ECLI:NL:RBAMS:2022:4037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
13/017013-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afpersing, mishandeling, bedreiging en diefstal in Diemen

Op 15 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man, die op 18 januari 2022 medewerkers van een apotheek in Diemen heeft afgeperst. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 223 dagen gevangenisstraf, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. De man heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, mishandeling, bedreiging en diefstal. Tijdens de zitting op 1 juli 2022 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de meeste tenlastegelegde feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de medewerkers van de apotheek heeft bedreigd met een glasscherf en hen heeft gedwongen om medicijnen af te geven. Daarnaast heeft hij een medebewoner mishandeld en goederen van deze persoon gestolen. De rechtbank heeft de man gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de afpersing, mishandeling, bedreiging en diefstal bevestigd. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling en begeleiding van de man benadrukt, gezien zijn psychische problemen en verslavingsgevoeligheid. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder opname in een zorginstelling en meewerken aan ambulante behandeling.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.017013.22 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/017013-22
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 1 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:afpersing van [slachtoffer 1] op 18 januari 2022;
Subsidiair:diefstal met geweld op 18 januari 2022;
2. diefstal van een USB-stick van Diemer Apotheek Zuid op 18 januari 2022;
3. mishandeling van [slachtoffer 2] door hem te bijten in de arm op 18 januari 2022;
4. bedreiging van [slachtoffer 2] door een mes te tonen en hiermee stekende bewegingen te maken op 18 januari 2022;
5. diefstal van een tablet, twee telefoons en een laptop van [slachtoffer 2] op 18 januari 2022;
6. vernieling van deuren van HvO Querido in de periode van 16 januari tot en met 18 januari 2022.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van het justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde moet verdachte partieel worden vrijgesproken van het bedreigen door stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer te maken. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aan zien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte had het recht om op 18 januari 2022 zijn medicatie op te halen. Het gedrag van verdachte was wellicht vervelend en kan op sommige momenten als agressief zijn ervaren, maar op de beelden is niet waar te nemen dat verdachte een voorwerp in zijn hand heeft getoond of gedreigd zou hebben. Zowel afpersing als diefstal met geweld kan dan ook niet worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Niet is vast komen te staan dat de USB-stick daadwerkelijk is weggenomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft het slachtoffer gebeten ter zelfverdediging. Er was sprake van een noodzakelijke verdediging van verdachte welke het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de mishandeling van verdachte door het slachtoffer. Gelet hierop heeft de raadsvrouw verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen sprake is geweest van een bedreiging. Verdachte heeft enkel het mes en de doos met goederen vastgepakt en is vervolgens vertrokken.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als diefstal. Hooguit kan er sprake zijn van verduistering.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die de deuren opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield.
3.3
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde afpersing heeft begaan.
Op basis van de aangiften en de verklaring van de getuige [getuige 1] –die worden ondersteund door het proces-verbaal van de camerabeelden– stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Verdachte is op 18 januari 2022 naar de Diemer Apotheek Zuid gegaan omdat hij medicijnen wilde ophalen. Toen bleek dat er geen medicatie voor hem klaar lag is verdachte het kantoortje naast de balie binnengegaan en heeft hij op enig moment aan de daar aanwezige aangeefster [slachtoffer 1] een glasscherf getoond die hij in zijn hand hield. Vervolgens heeft verdachte geschreeuwd: “
Ik moet het nu hebben, ik moet mijn medicijnen nu hebben anders is het oorlog hier” en is verdachte met spullen gaan gooien en heeft hij stekkers van computers uitgetrokken. Na overleg met de apotheker werd besloten verdachte de medicatie mee te geven, waarop verdachte schreeuwde: “
Ik wil meer!” en met zijn hand op de tafel sloeg. Daarop is besloten om alle medicatie aan verdachte mee te geven. Aangevers hebben verklaard dat zij bang waren voor wat verdachte zou doen als ze de medicijnen niet zouden geven.
Het door de raadsvrouw geschetste scenario vindt geen steun in het dossier, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de aangiftes en getuigenverklaring.
Gelet op bovenstaande vastgestelde feiten vindt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Verdachte had geen recht op de medicijnen, maar door het tonen van een glasscherf, het gooien met spullen, het op een tafel slaan en door te schreeuwen heeft hij de medewerkers van de apotheek ertoe gedwongen om de medicijnen af te geven.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat – indien de USB-stick daadwerkelijk is gestolen – verdachte degene is geweest die de USB-stick heeft weggenomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Aangever zou, terwijl hij op verdachte zat, verdachte geslagen hebben en wilde hem opnieuw gaan slaan. Verdachte zou aangever vervolgens, ter noodzakelijke en onmiddellijke verdediging van zijn lijf, hebben gebeten.
