3.3Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde afpersing heeft begaan.
Op basis van de aangiften en de verklaring van de getuige [getuige 1] –die worden ondersteund door het proces-verbaal van de camerabeelden– stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Verdachte is op 18 januari 2022 naar de Diemer Apotheek Zuid gegaan omdat hij medicijnen wilde ophalen. Toen bleek dat er geen medicatie voor hem klaar lag is verdachte het kantoortje naast de balie binnengegaan en heeft hij op enig moment aan de daar aanwezige aangeefster [slachtoffer 1] een glasscherf getoond die hij in zijn hand hield. Vervolgens heeft verdachte geschreeuwd: “
Ik moet het nu hebben, ik moet mijn medicijnen nu hebben anders is het oorlog hier” en is verdachte met spullen gaan gooien en heeft hij stekkers van computers uitgetrokken. Na overleg met de apotheker werd besloten verdachte de medicatie mee te geven, waarop verdachte schreeuwde: “
Ik wil meer!” en met zijn hand op de tafel sloeg. Daarop is besloten om alle medicatie aan verdachte mee te geven. Aangevers hebben verklaard dat zij bang waren voor wat verdachte zou doen als ze de medicijnen niet zouden geven.
Het door de raadsvrouw geschetste scenario vindt geen steun in het dossier, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de aangiftes en getuigenverklaring.
Gelet op bovenstaande vastgestelde feiten vindt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Verdachte had geen recht op de medicijnen, maar door het tonen van een glasscherf, het gooien met spullen, het op een tafel slaan en door te schreeuwen heeft hij de medewerkers van de apotheek ertoe gedwongen om de medicijnen af te geven.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat – indien de USB-stick daadwerkelijk is gestolen – verdachte degene is geweest die de USB-stick heeft weggenomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Aangever zou, terwijl hij op verdachte zat, verdachte geslagen hebben en wilde hem opnieuw gaan slaan. Verdachte zou aangever vervolgens, ter noodzakelijke en onmiddellijke verdediging van zijn lijf, hebben gebeten.
De rechtbank acht het geschetste scenario van de raadsvrouw niet aannemelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris op 21 juni 2022, dat verdachte hem pas heeft gebeten nadat aangever hem had losgelaten. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte op dat moment in een psychose verkeerde en dat hij niet eenduidig heeft verklaard over wat er precies is gebeurd en over de reden dat hij aangever heeft gebeten.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 4 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte een deur van de kamer van aangever heeft ingetrapt, dat verdachte de kamer is binnengedrongen, dat hij niet weg wilde gaan, dat er vervolgens een worsteling tussen aangever en verdachte ontstond, waarna verdachte een mes heeft gepakt en dat hij daarmee voor aangever stond. De rechtbank is van oordeel – gelet op deze feiten en omstandigheden en in deze context beschouwd – dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dit is een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, dus ook verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door toch, op dat moment en in die situatie het mes in handen te nemen heeft verdachte die kans kennelijk ook aanvaard. Daarmee er is er sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Niet is komen vast te staan dat verdachte ook stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 5 ten laste gelegde diefstal heeft begaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij een doos bij aangever heeft gepakt en verdachte wordt later op straat door de politie aangetroffen met een doos met spullen van aangever. Vastgesteld kan dan ook worden dat verdachte de spullen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend en er sprake is van diefstal.
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank vindt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 6 ten laste gelegde vernieling heeft begaan. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank echter dat slechts het vernielen van de slaapkamerdeur van aangever kan worden bewezen.
Van de andere deur die op de tenlastelegging staat is niet komen vast te staan wanneer en door wie deze deur is vernield. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.