vastgesteld dat VD1 en VD2 van de Maassluisstraat qua postuur en kleding overeenkomen met VD1 en VD2 van de August Vermeylenstraat.
VD3 betrof (vermoedelijk) de bestuurder van de Volkswagen Caddy. Naar aanleiding van de camerabeelden is ook van hem een signalement opgemaakt. VD3 betreft een negroïde man. Hij droeg zwarte schoenen, een blauwe spijkerbroek die deels was verbrand met daarover vermoedelijk een zwarte broek, een zwarte jas en een donkerkleurige zonnebril. VD3 droeg geen handschoenen. Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de bestuurder van de uitgebrande Volkswagen Caddy donker getint was en een mondkapje droeg.
Forensisch onderzoek
De Volkswagen Caddy is door de brandweer geblust. De brandweer heeft eveneens de deuren van een bestelbus met kenteken [kenteken] geopend. Dit voertuig stond naast de Volkswagen Caddy geparkeerd en had ook vlam gevat.
De Volkswagen Caddy was aan de binnenzijde volledig uitgebrand. Uit het onderzoek aan dit voertuig is gebleken dat de schuifdeur, gezien het brandbeeld, tijdens de brand heeft opengestaan. Gezien de (weinig) aangetroffen materialen/voorwerpen in de laadruimte, in combinatie met de hevige inbrandingen, zou dit brandbeeld kunnen passen bij een vloeistofbrand.
In de laadcabine van de Volkswagen Caddy werden twee door brand aangetaste automatische vuurwapens, te weten twee Crvena Zastava M70, en een door brand aangetast pistool, te weten een Walther PPK, aangetroffen.
Rondom de Volkswagen Caddy werden meerdere goederen aangetroffen en veiliggesteld voor sporenonderzoek. Aan de voorzijde van de Volkswagen Caddy werd een mondkapje van textiel aangetroffen. In de bosschages achter de Volkswagen Caddy werd een zwarte aansteker gevonden en aan de achterzijde van het voertuig werd op straat ook een pet aangetroffen.
Wapen en munitieonderzoek
Vervolgens is een wapen- en munitieonderzoek ingesteld naar de in de laadruimte van de Volkswagen Caddy aangetroffen automatische vuurwapens en het pistool én de munitie die is aangetroffen op de Maassluisstraat.
Het vergelijkend hulsonderzoek heeft (sterke) aanwijzingen (van verschillende ordegrootte qua bewijskracht) opgeleverd dat de zesendertig hulzen zijn verschoten met de twee in de laadruimte van de Volkswagen Caddy aangetroffen automatische vuurwapens, namelijk veertien hulzen met de ene Crvena Zastava M70 en tweeëntwintig hulzen met de andere Crvena Zastava M70.
3.3.5
Vluchtroute na brandstichting van de Volkswagen Caddy
Vanaf de August Vermeylenstraat renden VD1, VD2 en VD3 langs kinderopvang de Blije Bij en gingen op de Burgemeester Roëllstraat linksaf de brug over. Hierna verdwenen zij, omstreeks 19:45 uur, uit beeld.
Door de politie is onderzoek ingesteld naar een mogelijk tweede vluchtauto. Uit dat onderzoek is gebleken dat een BMW met kenteken [kenteken] (hierna: de BMW) om 19:49 uur werd gescand op de A10 en dat eenzelfde soort BMW, die voldoet aan de uiterlijke kenmerken van de BMW met kenteken [kenteken] , om 19:48:15 uur voorbij de Blije Bij is gereden. Dit is een logische toegangsweg naar de A10. Bovendien kwam het voertuig ook uit de richting van de plek waar VD1, VD2 en VD3 voor het laatst zijn gezien.
Blijkens de trajectcontrole op de A2 werd de BMW meermalen gescand in de richting van Amsterdam naar Utrecht. Tot slot verscheen de BMW om 20:17 uur op de beelden van de openbare orde-camera op de Amsterdamsestraatweg in Utrecht, rijdend in de richting van de [adres] te Utrecht. Het is daarom aannemelijk dat deze BMW als tweede vluchtauto is gebruikt.
Later bleek dat de BMW in de nacht van 23 op 24 april 2021 is gestolen uit een parkeergarage in Amsterdam en dat het kenteken [kenteken] een vals kenteken betreft.
3.3.6
Aantreffen medeverdachte [medeverdachte 1] op de [adres] te Utrecht
De reistijd vanaf de August Vermeylenstraat in Amsterdam naar de Schutstraat in Utrecht bedraagt afhankelijk van de verkeersdrukte dertig tot veertig minuten. Op 16 mei 2021 om 20:38 uur heeft de bewoonster van een woning gelegen aan de [adres] , getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), met 112 contact gehad, omdat in haar woning een man met ernstige brandwonden aanwezig was.
[getuige 3] heeft verklaard dat bij haar vijf keer werd aangebeld, waarna zij drie mannen bij haar voordeur zag staan. Een van die mannen was haar neef ‘ [naam neef] ’. Zij heeft alle drie de mannen, die sterk naar benzine roken, in haar woning binnengelaten. Een van deze mannen werd ondersteund door ‘ [naam neef] ’ en de andere onbekende man. De man die door de anderen werd ondersteund, was aan de achterzijde van zijn bovenbenen ernstig verbrand en had een donkerblauwe trainingsbroek aan met daaroverheen een donkere trainingsbroek met een limegroene bies op beide pijpen. [getuige 3] heeft de bovenzijde van die broek voorzichtig afgeknipt en in een Albert Heijn-tas in de badkamer gedaan. Zij maakte kenbaar dat zij, gelet op de verwondingen, 112 wilde bellen. Dit wilden de mannen niet. Uiteindelijk heeft [getuige 3] toch een 112-melding gemaakt van een man met ernstige brandwonden in haar woning. Op dat moment gingen ‘ [naam neef] ’, die [getuige 3] naar aanleiding van een aan haar door de politie getoonde foto herkende als verdachte, en de andere man weg.
Uit de tapgesprekken van [getuige 3] blijkt bovendien dat de jongen met de ernstige brandwonden niet wilde dat zij 112 zou bellen, omdat ze hem anders zouden ‘vouwen’. Ook zou de verbrande jongen aan [getuige 3] hebben gevraagd de trainingsbroek, die door [getuige 3] was weggeknipt in verband met de brandwonden, te verstoppen. Tevens vertelde [getuige 3] in het tapgesprek dat ze aan ‘ [naam neef] ’ had gevraagd wat hij had gedaan en dat hij haar had verteld dat hij een job had gedaan die “fout, fout, fout” was.
Omdat de man met de brandwonden in Utrecht mogelijk te maken zou hebben met het schietincident en de uitgebrande Volkswagen Caddy in Amsterdam, is ook de politie ter plaatste gekomen na de 112-melding van [getuige 3] op 16 mei 2021. De politie trof medeverdachte [medeverdachte 1] aan in de woning van [getuige 3] aan de [adres] in Utrecht.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is uiteindelijk door de politie aangehouden.
3.3.7
Vluchtroute na bezoek Schutstraat te Utrecht
Zoals uit de verklaring van de bewoonster van de [adres] is gebleken, zijn ‘ [naam neef] ’ en de andere man vertrokken toen zij 112 heeft gebeld om 20:38 uur. Vanaf 20:44 uur werd de BMW wederom waargenomen door de openbare orde-camera’s in Utrecht. De BMW kwam op dat moment uit de richting van de Schutstraat gereden.
Om 21:02 uur werd de BMW voor het laatst gescand op de A2 richting Amsterdam. Het is onbekend waar de BMW daarna naartoe is gegaan. De BMW werd op 19 mei 2021 uitgebrand teruggevonden op Kleiburg te Amsterdam Zuid Oost.
3.3.8
Onderzoek ten aanzien van verdachte
Nadat verdachte door zijn nicht [getuige 3] is herkend als zijnde ‘ [naam neef] ’, is een spoedaandachtsvestiging op verdachte geplaatst. Verdachte is op 19 mei 2021 aangehouden in een berging, behorende bij de [adres] . Na de aanhouding van verdachte heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in die berging. Daar werd in een jas een bankpas op naam van verdachte en een bankpas op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. Verder werden ook zalfjes en geneesmiddelen voor wondverzorging aangetroffen.
