ECLI:NL:RBAMS:2022:4084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/751557-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a OLW met bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court Sad Okregowy in Warszawa Praga, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1964 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen op de vordering tot gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet was verschenen bij de behandeling van het vonnis in Polen en dat er onduidelijkheid bestond over de machtiging van de advocaat om hoger beroep in te stellen. De officier van justitie betwistte deze weigeringsgrond. De rechtbank oordeelde dat de verdediging adequaat was gevoerd door een gemachtigde advocaat, waardoor de weigeringsgrond niet van toepassing was.

Vervolgens heeft de rechtbank de genoegzaamheid van het EAB beoordeeld. De verdediging stelde dat het EAB ongenoegzaam was omdat het een verkeerd vonnis vermeldde. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB, in samenhang met aanvullende informatie, genoegzaam was. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid onderzocht en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de OLW valt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op grond van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kon worden bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751557-21
RK nummer: 21/2980
Datum uitspraak: 6 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2021 door
the Circuit Court Sad Okregowy in Warszawa Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1964,
wonende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgment of Sᾳd Okręgowy (Circuit Court) Warszawa-Praga in Warsaw dated 25 September 2018, reference VK211/15. Uit aanvullende informatie van 26 juli 2021 blijkt dat er ook sprake is geweest van uitspraak in hoger beroep van de
Appelate Court Sᾳd Apelacyjny in Warsaw of 11 June 2019, reference II AKa 38/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, twee maanden en 20 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting dat tot het vonnis heeft geleid. Verder staat vermeld dat tegen het vonnis beroep is ingesteld door een advocaat namens de opgeëiste persoon. Hierop heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum van het Openbaar Ministerie (hierna: IRC) nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten.
Standpunt verdediging
Het is onduidelijk of de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis. Hiernaast is het de vraag of de advocaat wel gemachtigd was door de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon zou namelijk hebben berust in het vonnis en betwist daarom dat hij tegen het vonnis hoger beroep heeft ingesteld en dat hij zijn raadsman tot het instellen van hoger beroep zou hebben gemachtigd. De overlevering dient op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich - kortgezegd - op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie verstrekt door de Poolse autoriteiten op 26 juli 2021 blijkt dat in de hoger beroepsprocedure definitief is geoordeeld over de schuld of straf zoals bedoeld in het arrest Tupikas [1] . Verder staat in de aanvullende informatie vermeld dat de opgeëiste persoon zijn raadsman op 25 april 2016 heeft gemachtigd om hem voor alle instanties te vertegenwoordigen. De raadsman heeft het hoger beroep ingesteld, is hierbij ter terechtzitting verschenen en heeft opgetreden namens de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW nu een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is, omdat het EAB een verkeerd vonnis vermeldt. Uit de aanvullende informatie van 26 juli 2021 blijkt immers dat niet het vonnis in eerste aanleg, maar het arrest in hoger beroep van 11 juni 2019 de beslissing is op grond waarvan de overlevering wordt verzocht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 26 juli 2021, genoegzaam is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 26 juli 2021, blijkt dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, die aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij het arrest van 11 juni 2019. Het EAB is daarmee genoegzaam. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Blijkens mededeling van de van de IND van 20 juni 2022 beschikt de opgeëiste persoon – die vanaf 11 april 2016 in Nederland staat ingeschreven bij de gemeente – sinds 6 augustus 2021 over een duurzaam EU verblijfsrecht. Aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De rechtbank moet toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit de brief van de IND van 20 juni 2022 blijkt dat de veroordeling voor dit feit er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
-
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
-
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, weigert de rechtbank de overlevering.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Sad Okregowy in Warszawa Praga in Warsaw(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).