ECLI:NL:RBAMS:2022:4070

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/752147-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdedigingsrechten en procedurele waarborgen

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak is behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betreft een vordering die op 24 december 2020 door de officier van justitie is ingediend. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had zijn adreswijzigingen niet doorgegeven aan de Poolse autoriteiten, wat leidde tot vragen over zijn verdedigingsrechten in de Poolse strafprocedure.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure gevolgd die leidde tot de vordering tot overlevering. Tijdens de zittingen op 16 februari 2020, 22 december 2021 en 26 april 2022 zijn de belangen van de verdediging en de rol van de Poolse justitiële autoriteiten besproken. De verdediging stelde dat de overlevering een schending van de verdedigingsrechten zou inhouden, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafzaak en dat hij onzorgvuldig was in het niet doorgeven van zijn nieuwe adres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft daarbij het vertrouwensbeginsel gehanteerd en de juistheid van de verstrekte informatie van de Poolse autoriteiten aangenomen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752147-20
RK nummer: 20/6160
Datum uitspraak: 10 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 oktober 2020 door de
Sąd Okręgowy (Circuit Court) Warszawa – Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat te (destijds) Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 2 maart 2021
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 2 maart 2021 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de Poolse strafrechtelijke procedure, gelet op de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Zitting 22 december 2021
De behandeling van de zaak is op 22 december 2021 met toestemming van de advocaat en officier van justitie voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het tijdstip van de heropening en schorsing op 2 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 22 december 2021 het onderzoek opnieuw geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen te stellen aan de Poolse justitiële autoriteiten over de Poolse strafrechtelijke procedure, gelet op de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Zitting 26 april 2022
De behandeling van de zaak is op 26 april 2022 met toestemming van de advocaat en officier van justitie voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 22 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgementvan de
Sąd Rejonowy(
District Court)
Warszawa Praga-Poludnie in Warsaw(Polen) van 27 juni 2018 (referentie III K 897/17).
Dit vonnis is aangepast door de
Circuit Court in Warsaw(Polen) op 26 september 2019 (referentie VI Ka 1502/18). Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 26 september 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde (en aangepaste) vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit de aanvullende informatie van 22 maart 2021 blijkt dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld door de
Circuit Court in Warsaw(Polen). Alleen de procedure in hoger beroep valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Het vonnis van de
Circuit Court in Warsaw(Polen) is gewezen, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat daartoe heeft geleid. Eén van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden doet zich evenmin voor en er is geen garantie verstrekt als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank gebruik moet maken van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering volgens haar een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou inhouden. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de procedure in hoger beroep, terwijl hem daarvan ook niet een verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft, toen hij naar Nederland ging, een nieuw adres opgegeven aan de Poolse autoriteiten. Daar was hij ook bereikbaar voor justitie. In de aanvullende informatie van 26 januari 2022 staat dat de justitiële autoriteiten in Polen niet wisten dat de opgeëiste persoon in Nederland verbleef, maar dat klopt dus niet. Het had bovendien – mede gelet op het tijdsverloop – op de weg gelegen van de Poolse autoriteiten om na te gaan of het eerder door de opgeëiste persoon opgegeven adres nog juist was. Dit klemt temeer nu aan zijn moeder – die woont op het door hem opgegeven Poolse adres en die aanwezig was in eerste aanleg – is verteld dat zij geen post meer in ontvangst mocht nemen die betrekking had op de strafzaak. De opgeëiste persoon hoefde er ook niet op bedacht te zijn dat er hoger beroep zou worden ingesteld. Het hoger beroep is blijkens de aanvullende informatie van 26 januari 2022 namelijk ingesteld door de advocaat van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , terwijl de opgeëiste persoon met de benadeelde partij een schadeloosstelling was overeengekomen en de opgeëiste persoon ook al was gestart met betaling daarvan. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden om [benadeelde partij] te horen om te bezien of de aanvullende informatie van 26 januari 2022 juist is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Zij merkt daarbij op dat – op grond van het vertrouwensbeginsel – zij moet uitgaan van de juistheid van de verstrekte informatie. Bij haar oordeel dat de overlevering kan worden toegestaan, vindt zij verder het volgende van belang.
