ECLI:NL:RBAMS:2022:4080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/075436-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en heropening van onderzoek

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, die in Italië is veroordeeld tot een vrijheidsstraf. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de bevoegdheid van de Italiaanse autoriteiten om het EAB uit te vaardigen beoordeeld. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de Italiaanse officier van justitie niet als rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt, wat de rechtbank heeft weerlegd door te stellen dat deze autoriteit kan worden beschouwd als een 'uitvaardigende rechterlijke autoriteit' in de zin van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd over de procedurele waarborgen die de opgeëiste persoon heeft gehad tijdens zijn veroordeling in Italië. Gezien de complexiteit van de zaak heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie de vragen aan de Italiaanse autoriteiten kan voorleggen. De rechtbank heeft tevens de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/075436-22 (EAB II)
RK nummer: 22/1938
Datum uitspraak: 10 mei 2022
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2018 door
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990 alias [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Çakar, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam [alias opgeëiste persoon] is en dat hij op [geboortedag] 1987 geboren is in Marokko en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid uitvaardigende autoriteit

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de Italiaanse officier van justitie niet als rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt en daarom niet bevoegd is het EAB uit te vaardigen. De raadsvrouw heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van het hof van justitie van 27 mei 2019, namelijk OG (nummer C-508/18) en PI (nummer C82/19 PPU).
Oordeel van de rechtbank
Het EAB is uitgevaardigd door
the Office of the General Prosecutor of the Republic at the Court of Appeal in Brescia(Italië). De rechtbank stelt op basis van de informatie vervat in de
Questionnaire Eurojust en European Judicial Networkvan 6 april 2020 (die in opdracht van de Raad van de EU is opgesteld) vast dat deze autoriteit, hoewel geen rechter, kan worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ in de zin van het kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus als ‘uitvaardigende justitiële autoriteit’ in de zin van de OLW. Deze autoriteit, die onderdeel uitmaakt van het Italiaanse Openbaar Ministerie, neemt deel aan de strafrechtsbedeling en is onafhankelijk. Aan de uitvaardiging van het EAB ligt een vonnis gewezen door
the Court of Genoaten grondslag. Tegen de achtergrond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat voldaan is aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming door middel van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
  • Arrest warrant or judicial decision having the same effect: Order for the enforcement of imprisonment no. 245/2015 SIEP issued on 25.11.2015 by the General Prosecutor's Office attached to the Court of Brescia with reference to the order for the unification of concurrent sentences hearing the same date
  • Enforceable judgement: Judgment no. 5496/2010 r. sent. no. 2953/2010 r.g., handed down on 16.12.2010 by the Court of Genoa, final on 7.1.2011
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon bij voornoemd vonnis is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar die door
the Court of Appeal of Bresciaop 6 oktober 2015 is verlaagd naar 6 maanden vanwege de
decriminalizationvan een van de strafbare feiten. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 29 dagen.
De officier van justitie van Brescia heeft op 25 november 2015 deze resterende vrijheidsstraf van 5 maanden en 29 dagen samengevoegd met twee andere openstaande vrijheidsstraffen van de opgeëiste persoon. De voegingsbeslissing bepaalt dat de resterende vrijheidsstraf 4 jaar bedraagt. De referentie van de beslissing is nr. 245/2015 SIEP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf van 4 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.

4.Weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. In het EAB onder e) staat vervolgens het volgende vermeld:

During the enforcement of sentence, because of the intervening “decriminalization” of the offence referred to in Article 14 (5-ter) of Legislative Decree 286/98, that was sanctioned by order of 06-10-2015 of the Court of Appeal of Brescia which quashed judgment dated 16-12-2010 of the Court of Genoa with reference to that offence only, the sentence related to this judgment was reduced to 6 months’ imprisonment for the other two (residual) offences attributed to the convicted person.”
Over deze beslissing van
the Court of Appeal of Bresciaop 6 oktober 2015, is geen verdere informatie verstrekt.
Klaarblijkelijk is, nadat the Court of Genoa definitief over de schuld van de opgeëiste persoon had geoordeeld en hem een vrijheidsstraf had opgelegd een tweede procedure gevolgd waarbij de duur van de opgelegde vrijheidsstraf definitief is gewijzigd. Het is de rechtbank op basis van voornoemde tekst echter niet duidelijk of the Court of Appeal of Brescia een beoordelingsmarge had bij het vaststellen van de gevangenisstraf van zes maanden voor de overgebleven twee feiten” (vgl. HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punten 76-77).
Indien
the Court of Appeal of Bresciabeschikte over een beoordelingsmarge, wenst de rechtbank te vernemen of de opgeëiste persoon in persoon ter terechtzitting aanwezig was, dan wel zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en zo nee, of een verzetgarantie kan worden verstrekt.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Conclusie
De rechtbank verzoekt de officier in het licht van hetgeen hieryoor is overwogen de volgende
vragen aan de Italiaanse uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1. Uit het EAB onder e) komt naar voren dat
the Court of Appeal of Bresciaop 6 oktober 2015 de vrijheidsstraf van de opgeëiste persoon van één jaar heeft verlaagd naar 6 maanden vanwege de
decriminalizationvan een van de strafbare feiten. Beschikte
the Court of Appeal of Bresciabij de aanpassing van de vrijheidsstraf over een beoordelingsmarge?
Zo ja:
2. Was de opgeëiste persoon in persoon aanwezig bij de zitting die tot de beslissing van 6 oktober 2015 heeft geleid? Indien niet:
3. Is de verdachte tijdig en in persoon opgeroepen en daarbij op de hoogte gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing van 6 oktober 2015 heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces? Zo ja, naar welk adres is de oproeping voor de zitting in hoger beroep verstuurd en is dit het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven als adres waar naartoe de oproeping kon worden gestuurd?
4. Was de opgeëiste persoon op de hoogte van het voorgenomen proces, dat wil zeggen het proces dat tot de beslissing van 6 oktober 2015 heeft geleid en is de opgeëiste persoon in die procedure daadwerkelijk verdedigd door een door hem gemachtigde advocaat?
5. Heeft de opgeëiste persoon het recht op een procedure in verzet of in hoger beroep tegen de beslissing van 6 oktober 2015?

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak zo spoedig mogelijk weer op zitting moet worden geplaatst (nu de beslistermijn in deze zaak op 18 mei 2022 zal verstrijken) – teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de onder 4. genoemde vragen te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Arabische taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.