ECLI:NL:RBAMS:2022:4069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/650528-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de verkoop van verdovende middelen en witwassen

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verkoop van lean, een verdovende middelen, en witwassen. De zaak kwam ter terechtzitting op 28 juni 2022, waar de officier van justitie, mr. G. Dankers, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.T. Brassé, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen van lean aan onbekende personen tussen 1 juni 2016 en 17 december 2018, en het opzettelijk aanwezig hebben van 16 flesjes lean op 18 december 2018. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de verkoop van lean, gebaseerd op tapgesprekken, chatgesprekken en de verklaring van de verdachte. De rechtbank achtte het ook bewezen dat de verdachte opzettelijk 16 flesjes lean voorhanden had. Echter, voor het witwassen van € 4.470,- op 18 december 2018, oordeelde de rechtbank dat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld, waardoor het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had om dit feit te bewijzen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren, met vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650528-18
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte mr. J.T. Brassé, die waarneemt voor mr. E.G.S. Roethof, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd na wijziging op de zitting van 24 maart 2021 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van de verkoop van materiaal bevattende codeïne en/of een aantal flessen lean aan onbekend gebleven personen in de periode van 1 juni 2016 tot en met 17 december 2018 te Amsterdam;
medeplegen aanwezig hebben van 16 flesjes lean op 18 december te Amsterdam;
witwassen van € 4.470,- op 18 december 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat op basis van de zich in het dossier bevindende tapgesprekken, de chatgesprekken vanaf juni 2016, de verklaring van verdachte, de bij de doorzoeking van zijn woning aangetroffen lean en de rapportages van het NFI bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld in lean in de ten laste gelegde periode. De lean die in de woning van verdachte is aangetroffen heeft een te hoog gehalte codeïne. Verder leidt zij uit de versluierde taal die wordt gebruikt af dat verdachte ook wist dat dit niet mocht.
Ten aanzien van feit 3 geldt dat de feiten en omstandigheden in het dossier van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft een verklaring afgelegd ten aanzien van de herkomst van het geld, die heeft te gelden als een concrete en verifieerbare verklaring. Verdachte heeft immers verklaard dat hij inkomen heeft gehad en dat hij spaarde. Uit het onderzoek naar de financiën van verdachte blijkt dat hij in 2014 tot en met 20218 loon en zorgtoeslag heeft ontvangen. Er is echter geen nader onderzoek gedaan naar de rekeningen van verdachte. Daarmee is ook niet onderzocht of hij salaris gestort heeft gekregen en dat contant heeft opgenomen. De officier van justitie acht daarom een legale herkomst van het aangetroffen geld in zijn slaapkamer niet uitgesloten en daarmee het onder 3 ten laste gelegde witwassen niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar schriftelijke pleitnotities – vrijspraak van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat uit artikel 11 van het Opiumwetbesluit volgt dat de verboden gesteld in artikel 2B en 2C, niet gelden voor preparaten die ten hoogste 0,5 milligram codeïne per gram of milliliter bevatten. Uit de in het dossier opgenomen gesprekken, noch uit andere gegevens uit het dossier, kan worden afgeleid dat preparaten zijn verkocht die meer dan 0,5 milligram codeïne per gram of milliliter bevatten. De lean die is verkregen via de pseudokoop is niet getest. De bij de doorzoeking aangetroffen flesjes zijn wel getest, maar blijkens het NFI rapport is het codeïnegehalte telkens ongelijk. Uit deze gehalten kan dus niet worden afgeleid wat het gehalte in de verkochte flesjes is geweest.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij een legaal inkomen had, en dit ook uit het financiële onderzoek is gebleken. Het aangetroffen bedrag kan verklaard worden door dit inkomen. Verder onderzoek is daarna uitgebleven, zodat verdachte van het witwassen dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 juni 2016 tot en met 17 december 2018 als medepleger heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, het dealen van lean.