De rechtbank acht het geschetste scenario van de raadsvrouw niet aannemelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris op 21 juni 2022, dat verdachte hem pas heeft gebeten nadat aangever hem had losgelaten. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte op dat moment in een psychose verkeerde en dat hij niet eenduidig heeft verklaard over wat er precies is gebeurd en over de reden dat hij aangever heeft gebeten.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 4 ten laste gelegde bedreiging heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte een deur van de kamer van aangever heeft ingetrapt, dat verdachte de kamer is binnengedrongen, dat hij niet weg wilde gaan, dat er vervolgens een worsteling tussen aangever en verdachte ontstond, waarna verdachte een mes heeft gepakt en dat hij daarmee voor aangever stond. De rechtbank is van oordeel – gelet op deze feiten en omstandigheden en in deze context beschouwd – dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Dit is een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, dus ook verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door toch, op dat moment en in die situatie het mes in handen te nemen heeft verdachte die kans kennelijk ook aanvaard. Daarmee er is er sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Niet is komen vast te staan dat verdachte ook stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank vindt – met de officier van justitie – op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 5 ten laste gelegde diefstal heeft begaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij een doos bij aangever heeft gepakt en verdachte wordt later op straat door de politie aangetroffen met een doos met spullen van aangever. Vastgesteld kan dan ook worden dat verdachte de spullen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend en er sprake is van diefstal.
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank vindt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 6 ten laste gelegde vernieling heeft begaan. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank echter dat slechts het vernielen van de slaapkamerdeur van aangever kan worden bewezen.
Van de andere deur die op de tenlastelegging staat is niet komen vast te staan wanneer en door wie deze deur is vernield. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aan zien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 18 januari 2022 te Diemen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en een medewerker van Diemer Apotheek Zuid heeft gedwongen tot de afgifte van verpakkingen
- Methadon 5mg tabletten (10 stuks)
- Promethazine 25mg tabletten (412 stuks)
- Clonacepam 0,5mg tabletten (177 stuks)
- Concerta 54mg tabletten (15 stuks),
die aan Diemer Apotheek Zuid toebehoorden, door
- aan voornoemde [slachtoffer 1] en een medewerker van Diemer Apotheek Zuid een afgebroken stuk glas, in elk geval een scherp/puntig voorwerp, te tonen en,
- ( vervolgens) te roepen: "ik moet het nu hebben, ik moet mijn medicijnen nu hebben anders is het oorlog hier.", en
- ( vervolgens) met spullen van voornoemde apotheek te gooien en de stekkers van een of meerdere computers los te trekken, en
- ( vervolgens) na het aannemen van verpakkingen van voornoemde goederen te roepen: "Ik wil meer!" en (vervolgens) op een tafel te slaan;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 18 januari 2022 te Diemen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te bijten in de arm;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op 18 januari 2021 te Diemen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes aan voornoemde [slachtoffer 2] te tonen;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
op 18 januari 2022 te Diemen,
- een tablet (merk/type: Apple Ipad 7), en
- een telefoon (merk/type: Apple Iphone 11), en
- een telefoon (merk/type: Huawei 40), en
- een computer/laptop (merk/type: Apple Macbook Pro),
die aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
op 18 januari 2022 te Diemen, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan HVO-Querido, toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. In de tenlastelegging staat telkens als pleegplaats
Amsterdam. Uit het dossier blijkt dat dit zonder meer moet zijn
Diemen. De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd en corrigeert de kennelijke verschrijving in de bewezenverklaring. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen verminderd ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitie rapport d.d. 30 mei 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog F.S. van Huis. Aan het genoemde rapport wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis, opioïden en amfetamine en een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Uit de documentatie van HVO Querido komt naar voren dat betrokkene in de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde veel drugs gebruikte en ontregelde. Enkele dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde gebruikte betrokkene geen medicatie en methadon meer, wat hem verder ontregelde. De inschatting is dat betrokkenes toestandsbeeld bij alle ten laste gelegde feiten overeenkomstig was en dat zijn handelen in enige mate door zijn verwarde staat en gedragsmatige en emotionele instabiliteit werd beperkt, maar dat hij niet alle realiteitstoetsing kwijt was. Het advies luidt zodoende om betrokkene alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het Pro Justitie rapport d.d. 2 juni 2022, opgemaakt door psychiater J. Marx. Aan het genoemde rapport wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een psychotische kwetsbaarheid en een verslavingsgevoeligheid
(psychisch stoornis) en van een functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau (verstande-
lijke handicap). Onderzoeker acht het waarschijnlijk dat de beschreven psychotische kwetsbaarheid en de verslavingsgevoeligheid een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen verklaard). Er is echter geen zicht verkregen op de exacte beweegredenen van betrokkene, zijn mogelijkheid tot gedragsalternatieven en zijn remmingsmogelijkheden. Van enig opportunisme (verkrijgen van medicatie en ontvreemden van spullen) lijkt sprake te zijn. Zodoende wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in verminderde mate toe te rekenen. Een situatie waarin het handelen van betrokkene volledig vanuit psychotische symptomen werd bepaald wordt niet aangetoond en evenmin waarschijnlijk geacht.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies. Het bewezen geachte kan verdachte wegens een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens slechts gedeeltelijk worden toegerekend.
