ECLI:NL:RBAMS:2022:402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
C/13/686360 / HA ZA 20-691
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten tussen zorginstellingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een vordering van [eiseres], een zorginstelling, tegen Cleofa B.V., eveneens een zorginstelling. De zaak betreft een opdrachtovereenkomst tussen beide partijen voor de declaratie van zorgkosten bij de gemeente Amsterdam. [Eiseres] heeft jarenlang WMO-budget ontvangen van de gemeente, maar kon in 2017 geen budget ontvangen omdat zij zich te laat had ingeschreven voor de aanbesteding. Om toch zorg te kunnen leveren, is [eiseres] een samenwerking aangegaan met Cleofa, die wel in aanmerking kwam voor het WMO-budget. Cleofa diende de zorg die door [eiseres] werd geleverd bij de gemeente in voor vergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een opdrachtovereenkomst bestaat tussen partijen, waarin is afgesproken dat Cleofa 85% van de ontvangen declaraties aan [eiseres] zou betalen. Cleofa heeft echter geweigerd deze betalingen te doen, met als argument dat de gemeente de betalingen zou terugvorderen vanwege onvolledige administratie van [eiseres]. De rechtbank heeft geoordeeld dat Cleofa niet gerechtigd was om de betaling op te schorten, omdat de onderlinge afspraken niet vereisten dat [eiseres] per regel ondertekende urenbriefjes moest aanleveren. Cleofa is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 104.779,06 aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering dat betrekking had op periodes waarin [eiseres] niet aan haar verplichtingen had voldaan. Cleofa is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.127,58. Dit vonnis is uitgesproken op 2 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/686360 / HA ZA 20-691
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. I. Rhodes te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLEOFA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. van Beugen te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en Cleofa genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 1 april 2020 van de rechtbank Noord-Holland en de daarin genoemde processtukken,
  • het vonnis in het incident van 12 mei 2021 en de daarin genoemde processtukken
  • de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 25 augustus 2021 met de daarin genoemde processtukken en waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 1 december 2021,
  • de akte na comparitie van Cleofa,
- de antwoordakte na comparitie van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2.
[eiseres] is eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (hierna:
[naam eenmanszaak]), zijnde een zorginstelling. Cleofa is ook een zorginstelling.
2.3.
[naam eenmanszaak] heeft jarenlang voor (een deel van) deze zorg WMO-budget ontvangen van de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente). Daartoe moest [naam eenmanszaak] zich ieder jaar inschrijven voor een openbare aanbesteding van de gemeente. In 2017 heeft [naam eenmanszaak] zich te laat ingeschreven, waardoor zij geen WMO-budget kon ontvangen.
2.4.
Om toch financiering te ontvangen voor de door [naam eenmanszaak] te leveren zorg in 2017, is [naam eenmanszaak] gaan samenwerken met Cleofa, die wel in aanmerking kwam voor WMO-budget. De samenwerking hield in dat Cleofa de zorg die door [naam eenmanszaak] werd geleverd declareerde bij de gemeente. Zo kon [naam eenmanszaak] ook in 2017 doorgaan met het leveren van zorg.
2.5.
In een (niet door partijen ondertekende) concept ‘overeenkomst van opdracht tussen [naam eenmanszaak] en Cleofa’ van 30 juni 2017 staat onder meer:
“4.1 [naam eenmanszaak] zal maandelijks een overzicht van de verrichte werkzaamheden toezenden aan Cleofa zodat deze de werkzaamheden conform lid 2 in rekening kan brengen.
4.2
Voor de verleende zorg door [naam eenmanszaak] zal Cleofa zo spoedig mogelijk een declaratie bij de gemeente indienen ten einde de verleende zorg vergoed te krijgen.
4.3
Cleofa betaalt [naam eenmanszaak] voor het verrichten van de omschreven werkzaamheden een vergoeding ter hoogte van 85% van het bedrag dat is ontvangen naar aanleiding van de in lid 2 genoemde declaratie. Dit doet Cleofa uiterlijk binnen 3 werkdagen nadat zij deze vergoeding heeft ontvangen en met opgave van een onderbouwing van deze vergoeding waaruit [naam eenmanszaak] kan opmaken dat het juist bedrag wordt betaald. (…)”
2.6.
In een brief van 3 juli 2017 aan Cleofa heeft de gemeente haar goedkeuring gegeven voor deze samenwerking. In de brief staat verder dat Cleofa als hoofdaannemer en contractant van de gemeente volledig eindverantwoordelijk is voor het nakomen van de afspraken en dat het handelen van de onderaannemer ( [naam eenmanszaak] ) volledig onder verantwoordelijkheid van Cleofa valt.
2.7.
