ECLI:NL:RBAMS:2022:4078

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/751171-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot identiteitsfraude

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Hongaarse autoriteiten. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 26 april 2022, waarbij de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. S.Ph.Chr. Wester. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije en Oekraïne, werd beschuldigd van identiteitsfraude in verband met de verkrijging van valse Hongaarse paspoorten in een criminele organisatie. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat het aanhoudingsbevel niet voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering moest worden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte en dat de termijn voor het uitvaardigen van het EAB geen grond voor weigering opleverde. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751171-22
RK nummer: 22/924
Datum uitspraak: 10 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 januari 2019 door
the Buda Central District Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Hongarije) op [geboortedag 1] 1954 alias [geboorteplaats 2] in Oekraïne (voormalig Sovjet-Unie) op [geboortedag 2] 1955,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam [alias opgeëiste persoon] is en dat hij geboren is Oekraïne op [geboortedag 2] 1955. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij de Oekraïense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 30 november 2018 door
the Budapest Police Headquarters, Department for Corruption and Economic Crimes, Division for Corruption passed Dicision No. 0100/658-356/2016.bü on issuing an arrest warrant, which was approved by the Chief Prosecution Office of Budapest under No. KÜO.8439/2016/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Hongaars recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De raadsman heeft aangevoerd dat het aanhoudingsbevel niet kan worden aangemerkt als een aanhoudingsbevel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub c, OLW en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. Het EAB is namelijk uitgevaardigd vele jaren na het vermoedelijk gepleegde feit, maar wel direct na uitvaardiging van het aanhoudingsbevel. Deze gang van zaken doet vermoeden dat het aanhoudingsbevel is gefingeerd en uitsluitend heeft gediend ter facilitering van het EAB. Daarmee zijn de belangen van de opgeëiste persoon geschaad. Hij had eerder kunnen worden gehoord, toen hij nog in Hongarije verbleef, ofwel hadden de Hongaarse autoriteiten minder verstrekkende maatregelen kunnen nemen om hem in het buitenland te doen horen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden om opheldering te vragen aan de Hongaarse autoriteiten over deze gang van zaken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en merkt daarover het volgende op.
De toelaatbaarheid van de verzochte overlevering moet worden beoordeeld op grond van de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten, in het licht bezien van de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit Kaderbesluit 2002/584/JBZ en andere op de overleveringsprocedure van toepassing zijnde regelgeving. Deze vereisten omvatten niet een (minimum)termijn voor het uitvaardigen van het EAB, na uitvaardiging van het nationale aanhoudingsbevel. Dat het EAB is uitgevaardigd geruime tijd na de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht of dat het nationale aanhoudingsbevel kort voor het EAB is uitgevaardigd, kan geen grond opleveren voor weigering van het overleveringsverzoek.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft gesteld dat het EAB niet genoegzaam is en dat de overlevering moet worden geweigerd. In het EAB is namelijk te lezen dat de verzochte persoon [opgeëiste persoon] betreft, niet [alias opgeëiste persoon] . Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de Hongaarse autoriteiten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB in samenhang met
Form Aaan bovengenoemde eisen. Hieruit volgt dat de verdenking ziet op identiteitsfraude in de periode van maart tot en met oktober 2015 in Boedapest in vereniging met een aantal personen die deel uitmaken van een criminele organisatie. De leden van die criminele organisatie beschikten over documenten en contacten (binnen de overheid) waardoor zij ten onrechte (valse) Hongaarse paspoorten konden bemachtigen. In
Form Astaat dat één van de (valse) Hongaarse paspoorten, een paspoort betreft met een foto van de gezochte persoon, maar met de persoonsgegevens van de Hongaarse burger [opgeëiste persoon] . Dat het de opgeëiste persoon is wiens overlevering wordt verzocht, blijkt vervolgens uit het proces-verbaal van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee van 13 februari 2022 (welke zich eveneens in het dossier bevindt), waarin is te lezen dat de opgeëiste persoon is aangehouden, omdat zijn foto en de personalia in zijn paspoort overeenkwamen met die van de persoon in de NL-SIS II signalering. Dat in het EAB niet de naam van de opgeëiste persoon is opgenomen is daarmee begrijpelijk en maakt niet dat het EAB daarom niet genoegzaam is.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. De raadsman heeft verder toegelicht dat de gezochte persoon ook niet de opgeëiste persoon kán zijn. In het EAB staat dat de gezochte persoon op 2 april 2015 zichzelf heeft geïdentificeerd in Boedapest met het paspoort van [opgeëiste persoon] , terwijl de opgeëiste persoon van 31 maart tot en met 14 april 2015 in een kliniek heeft verbleven vanwege een hartaanval. De raadsman heeft ter onderbouwing een brief overgelegd van de betreffende kliniek.
De onschuld van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank tijdens het verhoor ter zitting niet voldoende aangetoond. Daargelaten de vraag of de overgelegde brief voldoende is om aan te tonen dat de opgeëiste persoon van 31 maart 2015 tot en met 14 april 2015 in een kliniek heeft verbleven, blijkt daaruit niet dat de opgeëiste persoon niet schuldig is of kan zijn aan het hem verweten feit. Uit het EAB blijkt namelijk dat iemand met een onbekend identiteit op 2 april 2015 een paspoort heeft aangevraagd, maar niet dat dit de opgeëiste persoon moet zijn geweest. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. Overige verweren
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank niet tot weigering van het overleveringsverzoek besluit, de zaak voor bepaalde tijd aan te houden, zodat hij met de Hongaarse autoriteiten in overleg kan, wat mogelijk kan leiden tot intrekking van het EAB.
De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden. Zoals de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven, heeft haar Hongaarse collega aangegeven niet bereid te zijn het EAB in te trekken.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan
the Buda Central District Court(Hongarije) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.