Verdachte is na zijn aanhouding overgebracht naar het cellencomplex op het hoofdbureau te Amsterdam. De daar aanwezige verbalisant herkende verdachte als de persoon met de bril van de camerabeelden in de omgeving van de August Vermeylenstraat te Amsterdam, te weten VD3, aan zijn uitstekende onderlip, zijn haardracht, huidskleur en vorm van zijn gezicht in combinatie met zijn korte brede postuur.
Verdachte had ook brandwonden op zijn pols en op zijn gezicht. Hiervan zijn door de forensische opsporing foto’s gemaakt. Op de foto’s van de pols was op de rugzijde van de rechterpols een ontvelling en verkleuring van de huid zichtbaar. In het gezicht waren enkele oppervlakkige verwondingen en verkleuringen van de huid te zien. De verwondingen waren zichtbaar op de rechterzijde van de kin, de neus, op het voorhoofd tussen de wenkbrauwen, op en rond het linkeroog en de wang en het linkeroor. Op de foto’s die van het gezicht van verdachte zijn gemaakt is daarnaast op zowel de linkerzijde als op de rechterzijde van zijn gezicht een lichtkleurige lijn te zien, oplopend richting de onder- en bovenkant van het oor. Deze lijnen lijken te zijn gevormd doordat de huid hier bedekt is geweest ten tijde van het ontstaan van de verbranding. De huid rondom deze lijnen is namelijk donkerder van kleur. Gezien de positie van de lijnen bestaat het vermoeden dat ze zijn ontstaan doordat verdachte een mondkapje heeft gedragen ten tijde van het ontstaan van de brand. Op de August Vermeylenstraat werd door de forensische opsporing een mondkapje aangetroffen met op de binnenzijde en koordjes daarvan DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte. Deze bevindingen zijn één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA wel afkomstig is van verdachte dan wanneer dat niet zo is.
Verder werden er door de forensische opsporing op de August Vermeylenstraat ook een pet (die licht vlam had gevat) en een zwarte aansteker met daarop DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte aangetroffen. De bevindingen van het DNA-onderzoek ten aanzien van de pet en de aansteker zijn één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA wel afkomstig is van verdachte dan wanneer dat niet zo is. De bevindingen van het schotrestenonderzoek ten aanzien van de pet zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer wel schotresten aanwezig zijn, dan wanneer geen schotresten aanwezig zijn.
Verdachte heeft in een politieverhoor van 22 maart 2021 het telefoonnummer + [telefoonnummer] als zijn telefoonnummer opgegeven. Telecomonderzoek heeft uitgewezen dat dit telefoonnummer in ieder geval op 5 en 14 mei 2021 meermalen contact heeft gehad met het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] . Dit contact bestaat uit een uitgaande sms en meerdere uitgaande telefoongesprekken.
3.3.9
Verklaring van verdachte
Verdachte ontkent iets met de schietpartij en de brandstichting te maken te hebben. Verdachte heeft verklaard nooit op de Maassluisstraat te zijn geweest. Hij was op de August Vermeylenstraat aanwezig voor een klusje. Hij zou voor € 800,- een auto van de August Vermeylenstraat naar een voor hem onbekend adres rijden. Dit adres zou in de auto liggen. Verdachte was daarop aan het wachten en hij heeft in de tussentijd geblowd. Verdachte heeft verklaard dat de Volkswagen Caddy uiteindelijk op de August Vermeylenstraat arriveerde, dat de chauffeur naar hem floot en dat hij toen vanaf de bosschages naar de Volkswagen Caddy toe is gelopen. De chauffeur zei toen dat verdachte deze auto moest wegrijden en is toen zelf weggerend. Verdachte zag vervolgens de achterdeur van de Volkswagen Caddy opengaan. Verdachte schrok hiervan omdat hij niet had verwacht dat er twee personen in de laadruimte van de Volkswagen Caddy zouden zitten. Vervolgens is de Volkswagen Caddy in brand gestoken. Verdachte voelde een klap van de brand en moest met de personen uit de Volkswagen Caddy meekomen. Het klopt dus dat hij (rennend) op de camerabeelden te zien is en verdachte erkent dat hij de persoon op de camerabeelden is die aangemerkt is als VD3. Verdachte kwam toen bij de BMW terecht en kreeg daarvan de sleutels in zijn handen gedrukt. Verdachte wist niet waar hij naartoe moest gaan en hij was erg in paniek door wat hij zojuist had meegemaakt. De enige persoon die hem altijd opvangt, is volgens verdachte zijn nicht. Hij is daarom met die twee jongens in de BMW naar zijn nicht gereden om hulp te vragen. Zijn nicht sprak over derdegraadsbrandwonden bij één van die jongens en zij wilde de ambulance bellen. Verdachte wist niet wat hij moest doen en is met de andere jongen naar beneden gegaan en uiteindelijk met de BMW terug naar Amsterdam gereden.
Ter terechtzitting heeft verdachte op de helikopterview van de August Vermeylenstraat aangewezen waar hij heeft staan blowen. Verdachte wees aan dat hij ongeveer ter hoogte van de rode pijl geheel aan de linkerkant van de strook parkeervakken bij de bosschages heeft gestaan, dichtbij een stalen trapje. Op de helikopterview is ook weergegeven in welk parkeervak (in die strook) de Volkswagen Caddy later achteruit is ingeparkeerd.
3.3.10
Overwegingen van de rechtbank
3.3.10.1 Is verdachte betrokken geweest bij de schietpartij en brandstichting?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij en de brandstichting van de Volkswagen Caddy. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt als volgt.
Allereerst merkt de rechtbank op dat verdachte pas ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd, nadat hij een jaar lang heeft gezwegen terwijl hij in voorlopige hechtenis zat.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de bestuurder van de Volkswagen, die op de Maassluisstraat achter de Mercedes reed, een pet droeg. De rechtbank gaat er, gelet op de gedetailleerde verklaring van deze getuige en de camerabeelden van de Maassluisstraat van uit dat deze getuige heeft verklaard over de Volkswagen Caddy die bij het schietincident betrokken is geweest. Een andere getuige, [getuige 2] , heeft gezien dat het voertuig dat op de August Vermeylenstraat in brand stond, even daarvoor werd bestuurd door een donker getint persoon met een mondkapje.
Op de August Vermeylenstraat werden zowel een pet (aan de achterzijde van het Volkswagen Caddy) als een mondkapje (aan de voorzijde van de Volkswagen Caddy) met daarop DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte aangetroffen, telkens met een bewijskracht van meer dan een miljard. Ook voor het overige voldoet verdachte aan het door voornoemde getuigen gegeven signalement van de bestuurder van de Volkswagen Caddy.
De bevindingen van het schotrestenonderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer op de pet schotresten aanwezig zijn, dan wanneer geen schotresten op de pet aanwezig zijn. In de bemonstering van de pet is een categorie A-deeltje aangetroffen dat voldoet aan de door het NFI voor deze categorie gehanteerde criteria. Dergelijke deeltjes zijn tot op heden niet aangetroffen bij personen die op geen enkele wijze met een schietproces te maken hebben gehad. De rechtbank concludeert dat het DNA van verdachte is aangetroffen op het mondkapje en dat op de pet zowel het DNA van verdachte als schotresten zijn aangetroffen.
Gelet op de foto’s die van het gezicht van verdachte zijn gemaakt is daarnaast geconcludeerd dat verdachte vermoedelijk, gezien de lichtkleurige lijnen oplopend richting de onder- en bovenkant van zijn oor, een mondkapje heeft gedragen ten tijde van het ontstaan van de brand.