Uit het EAB onder rubriek d) blijkt het volgende.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de zitting in eerste aanleg op 20 maart 2018. De opgeëiste persoon heeft namelijk op 14 maart 2018 een brief aan de
Sąd Okręgowy (District Court) Warszawa Praga-Południe in Warsawtoegezonden waarin hij heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, welk verzoek door de rechtbank is afgewezen. In deze brief heeft de opgeëiste persoon ook laten weten zich ervan bewust te zijn dat er benadeelde partijen zijn en voornemens te zijn hun schade geheel te vergoeden. Op 27 juni 2018 is het vonnis in eerste aanleg gewezen, waarna een advocaat van één van de benadeelde partijen hoger beroep heeft aangetekend. Vervolgens is op 26 september 2019 het arrest in hoger beroep gewezen.
Verder blijkt uit de aanvullende informatie van 14 januari 2018 het volgende.
Bij de betekening van de oproeping voor de zitting in eerste aanleg, werd de moeder van de opgeëiste persoon aangetroffen op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Zij heeft laten weten dat haar zoon de oproeping had ontvangen en dat hij vervolgens naar Nederland was vertrokken, maar dat zij niet kon vertellen wat zijn nieuwe adres was.
In de aanvullende informatie van 26 januari 2022 is tot slot het volgende te lezen.
De opgeëiste persoon heeft op 22 september 2017 tijdens zijn verhoor een Pools adres opgegeven. Verder heeft de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor een zogenaamde ‘adresinstructie’ gekregen, met de inhoud dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en dat, wanneer hij dit nalaat, correspondentie verstuurd naar het laatst opgegeven adres als juist betekend wordt geacht en hij bij verstek kan worden veroordeeld. Deze instructie heeft hij ook ondertekend. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Polen.
Gelet op bovenstaande informatie komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de feiten waarvan hij werd verdacht en van de strafrechtelijke procedure in eerste aanleg inclusief de aanwezigheid van benadeelde partijen in deze procedure. De opgeëiste persoon heeft – zoals hij ter zitting heeft verklaard – een deel van de schade aan een benadeelde partij vergoed, maar is vervolgens gestopt met het betalen van de schadevergoeding. In dat geval had hij er ook rekening mee moeten houden dat er mogelijk hoger beroep zou worden ingesteld, niet alleen door de officier van justitie, maar ook door (één van) de benadeelde partijen. De opgeëiste persoon had – in het verlengde daarvan – zijn nieuwe adres in Nederland behoren door te geven aan de justitiële autoriteiten in Polen. Dat hij dat, anders dan uit de aanvullende informatie blijkt, heeft gedaan, zoals zijn raadsvrouw stelt, is niet onderbouwd en wordt niet gevolgd. Door na te laten een nieuw adres op te geven, is de opgeëiste persoon onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, waardoor het risico daarvan ook voor zijn rekening behoort te komen. Het toestaan van de overlevering levert onder die omstandigheden geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.
Dat betekent dat de rechtbank niet meegaat met het standpunt van de raadsvrouw. De rechtbank merkt daarover meer in het bijzonder nog het volgende op.
De raadsvrouw lijkt met haar betoog te suggereren dat de Poolse autoriteiten verplicht zijn om het adres van de opgeëiste persoon in Nederland op te sporen om vervolgens de oproeping naar dit adres te versturen. De raadsvrouw heeft evenwel niet onderbouwd dat een dergelijke verplichting voortvloeit uit Kaderbesluit 2002/584/JBZ dan wel andere op de overleveringsprocedure van toepassing zijnde regelgeving, zodat de rechtbank aan dit betoog voorbijgaat.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy (Circuit Court) Warszawa – Praga in Warsaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.