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele tapgesprekken onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring, maar vindt dat de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Uit de tapgesprekken van het telefoonnummer [nummer 1] , dat blijkens het proces-verbaal van verhoor op pagina PD01 03 0012 in gebruik was bij verdachte, blijkt dat verdachte veelvuldig contact had met medeverdachte [medeverdachte] over de handel in lean. Zo wordt op 4 november 2018 gesproken over het maken van een paar 75ml flesjes en het verstrekken aan kopers daarvan die in auto’s beneden zitten. Op 21 november 2018 wil [medeverdachte] pure flesjes hebben ‘voor die man van hem’ en bespreken ze de prijs daarvoor. Op 29 november 2018 vraagt medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte om een flesje voor hem weg te doen. Verdachte heeft bovendien bekend dat hij wel eens lean verkocht voor een zakcentje. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina ZD01 51 0363-ZD01 51 0365 blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] meerdere gesprekken hebben gevoerd die verband houden met de handel in lean. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte] een nauwe en bewuste samenwerking hadden betreffende de handel in lean.
De rechtbank stelt vast dat het codeïnegehalte in de aangetroffen flesjes lean veel hoger was dan de toegestane hoeveelheid, namelijk tussen de 0,79 en 1,48 mg/ml.. Bovendien leidt de rechtbank uit de tapgesprekken af dat de lean een verdovende werking had. Zo wordt door verdachte met een afnemer gesproken over het gebruik van lean. De afnemer vraagt aan verdachte hoe lang het duurt voordat het gevoel er is, waarop verdachte zegt dat het na drie grote bekers zou zijn. Ook de hoeveelheden voor de juiste mix bespreekt [verdachte] met een afnemer. Uit de chats blijkt tevens dat verdachte proactief handelde. Zo stuurde hij prijslijsten en adverteerde hij in een enkel geval zelfs met kortingen. Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat het codeïnegehalte in de verkochte flesjes – net als het gehalte in de aangetroffen flesjes – hoger was dan de toegestane hoeveelheid codeïne en dat verdachte daar ook weet van had.
Op grond van de verklaring van verdachte, de veelvuldige gesprekken met [medeverdachte] , de chats met meerdere afnemers en het feit dat bij de doorzoeking in de woning van verdachte uiteindelijk meerdere flessen (in verschillende formaten) lean zijn aangetroffen, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger heeft gehandeld in lean.
Voor wat betreft de ten laste gelegde periode stelt de rechtbank vast dat het eerste aangetroffen chatgesprek een bericht was dat verdachte op 4 juni 2016 ontving van telefoonnummer [nummer 2] ( [NNnummer] ). Zij spraken op genoemde datum over lean, waarna ze een locatie bespraken. Verdachte verstuurde na deze datum op verschillende dagen meerdere berichten over lean, waaronder ook foto's van vermoedelijk lean. Verdachte is op 18 december 2018 aangehouden. De rechtbank acht, gelet op voorgaande, bewezen dat verdachte heeft gehandeld in de gehele ten laste gelegde periode.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
In de slaapkamer van verdachte werden (onder andere) 16 flesjes lean aangetroffen. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 18 december 2018 de ten laste gelegde hoeveelheid lean opzettelijk voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit met een ander of anderen heeft gepleegd.
4.3.3
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", vereist is dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Gelet op de onder 4.3.2 bewezenverklaarde handel in lean en het feit dat er grote hoeveelheden contant geld in kleine coupures/munten bij verdachte en de medeverdachten zijn aangetroffen, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie op 18 december 2018 verklaard dat hij inkomsten had gekregen door zijn werk bij [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en dat hij sinds vier maanden een uitkering ontving (bijstandsuitkering à (€ 700,- per maand). Van het aangetroffen geldbedrag was ook een deel liefdadigheidsgeld wat hij gekregen had van zijn tante en moeder en wat hij had gewisseld. Hij heeft verder verklaard dat hij gewend is om op deze manier te sparen.
Conclusie