Verdachte heeft niet ontkend dat hij op 16 mei 2021 op de August Vermeylenstraat een mondkapje droeg, maar heeft verklaard dat hij deze af had gedaan om te blowen. Zijn aansteker is waarschijnlijk uit zijn zak gevallen en door de knal van de ontploffing is het mondkapje mogelijk naar de voorkant van het voertuig gewaaid. Verdachte heeft ontkend dat hij die dag een pet droeg en geconfronteerd met het DNA-onderzoek en de schotresten op de pet heeft hij slechts verklaard dat hij zijn pet een aantal dagen eerder kwijt was geraakt. In de bosschages direct achter de Volkswagen Caddy werd ook een aansteker met daarop DNA dat afkomstig kan zijn van verdachte, met een bewijskracht van meer dan een miljard, aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de plek waar het mondkapje en de zwarte aansteker, met daarop DNA van verdachte, zijn aangetroffen niet strookt met de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte zou volgens zijn verklaring (gezien vanaf de voorkant) geheel links van de strook parkeervlakken in de bosschages hebben staan blowen. De zwarte aansteker is echter gevonden in de bosschages achter de stoep ter hoogte van het parkeervak waar de Volkswagen Caddy stond. De verklaring van verdachte dat de aansteker mogelijk bij het blowen uit zijn zak is gevallen, is daarom niet aannemelijk. Verder is het mondkapje aan de voorzijde van het voertuig aangetroffen, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij door de chauffeur werd gefloten, naar de Volkswagen Caddy is toegelopen, twee mannen uit de
achterdeurenheeft zien komen, die benzine over de auto gooiden, en dat het mondkapje door de knal van de brand is gevallen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte gelet op het korte tijdsbestek waarin de door hem geschetste handelingen zouden hebben plaatsgevonden ook niet aannemelijk is. Er is immers binnen dertig seconden na aankomst van het voertuig op de August Vermeylenstraat een knal te horen. Het is niet aannemelijk dat alle door verdachte geschetste handelingen, te weten het fluiten door de chauffeur naar verdachte, het lopen naar de Volkswagen Caddy vanaf de bosschages, waar verdachte volgens zijn eigen verklaring stond te blowen, de mededeling van de chauffeur dat verdachte de auto moest wegrijden, het wegrennen van de chauffeur, het openen van de achterdeuren van de laadruimte en het uitstappen van twee personen uit de laadruimte allemaal binnen deze dertig seconden hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het daarom niet anders kan dan dat de drie inzittenden van de Volkswagen Caddy de brand hebben gesticht.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ook ongeloofwaardig. Verdachte heeft verklaard dat hij schrok van de twee personen die uit de laadruimte van de Volkswagen Caddy kwamen, maar hij rent vervolgens (in opdracht van hen) wel met deze twee voor hem onbekende personen mee én springt met hen in een voor hem onbekende auto, die hij ook nog eens bestuurt. Vervolgens neemt verdachte deze voor hem onbekende personen (waarvan één met ernstige brandwonden) mee naar een familielid. Bovendien is uit het telecomonderzoek gebleken dat verdachte met een persoon uit de laadruimte contact heeft gehad, te weten medeverdachte [medeverdachte 2] . Dit contact heeft telefonisch plaatsgevonden op 5 en 14 mei 2021 en werd telkens geïnitieerd door verdachte. Daarbij merkt de rechtbank op dat het ook ongeloofwaardig is dat verdachte dagen eerder een pet zou zijn kwijtgeraakt, die vervolgens juist in de buurt van de Volkswagen Caddy met schotresten wordt aangetroffen.
Daarnaast heeft geen enkele getuige een vierde persoon, de vermeende chauffeur, zien wegrennen. Uit de camerabeelden en de verschillende getuigenverklaringen blijkt dat er drie mannen uit de richting van de Volkswagen Caddy wegrenden. Ook uit de getuigenverklaring van [getuige 4] blijkt dat drie mannen van de Volkswagen Caddy wegrenden. De getuige spreekt slechts over een vierde persoon die na de brandstichting daar nog ter plaatse was, geschrokken oogde en niet was verbrand. De rechtbank gaat er, gelet op de andere getuigenverklaringen en de camerabeelden, van uit dat deze persoon niet betrokken was bij het in brand steken van de Volkswagen Caddy.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden sluit de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte uit. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat de pet en het mondkapje toebehoren aan de bestuurder van de Volkswagen Caddy.
De rechtbank is op basis van al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien dan ook van oordeel dat verdachte op 16 mei 2021 de bestuurder van de Volkswagen Caddy is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte dus ten tijde van de schietpartij als bestuurder van de Volkswagen Caddy op de Maassluisstraat aanwezig geweest en daarna betrokken geweest bij de brandstichting van de vluchtauto op de August Vermeylenstraat.
3.3.10.2 Beoordeling van de feiten
Ten aanzien van feit 1
Opmerking vooraf
Verdachte wordt verweten dat hij de moord op [slachtoffer] samen met zijn medeverdachten zou hebben gepleegd. Allereerst zal de vraag moeten worden beantwoord of verdachte (en zijn medeverdachten) opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarna zal de rechtbank bespreken of sprake is van voorbedachte raad en ten slotte of sprake is van medeplegen. Belangrijk hierbij is dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de mededaders, waarbij de samenwerking is gericht op het voltooien van het delict.
Betrokkenheid medeverdachten
De rechtbank is in het onderzoek Sonderman tot het oordeel gekomen dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eveneens betrokken zijn geweest bij de schietpartij in de Maassluistraat en het verbranden van de Volkswagen Caddy op de August Vermeylenstraat. De rechtbank heeft vastgesteld dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Mercedes onder vuur hebben genomen, wat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Verdachte bestuurde de vluchtauto.
Opzet op de dood van [slachtoffer]
Uit de getuigenverklaringen volgt dat de Mercedes waarin [slachtoffer] reed, gericht en van korte afstand veelvuldig beschoten is met twee automatische vuurwapens. Uit het forensische onderzoek is gebleken dat er tenminste zesendertig kogels zijn afgevuurd. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de schutters naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de dood van de inzittenden van de Mercedes, dat het niet anders kan dan dat zij de aanmerkelijke kans op de dood van de inzittenden hebben aanvaard. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de bestuurder van de Volkswagen Caddy bewust een parkeervak met goed zicht op de parkeergarage op de Maassluisstraat heeft uitgekozen en dat de schutters, bij het zien van de Mercedes, onmiddellijk uit de Volkswagen Caddy zijn gesprongen en de Mercedes direct onder vuur hebben genomen. De schutters hebben binnen twaalf seconden nadat de Mercedes uit de parkeergarage kwam gereden, direct het vuur geopend. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat op de Mercedes aan de buitenzijde meerdere schotbeschadigingen werden aangetroffen. De bestuurder van de Mercedes bleek [slachtoffer] te zijn en daarmee is er dus (voorwaardelijk) opzet op haar dood. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat niet zij, maar hoogstwaarschijnlijk haar vriend en de bijrijder van de auto, [naam vriend] , het doelwit was. Die omstandigheid maakt de beoordeling van het opzet op de dood echter niet anders. In dit geval is er kennelijk geen enkele voorzorgsmaatregel genomen om het risico uit te sluiten dat een ander dan [naam vriend] zou worden geraakt. De rechtbank acht opzet op de dood van [slachtoffer] dan ook bewezen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te hebben gegeven. Ook hier staat een verwisseling van het beoogde slachtoffer niet aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg. In dit geval is er kennelijk geen enkele voorzorgsmaatregel genomen om dit risico uit te sluiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De Volkswagen Caddy is om 17:45 uur gearriveerd op de Maassluisstraat en tussen 18:07 uur en 18:26 uur is het voertuig meerdere keren van parkeervak gewisseld. Het voertuig is uiteindelijk geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van, en dus met goed zicht op, de parkeergarage waaruit later de Mercedes kwam gereden. Verdachte heeft als bestuurder van de Volkswagen Caddy, om 18:14 uur een handeling aan de achterzijde van de Volkswagen Caddy uitgevoerd. Twaalf seconden nadat de Mercedes om 19:38 uur uit de parkeergarage kwam gereden, hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Mercedes onder vuur genomen. De Volkswagen Caddy werd door verdachte uit het parkeervak gereden en stond na de schietpartij klaar om de vooraf uitgedachte vluchtroute in te zetten. De Volkswagen Caddy is pas gevlucht vanaf de Maassluisstraat op het moment dat beide schutters achterin waren ingestapt. De Volkswagen Caddy is vervolgens met hoge snelheid weggereden richting de August Vermeylenstraat. De vluchtauto is daar, dertig seconden na aankomst, in brand gestoken. Gelet op dit korte tijdsbestek waren alle benodigdheden voor de te stichten brand dan ook aanwezig. Hierna renden verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk en in dezelfde richting weg naar de BMW. Dit voertuig moet daar, gelet op het tijdsbestek, al klaar hebben gestaan als tweede vluchtauto.
Al deze omstandigheden bij elkaar bezien geven naar het oordeel van de rechtbank blijk van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte en zijn medeverdachten. De Volkswagen Caddy was immers al geruime tijd voor de liquidatie op de Maassluisstraat aanwezig en wisselde regelmatig van parkeervak. Ook wordt er door verdachte en zijn mededaders na het zien van de Mercedes, waarvan zij kennelijk – gelet op het uitgekozen parkeervak – wisten dat deze uit die parkeergarage zou komen, binnen twaalf seconden gehandeld. Verdachte en zijn mededaders reden daarna met hoge snelheid en gevaarlijke verkeersmanoeuvres weg richting de August Vermeylenstraat, waar een gestolen BMW met een vals kenteken klaar stond als tweede vluchtauto.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte en zijn mededaders voldoende tijd en gelegenheid hebben gehad om een plan van aanpak op te stellen voorafgaand aan het handelen en na te denken over de gevolgen van hun plan, zodat sprake is van voorbedachte raad.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het handelen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende mededaders. Die samenwerking moet dan gericht zijn op het voltooien van het delict.
Uit alle door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden die eerder uiteengezet zijn, leidt de rechtbank af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte heeft de Volkswagen Caddy bestuurd en op de Maassluisstraat meerdere keren verplaatst. Hij heeft het voertuig uiteindelijk in een parkeervak geparkeerd met goed zicht op de parkeergarage waar later de Mercedes uit kwam rijden. Verdachte heeft ook een handeling aan de achterdeuren van de Volkswagen Caddy verricht en vervolgens de vlucht met de Volkswagen Caddy ingezet toen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na het afvuren van tenminste zesendertig kogels weer achterin de laadruimte waren ingestapt. Zijn bijdrage aan de delicten was dan ook van voldoende gewicht om als medepleger te kunnen worden aangemerkt. Dat betekent dat hij strafrechtelijk niet alleen verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, maar ook voor dat van zijn mededaders. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Vast staat dat de Mercedes met inzittenden van dichtbij, in korte tijd veelvuldig met twee automatische vuurwapens is beschoten. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de schutters naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op de dood van de inzittenden van de Mercedes, dat het niet anders kan dan dat zij de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van alle inzittenden, en dus ook op de dood van [naam vriend] , de bijrijder.
De onder feit 1 bewezen geachte voorbedachte raad geldt ook voor de poging tot moord op [naam vriend] . Wat betreft het medeplegen geldt hetzelfde als onder feit 1 is overwogen. De rechtbank acht feit 2 dan ook bewezen.
Dat in de tenlastelegging de zin
“terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”niet is opgenomen, ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving. Immers is artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht wel onder feit 2 op de tenlastelegging opgenomen en was het voor de verdediging duidelijk dat onder feit 2 de poging tot moord op [naam vriend] ten laste werd gelegd.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat ook het medeplegen van brandstichting van de Volkswagen Caddy kan worden bewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Volkswagen Caddy is gebruikt bij de liquidatie(poging) en dat in de laadruimte nog twee automatische vuurwapens en een pistool lagen. De rechtbank is, gelet op deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat het opzet van verdachte en zijn mededaders op deze brandstichting was gericht. De rechtbank neemt hierbij ook het korte tijdsbestek van dertig seconden in aanmerking, waaruit blijkt dat alle benodigdheden voor de te stichten brand aanwezig waren. Door het in brand steken van het voertuig is een gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Dat blijkt uit het feit dat de naast de Volkswagen Caddy geparkeerde bestelbus ook vlam heeft gevat.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat verdachte als medepleger wordt aangemerkt, omdat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dat betekent dat hij strafrechtelijk niet alleen verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen, maar ook voor dat van zijn mededaders. De rechtbank overweegt in dit verband dat het niet duidelijk is geworden of verdachte of een van zijn mededaders de brand heeft gesticht. Echter staat dit gelet op het voorgaande niet in de weg aan een bewezenverklaring.
De rechtbank acht ook feit 4 bewezen. De in de laadruimte van de uitgebrande Volkswagen Caddy aangetroffen automatische vuurwapens en het pistool vallen onder categorie II en categorie III van de Wet wapens en munitie. Verdachte en zijn mededaders hadden wetenschap van de aanwezigheid van deze vuurwapens en de beschikkingsmacht daarover.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen in het dossier ook de feiten 5 en 6 bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van de vernieling van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] wegens gebrek aan wettig bewijs, nu er naast de aangifte geen ander bewijs is dat deze auto zou zijn vernield door de rondvliegende kogels van de schietpartij.
Samenloop
De rechtbank neemt ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, te weten medeplegen van de moord op [slachtoffer] en de poging tot moord op [naam vriend] . Het beschermde rechtsbelang bij de overige bewezen verklaarde feiten, verschilt hiervan zodanig dat de rechtbank hier meerdaadse samenloop aanneemt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:

1. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en

met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben
verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens schoten afgevuurd op voornoemde [slachtoffer] , ten gevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;

2. op 16 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam vriend] van het leven te beroven, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens schoten afgevuurd op voornoemde [naam vriend] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

3. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een auto te weten een Volkswagen Caddy, voorzien van een kenteken

[kenteken] , met daarin (automatische) vuurwapens, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders toen en aldaar opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof over die auto gegoten (en vervolgens (open) vuur in aanraking met die brandbare vloeistof gebracht) ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
te duchten was;

4. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen,

- twee wapens van categorie II, onder 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
twee aanvalsgeweren, van het merk Crvena Zastava M70, zijnde twee vuurwapens
geschikt om automatisch mee te vuren en
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool, van het merk Walther, zijnde een vuurwapen,
voorhanden gehad.

5. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk

- een raam en een binnenmuur van een woning toebehorend aan [naam 1] en
- een balustrade en een muur van een woning toebehorend aan [naam 2] en [naam 3] en
- een kozijn en glas van een woning toebehorend aan [naam 4] en
- een raam van een woning toebehorend aan [naam 5] ,

heeft beschadigd;

6. op 16 mei 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een

- VolvoV60 met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 6] en
- Mercedes C Klasse met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 7] en
- Toyota Auris met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 8] en
- Suzuki Vitara met kenteken [kenteken] toebehorend aan [naam 9] en
- Renault Master met kenteken [kenteken] , toebehorend aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders,