Aangezien verdachte niet als volledig toerekeningsvatbaar wordt beschouwd zal de rechtbank – anders dan door de raadsvrouw verzocht – verdachte niet ontslaan van alle rechtsvervolging. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging in strafverminderende zin rekening houden met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Nu verder ook geen andere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte - volledig - uitsluiten, is verdachte strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 223 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering en de volgende aanvullende voorwaarden: meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen en meewerken aan dagbesteding.
Daarnaast vindt de officier van justitie dat de rechtbank een zorgmachtiging moet afgeven voor verdachte.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – indien de rechtbank, anders dan door haar bepleit – wel tot bewezenverklaring en strafoplegging komt, bij het bepalen van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van medewerkers van een apotheek. Daarnaast heeft verdachte een voormalig medebewoners mishandeld, bedreigd en goederen gestolen. Verdachte heeft met zijn gedrag gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt. Daarnaast heeft het slachtoffer van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een deur, waarmee hij schade en hinder voor HVO Querido heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 maart 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de hiervoor genoemde rapportages van psycholoog F.S. van Huis en psychiater J. Marx.
De psycholoog schat de kans op recidive bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij in als matig-hoog. De bij betrokkene aanwezige psychopathologie en de doorwerking hiervan in de ten laste gelegde feiten in combinatie met het verhoogde recidiverisico, maken dat behandeling wordt geadviseerd. Behandeling dient, gezien de meervoudige problematiek, het feit dat betrokkene zich nog in een stabilisatiefase bevindt en geen woning heeft, klinisch te starten op een Forensisch Psychiatrische Afdeling of in een Forensisch Psychiatrische Verslavingskliniek. Hij kan dan verder stabiliseren, waarbij tevens meer zicht op genoemde diagnostische vraagstukken kan worden verkregen. Vanuit een klinische opname kan hij toewerken naar een beschermde woonplek op een drugsvrije locatie, bij voorkeur buiten de stad en met een 24-uurs voorziening. Behandeling kan dan worden voortgezet door een forFACT-team, waarbij het medicatiegebruik in een verplichtend kader voorgeschreven c.q. toegediend kan blijven worden. Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht, waarbij voorwaarden bestaan uit opname in een FPA of FPK en vervolg bij een forFACT team, evenals reclasseringstoezicht.
Daarnaast wordt geadviseerd een zorgmachtiging via art. 2.3 van de Wet Forensische Zorg (WFZ) krachtens de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGZZ) te onderzoeken. Betrokkene uit zich wisselend over zijn motivatie voor medicatie-inname en heeft zich in het verleden tevens zorgmijdend opgesteld. Een zorgmachtiging maakt het mogelijk om betrokkene bij dreigende ontregeling en wanneer hij zich aan behandeling dreigt te onttrekken, te verplichten tot de benodigde medicatie-inname en een eventuele (her)opname. Dit biedt een vangnet dat de kans van slagen van een behandeling groter maakt, gezien de aard van de problematiek, die maakt dat betrokkene beperkt ziekte-inzicht heeft en geneigd kan zijn zich aan behandeling te onttrekken.
Ook de psychiater heeft geconcludeerd dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. De psychiater schat de kans op recidive in als matig-hoog. Er is momenteel geen zorgkader aanwezig buiten detentie, zodoende wordt in eerste instantie gedacht aan een klinische opname (zoals op een FPA). Na stabilisatie kan mogelijk worden toegewerkt naar begeleid wonen met een vorm van ambulante begeleiding (zoals door een For FACT). Betrokkene heeft een beperkt ziekte-inzicht en is daardoor vermoedelijk nog niet in staat zich (geheel) aan een behandeling te conformeren. Daar is vooralsnog dwang voor nodig, bij voorkeur in het kader van een zorgmachtiging, nu het risico vooral wordt veroorzaakt door een psychiatrische stoornis. Onderzoeker adviseert om naast de zorgmachtiging tevens behandeling/begeleiding op te nemen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk(e) straf(deel). In het bijzonder na een (aanvankelijke) klinische opname kan de reclassering dan toezicht houden op het naleven van afspraken (ten aanzien van medicatie, abstinentie, huisvesting, dagbesteding en financiën).
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 juni 2022, opgesteld door A.F.C. de Kok. In het rapport wordt geadviseerd om – bij een veroordeling – een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: meldplicht bij reclassering, opname in een zorginstelling en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen, en daarnaast een zorgmachtiging te verlenen.
Bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 22/3917, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend.
Alles overziend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 223 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geëist door de officier van justitie. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht moet van het onvoorwaardelijke strafdeel worden afgetrokken.
De rechtbank ziet op grond van de pro justitia rapportages aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt.

9.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen mes moet worden teruggegeven aan de rechthebbende [slachtoffer 2] .

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
Benadeelde partij Diemer Apotheek Zuid (feit 1)
De benadeelde partij Diemer Apotheek Zuid vordert € 114,27 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de schade onder de verzekering van de benadeelde partij valt. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat enkel de kosten van twee doosjes medicijnen kan worden toegewezen, in plaats van vier doosjes zoals is ten laste gelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schade is voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 114,27 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van Diemer Apotheek Zuid voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3, 4, 5)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 500,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade moet worden afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij de laptop op legale wijze heeft verkregen en dus daadwerkelijk schade heeft geleden die door verdachte is veroorzaakt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 voor de bijtwond, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard omdat het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat de handtekening van de benadeelde partij ontbreekt om zijn advocaat te machtigen. Daarmee voldoet de vordering niet aan de eisen die daaraan worden gesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door verdachte. De laptop staat als gestolen geregistreerd en onbekend is wanneer en voor welke prijs de benadeelde partij de laptop heeft gekocht. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd. De behandeling van dit gedeelte van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naast materiële schade heeft de benadeelde partij eveneens immateriële schade gevorderd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht doordat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk een bijtwond. Rekening houdend met de vergoedingen die voor soortgelijk letsel worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 500,00.
Daarnaast stelt de benadeelde partij dat hij psychische schade heeft opgelopen in de vorm van gevoelens van onveiligheid, wantrouwen naar anderen en alertheid in sociale situaties. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Voor het aannemen van psychisch leed dient aannemelijk gemaakt te worden dat er sprake is van geestelijk letsel. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (NJ 2002, 240) is voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW vereist dat het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In het arrest van 9 mei 2003 (NJ 2005, 168) heeft de Hoge Raad de aan geestelijk letsel als persoonsaantasting te stellen eisen gepreciseerd en bepaald dat de partij die zich op aantasting van de persoon beroept, voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Dit zal in de regel betekenen dat rapportage door een deskundige onontbeerlijk is, aldus de Hoge Raad. Dit is slechts anders als de aard van de normschending – van het bewezen feit – meebrengen dat de gevolgen zodanig voor de hand liggen dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het gaat dan om misdrijven waarbij er bijvoorbeeld sprake is geweest van een fysieke aantasting van de persoon. Gezien deze jurisprudentie van de Hoge Raad komt de rechtbank tot het oordeel dat het gestelde geestelijk letsel bij de benadeelde partijen als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde onvoldoende aannemelijk is geworden. De vordering is immers onvoldoende onderbouwd doordat er geen stukken van een deskundige zijn bijgevoegd waaruit dit zou kunnen blijken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.3
Benadeelde partij HVO Querido (feit 6)
De benadeelde partij HVO Querido vordert € 5.887,49 aan vergoeding van materiële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 300,00 voor het vernielen van twee deuren, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat de benadeelde partij verzekerd voor de schade aan de deuren.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vraag of de benadeelde partij verzekerd is tegen schade staat niet in de weg aan toewijzing van de vordering zodat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Omdat de benadeelde partij geen nota van de reparatiekosten heeft overlegd zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het bedrag matigen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat – in afwijking van de officier van justitie – verdachte één deur heeft vernield. De reparatiekosten zullen worden geschat op een bedrag van € 100,00. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 100,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van HVO Querido voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300, 310, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
afpersing;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
mishandeling;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
diefstal;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde;
opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
223 (tweehonderd drieëntwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Leger des Heils op het adres Weesperzijde 70, 1091 EH Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een FPA/FPK of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start z.s.m. . De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Meewerken aan ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd onder behandeling stellen van het FACT of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Begeleid wonen
Veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Veroordeelde moet gedurende de proeftijd, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering en moet zich houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van passende dagbesteding.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden
en het op grond van artikel 14dvan het Wetboek van Strafrecht
uit te oefenen toezicht,dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van: 1 STK Mes
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Diemer Apotheek Zuidtoe tot een bedrag van € 114,27 (honderdveertien euro en zeventwintig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 18 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Diemer Apotheek Zuid voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Diemer Apotheek Zuid aan de Staat
€ 114,27 (honderdveertien euro en zeventwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 18 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 18 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade, 18 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
HVO Queridotoe tot een bedrag van € 100,00 (honderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan HVO Querido voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van HVO Querido aan de Staat € 100,00 (honderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.