Blijkens het financieel onderzoek heeft verdachte in de jaren 2014 tot en met 2018 loon ontvangen. In 2016 en 2017 was dat bedrag hoger dan € 10.000,- en in 2018 was dat ruim € 5500,-. De verklaring van verdachte voor het aangetroffen geldbedrag kan naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt worden als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Gelet op het feit dat verdachten inkomsten genoot die het aangetroffen geldbedrag zou kunnen verklaren, is de rechtbank van oordeel dat dit aanleiding had moeten geven tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie, hetgeen niet is gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de hiervoor in rubriek 4.3 opgenomen bewijsoverweging bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 juni 2016 tot en met 17 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht aan onbekend gebleven personen een aantal flessen lean, een hoeveelheid van een materiaal bevattende codeïne;
2.
op 18 december 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 flesjes Lean, een hoeveelheid van een materiaal bevattende codeïne;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar en daarnaast een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn met 1,5 jaar. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van lean. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dealen in lean aan meerdere personen gedurende een aanzienlijke periode, te weten ruim 2 jaar. In het algemeen geldt voor drugs zoals lean, dat zij in hoge mate verslavend zijn en een ernstige bedreiging vormen voor de gezondheid van de gebruikers hiervan. De handel in en het gebruik van harddrugs leiden tot allerlei vormen van criminaliteit en dragen bij aan onveiligheidsgevoelens in de samenleving.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de oriëntatiepunten voor dealen van harddrugs, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) alleen al voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van minimaal 12 maanden op zijn plaats zou zijn. Daarbij dient eveneens in aanmerking te worden genomen dat er naast dit feit ook nog het voorhanden hebben van drugs (feit 2) bewezen is geacht.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de zaak onwenselijk lang heeft geduurd, maar niet onredelijk lang. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdediging kort voor de inhoudelijke zitting van 24 maart 2021 om het verhoor van vier getuigen heeft gevraagd. Dat verzoek is toegewezen en heeft geleid tot vertraging in de afdoening van deze strafzaak met drie verdachten. De rechtbank is van oordeel dat deze vertraging voor rekening van de verdediging komt.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het tijdsverloop en het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Dit weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft zijn taxipas behaald en werkt inmiddels als taxichauffeur. Daarnaast is zijn vriendin in verwachting.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf passend en geboden. De rechtbank ziet echter geen reden voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op ernst van de feiten, ziet de rechtbank wel aanleiding om een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een langere proeftijd dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het bovendien passend en geboden om verdachte tevens te veroordelen tot een taakstraf die meer aansluit bij de hoogte van de oriëntatiepunten.
Concluderend legt de rechtbank verdachte op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank verdachte op een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Geld, 93 x 50 euro (5680522)
Geld, 2 x 10 euro (5680536)
Geld, 5 x 20 euro (5680528)
Geld, 3 x 20, 1 x 10, 1 x 5 euro (5680496)
1 stuks Apple iPhone zaktelefoon (5680517)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder de nummers 1 tot en met 4 genoemde voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de verdachte. De telefoon, genoemd onder nummer 5, dient te worden verbeurdverklaard, nu dit goed in relatie staat tot de handel in lean.
De raadsvrouw heeft geen verweren ten aanzien van het beslag naar voren gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave van de geldbedragen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 4, aan verdachte. Het voorwerp genoemd onder nummer 5 behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder feit 1 en 2 bewezen geachte is begaan, wordt deze telefoon verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen,met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 urenper dag.
Verklaart verbeurd:
1 stuks Apple iPhone zaktelefoon (5680517)
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
  • Geld, 93 x 50 euro (5680522)
  • Geld, 2 x 10 euro (5680536)
  • Geld, 5 x 20 euro (5680528)
  • Geld, 3 x 20, 1 x 10, 1 x 5 euro (5680496)
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll, M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad en E.J.M. Veerman, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2022.
[.]

1.[.]

2.[.]

3.[.]

4.[.]

[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]