heeft beschadigd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren wordt opgelegd en dat daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte woonde voorafgaand aan zijn aanhouding bij HVO Querido en nam, wegens een veroordeling tot een gevangenisstraf, meerdere klusjes aan om zo zijn huur tijdens zijn aanstaande detentieperiode te kunnen financieren. Verdachte wilde zich pas melden voor het uitzitten van zijn gevangenisstraf als hij voldoende had gespaard. Verdachte zou op die manier zijn woning niet verliezen. Verdachte is inmiddels zijn woning verloren en realiseert zich dat hij weer opnieuw moet beginnen. Verdachte beseft dat de contacten die hij heeft hem in deze moeilijke positie hebben gebracht en hij wil daarom niet meer in de buurt van de [buurt] wonen. De raadsman heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de gewijzigde regeling over de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI), omdat de feiten zijn gepleegd vóór de datum van inwerkingtreding hiervan.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Op 16 mei 2021 heeft verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een moord, een poging tot moord, brandstichting, het voorhanden hebben van twee automatische vuurwapens en een pistool en vernielingen van meerdere woningen en voertuigen. Verdachte heeft samen met zijn mededaders met voorbedachte rade in een woonwijk, op een moment dat het buiten nog licht was en terwijl er meerdere mensen op straat liepen, op kille en gecalculeerde wijze een gewelddadig einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] . Met twee automatische vuurwapens is haar Mercedes, waarvan zij op dat moment ook de bestuurder was, onder vuur genomen. Waarschijnlijk is niet zij, maar haar vriend [naam vriend] , de bijrijder in de Mercedes, het beoogde doelwit van deze aanslag geweest. Dat hij de aanslag op zijn leven heeft overleefd, mag een wonder heten. Het is op geen enkele wijze aan verdachte of zijn medeverdachten te danken dat [naam vriend] niet door de afgevuurde kogels is geraakt.
Moord, het opzettelijk en doelbewust gewelddadig beëindigen van een mensenleven, is één van de zwaarste delicten die ons strafrecht kent. Zonder uitzondering veroorzaakt het ontnemen van andermans leven leed bij de naasten van het slachtoffer, zoals ook in deze zaak pijnlijk zichtbaar gemaakt is ter zitting door de vader van het slachtoffer.
Een moord is bovendien schokkend voor de samenleving als geheel en wanneer die moord plaatsvindt in de vorm van een liquidatie, overdag en midden op straat in een rustige woonwijk, heeft dat nog meer impact. Dat draagt in hoge mate bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving. Niet voor niets klinken vanuit de samenleving geluiden van grote zorg en de wens om hard in te grijpen en zwaar te straffen tegen de golf van geweld en liquidaties die Amsterdam en omgeving teistert. Dat deze golf aan liquidaties nog altijd en steeds vaker lijkt plaats te vinden, in combinatie met het gemak waarmee er kennelijk over leven en dood van een ander wordt beslist, is bijzonder schokkend en vraagt om een zeer krachtige reactie van de rechtspraak.
Dat de genoemde gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging van de samenleving meer dan terecht zijn, blijkt onder meer uit de analyse van de gevaarzetting op de Maassluisstraat. Het spreidingsvuur liep vanaf de Maassluisstraat, hoek Abtswoudepad, ver voorbij de Plesmanlaan. Het spreidingsvuur is daarnaast vanaf de straat tot boven de woningen geweest. Iedereen die zich in dit gebied bevond ten tijde van de schietpartij heeft reëel gevaar gelopen om dodelijk te worden getroffen door één van de tenminste zesendertig afgevuurde kogels. Door de kogelregen zijn woningen in de straat en voertuigen die in de straat stonden geparkeerd beschadigd. Bewoners van die woningen, waarvan een woning zelfs achthonderd meter van de schietpartij is gelegen, vonden in hun ramen, muren en balustrade kogels en kogelgaten. Een prangend voorbeeld hiervan is de woning van aangever [naam 3] op de [adres] . Hier is een kogelinslag aangetroffen in een stoel op het balkon waar normaal gesproken de echtgenote van aangever rond de tijd van de schietpartij bij goed weer buiten zit. De kogel is door de balustrade en de stoel uiteindelijk in de muur van de woning beland. De rechtbank rekent dit verdachte en zijn mededaders zwaar aan. Immers is een woning bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet voelen. Bovendien blijkt uit het gegeven dat de bewoners van die woningen, maar ook de eigenaren van die voertuigen, op allerlei plekken kogels en kogelgaten aantroffen, de roekeloosheid en nonchalance van verdachte en zijn mededaders. Dat er die dag niet meer slachtoffers zijn gevallen, is een kwestie van geluk en op geen enkele wijze aan verdachte en zijn mededaders te danken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij sinds 2000 (hij was toen dertien jaar oud) in aanraking komt met politie en justitie. Verdachte is veelvuldig veroordeeld voor (zware) gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank zal (een deel van) de delicten hieronder uitgebreid bespreken.
Op 3 november 2021 is door gezondheidszorgpsycholoog G.M. Jansen een (weiger)rapportage opgesteld. Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek, heeft de psycholoog de rechtbank in overweging gegeven verdachte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De rechtbank heeft deze observatie in het PBC hierna bevolen.
Uit de Pro Justitia Rapportage van 14 april 2022 (hierna: PBC-rapportage), opgemaakt door A. Wulterkens, arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van M.J. van Haaren, psychiater en R. Haveman, gezondheidszorgpsycholoog, blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het PBC-onderzoek heeft geweigerd. Door de weigering van verdachte hadden de forensisch milieuonderzoeker, psychiater en psycholoog nauwelijks inhoudelijke gesprekken met verdachte. Wel werd kennis genomen van de (uit het verleden van verdachte) beschikbare stukken en de groepsobservatie.
Uit de PBC-rapportage blijkt dat verdachte in 2000 tot en met 2002 verschillende delicten pleegde, waarna hulpverlening voor hem werd opgestart. Verdachte was slecht in staat zichzelf te begrenzen. Er was sprake van een gedragsstoornis en een stemmingsstoornis met uitgesproken minderwaardigheidsgevoelens en achterdocht. Ook was er onduidelijkheid over het ouderlijk gezag. Verdachte kwam zijn gesprekken bij de hulpverlening wisselend na, recidiveerde in zijn proeftijd en overtrad schorsingsvoorwaarden. Bij een dagbehandeling werd hij binnen enkele weken verwijderd vanwege het bedreigen en afpersen van jongens van een naburige school.
In 2003 pleegde verdachte meerdere mishandelingen en een straatroof. De psychiater en psycholoog concludeerden in eerste instantie dat er, gezien de leeftijd van verdachte en zijn zwakbegaafdheid, geen mogelijkheden meer waren voor een residentiële behandeling. Het advies tot een Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) was (nog) niet aan de orde. Echter werden deze deskundigen ter terechtzitting geconfronteerd met meerdere strafbare feiten (mishandelingen) waarvan zij ten tijde van het uitbrengen van het advies niet op de hoogte waren. Zodoende pasten de psychiater en psycholoog ter terechtzitting hun advies aan en werd aan verdachte op 19 januari 2004, naast jeugddetentie, alsnog een PIJ-maatregel opgelegd.
Eind 2005 werd geconcludeerd dat verdachte weinig ontwikkeling door had gemaakt. In de daarop volgende periode verliep de ontwikkeling van verdachte voorzichtig positief. Zijn gedrag was omgevingsafhankelijk en hij had een woonvorm met veel structuur en begeleiding nodig. In 2006 besloot de rechtbank tot een verlenging van de PIJ-maatregel. Verdachte bedreigde in dat jaar tijdens een escalatie de groepsleiders en wist zich te onttrekken. Ondanks deze problemen werd toch het onbegeleid weekendverlof van verdachte opgestart. Tijdens deze weekendverloven pleegde verdachte, toen twintig jaar oud, vier straatroven. Een psycholoog concludeerde in 2007 dat inmiddels kon worden gesproken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De behandeling in het kader van de PIJ-maatregel had nauwelijks enige positieve ontwikkeling gebracht. Verdachte leek eerder verhard geraakt, waardoor er vraagtekens werden gezet bij het nut van een voortzetting van de PIJ-maatregel. De behandelprognose was zeer slecht.
In 2007 werd verdachte vanwege de straatroven veroordeeld tot zeven maanden gevangenisstraf en werd hem de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) opgelegd. Verdachte wilde niet meewerken aan een behandeling en wilde geen openheid van zaken geven. Gaandeweg raakte hij toch gemotiveerd en ging hij aan de slag met de behandeling. Bij een intelligentieonderzoek bleek dat verdachte niet zwakbegaafd was, maar voldoende leermogelijkheden had. Tijdens de TBS-maatregel had verdachte zijn sportinstructeur mishandeld met blijvend letsel ten gevolge. In 2013 werd verdachte door deskundigen beschreven als iemand die bewust een afweging kon maken om wel of niet over te gaan tot het plegen van een strafbaar feit. De TBS-maatregel werd door de rechtbank in 2015 onvoorwaardelijk beëindigd. De reclassering verwachtte dat bij continuering van de TBS-maatregel de houding van verdachte rondom de afspraken die met hem gemaakt werden niet zou wijzigen en dat verlenging dit mogelijk zelfs zou doen verslechteren. Daarnaast was er geen meerwaarde ten aanzien van het verder verlagen van het recidiverisico, ondanks dat de resocialisatie van verdachte nog niet volledig was afgerond. Bij nieuwe delicten diende verdachte, volgens het advies van de psychiater in 2015, te worden gestraft.
Slechts drie maanden na de beëindiging van de TBS-maatregel pleegde verdachte weer een strafbaar feit. Ook in de jaren daarna pleegde verdachte meerdere strafbare feiten van wisselende ernst en verbleef hij (telkens) korte tijd in detentie.
De psycholoog rapporteert in de PBC-rapportage dan ook dat bij verdachte sprake lijkt te zijn van een antisociale ontwikkeling en dat zijn empathische vermogens en morele ontwikkeling sterk achter lijken te lopen. Daarnaast lijkt sprake te zijn van een hoge mate van psychopathie.
De psychiater ziet, blijkens de PBC-rapportage, op basis van de beschikbare informatie en de observaties geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek. De intelligentie van verdachte wordt op een beneden gemiddeld niveau geschat. Volgens de psychiater kan op basis van de beschikbare informatie worden gesteld dat in de jeugd sprake is geweest van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Beiden geven aan dat de eerdergenoemde persoonlijkheidsstoornis niet kan worden bevestigd, verworpen of genuanceerd door middel van eigenstandig onderzoek. Zij kunnen slechts teruggrijpen naar eerdere rapportages. Zij menen wel dat op basis van de beschikbare collaterale informatie over de levensloop van verdachte kan worden gesteld dat er bij hem sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar zij kunnen gegeven de onvolledigheid van het PBC-onderzoek en het onduidelijk gebleven delictscenario niet vaststellen in hoeverre deze gebrekkige ontwikkeling heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. Ook over het recidiverisico en een eventuele behandeling in een strafrechtelijk kader onthouden zij zich van advies.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de reclasseringsrapportage van 16 november 2021. Hieruit blijkt dat het recidiverisico en het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling tot een gevangenisstraf tevens een GVM op te leggen. Indien verdachte na een gevangenisstraf niet wil meewerken aan de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke invrijheidstelling, dan biedt de tenuitvoerlegging van de GVM te zijner tijd alsnog de mogelijkheid om verdachte langdurig onder toezicht te stellen.
Strafmaat
Uit het handelen van verdachte blijkt het gemak waarmee hij bereid is extreem en roekeloos geweld te gebruiken, waarbij geen enkele rekening wordt gehouden met de waarde van het menselijke leven. Verdachte heeft als een van de uitvoerders van deze liquidatie bovendien slechts gehandeld met het oog op zijn eigen financiële gewin. Dit is op treffende wijze door de vader van het slachtoffer ter terechtzitting verwoord: verdachte heeft zijn eigen leven vergooid voor een paar snelle euro’s. De houding van verdachte, waaronder het ter terechtzitting hardnekkig ontkennen en het blijven volharden in ongeloofwaardige alternatieve scenario’s, doet vermoeden dat verdachte de ernst van de feiten niet inziet of niet wil inzien. Dat belooft niet veel goeds voor de toekomst. Zonder inzicht in de beweegredenen van verdachte moet worden gevreesd voor herhaling.
De rechtbank constateert dat verdachte, ondanks alle hulpverlening, de PIJ-maatregel, de TBS-maatregel en gevangenisstraffen blijft recidiveren. Bovendien is uit de feiten en omstandigheden gebleken dat verdachte, in de periode voorafgaand aan de schietpartij en brandstichting, telkens contact opnam met medeverdachte [medeverdachte 2] . De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat verdachte degene is geweest die met de (veel jongere) schutters het contact over de te plegen delicten heeft onderhouden en daarin mogelijk ook een coördinerende rol heeft gehad. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank kent dan ook aan het strafdoel vergelding groot gewicht toe. Ook het belang van de beveiliging van de samenleving weegt zwaar, aangezien de rechtbank van oordeel is dat het recidiverisico – ondanks alle eerdere hulpverlening, maatregelen en straffen - nog altijd hoog is.
De rechtbank heeft overwogen om wederom aan verdachte een TBS-maatregel op te leggen. Echter, gelet op het feit dat verdachte eerder zowel de PIJ-maatregel als de TBS-maatregel opgelegd heeft gekregen en dat hij ondanks alle ingezette behandelingen bij terugkeer in de maatschappij meerdere malen (zeer) ernstige geweldsmisdrijven heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat enkel een zeer lange gevangenisstraf passend is. Met de bestraffing van verdachte beoogt de rechtbank ook eraan bij te dragen dat anderen ervan worden weerhouden om te fungeren als bestuurder van een vluchtauto bij een liquidatie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de opgelegde straffen in soortgelijke zaken, zonder het unieke karakter van elke afzonderlijke zaak uit het oog te verliezen.
Ook is de rechtbank zich bij de strafoplegging bewust van de huidige VI-regeling. Anders dan de verdediging heeft betoogd, zal de rechtbank geen rekening houden met het feit dat de schietpartij heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de huidige VI-regeling. Dit zou mogelijk alleen anders geweest zijn indien de berechting, buiten het toedoen van verdachte, op een eerder moment vóór de inwerkingtreding van de huidige VI-regeling had kunnen plaatsvinden. Dat is in deze zaak niet het geval. De rechtbank verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting, waaruit volgt dat een heldere afbakening is beoogd tussen de oude VI-regeling en de huidige VI-regeling, zonder dat sprake is van overgangsrecht. Dit zodat ook voor de rechter bij de straftoemeting duidelijk is onder welk regime van VI de opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer zal worden gelegd.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 26 jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1
Vorderingen en onderbouwing
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , vader van het slachtoffer, vordert € 5.538,50 aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de benadeelde partij gelet op het conservatoire beslag € 200,- aan proceskosten gevorderd, bestaande uit reiskosten van [benadeelde partij 1] van en naar Amsterdam.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , moeder van het slachtoffer, vordert € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen hoofdelijk en integraal dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard wegens de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten € 225,95 voor het bloemstuk, € 1.462,60 voor de uitvaart, € 354,40 gemeentelijke kosten en € 2.695,- voor de grafzerk, heeft geleden. De schadeposten zijn onderbouwd. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade ten aanzien van voornoemde posten dan ook toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde notariskosten geldt dat deze niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De rechtbank stelt vast dat de notariskosten strekten ter afwikkeling van het nalatenschap van de overledene. De rechtbank is daarom van oordeel dat die kosten niet als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), toewijsbaar zijn (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829). De rechtbank wijst deze gevorderde notariskosten af. De rechtbank wijst daarnaast het meer gevorderde af.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een door misdrijf overleden slachtoffer een schadevergoeding te vorderen in het strafproces. In artikel 6:108 lid 4 BW staan de personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Vaststaat dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , ouders van het overleden slachtoffer, rechtstreeks immateriële schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank waardeert deze schade, conform het Besluit vergoeding affectieschade, op € 17.500,- per persoon.
Proceskosten
Nu proceskosten zijn gevorderd die gelet op artikel 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor vergoeding in aanmerking komen, worden de proceskosten afgewezen.
Conclusie
De rechtbank wijst aan [benadeelde partij 1] toe € 4.737,95 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade. De rechtbank wijst de gevorderde proceskosten af en begroot de proceskosten daarom op nihil. De rechtbank wijst aan [benadeelde partij 2] toe € 17.500,- aan affectieschade.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2021.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan de benadeelde partijen is toegebracht.
Hoofdelijk
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.

9.Beslag

9.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd de Bentley telefoon en de Volkswagen sleutel verbeurd te verklaren. De hasj en het patroon dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De officieren van justitie hebben opgemerkt dat op het geldbedrag conservatoir beslag is gelegd ten behoeve van de benadeelde partij.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De Bentley telefoon behoort toe aan verdachte. Nu met behulp van dit voorwerp de opsporing van het bewezen geachte is belemmerd, wordt de Bentley telefoon verbeurdverklaard.
De Volkswagen sleutel en het geld dienen te worden bewaard voor de rechthebbende.
Nu de hasj en de patroon zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 38z, 45, 47, 55, 57, 157, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van moord
en
medeplegen van poging tot moord
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 5 en 6 bewezen verklaarde:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , van een bedrag van € 22.237,95 (zegge: tweeëntwintigduizendtweehonderdzevenendertig euro en vijfennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 4.737,95 materiële schade en € 17.500 affectieschade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 22.237,95, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 146 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , van een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit affectieschade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 17.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 122 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslag
Verklaart verbeurd:
1 STK GSM (6058359).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK verdovende middelen (6058244);
  • 1 STK patroon (6058440).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
  • 1 STK sleutel (6058341);
  • 200 EUR (6058450).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2022.