Per e-mail van 10 januari 2018 heeft Cleofa [naam eenmanszaak] meegedeeld dat Cleofa de betalingen aan [naam eenmanszaak] achterhoudt totdat zij briefjes heeft ontvangen van [naam eenmanszaak] die door cliënten zijn ondertekend voor de zorg die zij hebben ontvangen. Tussen partijen is daarna (via advocaten) discussie ontstaan over de door [naam eenmanszaak] aangeleverde administratie van de door haar geleverde zorg.
2.8.
Op 28 augustus 2019 heeft [naam eenmanszaak] bij Cleofa facturen ingediend over de periodes 12 -13 van 2017 en de periodes 1 - 5 van 2018. Cleofa heeft deze facturen niet betaald.
2.9.
Op 12 september 2019 heeft Cleofa een brief ontvangen van de gemeente waarin staat dat, kort gezegd, de gemeente een vordering instelt voor het volledige bedrag dat is gedeclareerd in 2017 – 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding veroordeling van Cleofa gevorderd tot betaling van een hoofdsom van € 160.354,80 plus rente vanaf 21 mei 2019, € 2.878,04 aan buitengerechtelijke kosten en veroordeling in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[eiseres] heeft ter zitting de gevorderde hoofdsom verminderd tot een bedrag van € 148.354,80. De aldus gevorderde hoofdsom is als volgt opgebouwd:
€ 225.410,86 85% van declaraties van Cleofa gemeente in periode 12/2017 t/m 7/2018.
€ 65.056,06 -/-verrekening met vordering van Cleofa uit anderen hoofde
€ 160.354,80
€ 12.000,00-/- vermindering ter zitting, want reeds betaald door Cleofa
€ 148.354,80
3.3.
Cleofa voert verweer tegen de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Kern van het geschil

4.1.
Dit geschil gaat kort gezegd om de vraag of Cleofa nog geld moet betalen aan [eiseres] voor de periode 12/2017 tot en met 7/2018.
4.2.
Cleofa beroept zich op de afspraken in het document dat is weergegeven in 2.5. Dat die afspraken tussen partijen gelden, heeft Cleofa niet betwist, zodat de rechtbank van die afspraken (hierna: de opdrachtovereenkomst) uitgaat.
4.3.
Daarnaast heeft [eiseres] het volgende gesteld over hoe partijen samenwerkten. [naam eenmanszaak] verstuurde na iedere vier weken (één [sub]‘periode’) de administratie van de in die periode geleverde zorg aan Cleofa. Cleofa declareerde het daarmee corresponderende bedrag bij de gemeente en verstuurde daartoe ook de administratie naar de gemeente. De gemeente toetste dit marginaal en bij akkoord ging zij over tot betaling aan Cleofa. Cleofa hield [naam eenmanszaak] steeds via een Excel-overzicht op de hoogte van deze terugkoppeling van de gemeente en de door de gemeente uit te betalen bedragen. Op basis van dat overzicht diende [naam eenmanszaak] vervolgens haar factuur in bij Cleofa. Dit betrof 85% van het door de gemeente uitbetaalde bedrag aan Cleofa. Cleofa hield de overige 15%. Cleofa heeft dit evenmin betwist, zodat ook deze samenwerkingsafspraken tussen partijen vaststaan.
4.4.
[eiseres] vordert nakoming door Cleofa van haar betalingsverplichting als weergegeven in punt 4.3 van de opdrachtovereenkomst (2.5). Cleofa betwist niet dat zij deze betalingsverplichting heeft maar beroept zich (i) op opschorting daarvan en stelt (ii) dat zij al betaald heeft.
(i)
Opschorting?
4.5.
Cleofa stelt dat zij de afgesproken 85% van de door de gemeente aan haar betaalde zorgkosten niet wil doorbetalen aan [naam eenmanszaak] , omdat de gemeente heeft aangekondigd deze bedragen terug te gaan vorderen van Cleofa aangezien de administratie van de geleverde zorg niet op orde is. Cleofa beroept zich daarom op opschorting. De rechtbank is van oordeel dat het beroep daarop – wat daar verder van zij – reeds faalt bij gebreke van feitelijke grondslag. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.6.
Cleofa stelt ter onderbouwing dat [naam eenmanszaak] geen urenbriefjes heeft aangeleverd die door de cliënten per regel ondertekend zijn. [naam eenmanszaak] is daar wel toe verplicht omdat dit volgt uit de procedure die de gemeente hanteert, aldus Cleofa. Die procedure is volgens Cleofa als volgt: [naam eenmanszaak] moet eerst de cliënt aanmelden in het digitale systeem van de gemeente door middel van een zorgplan, dan moet [naam eenmanszaak] dit zorgplan uitprinten en laten ondertekenen door de cliënt, vervolgens moet [naam eenmanszaak] iedere zorglevering registreren op urenbriefjes en deze urenbriefjes na iedere zorglevering per regel laten ondertekenen door de cliënt. Daarnaast stelt Cleofa dat de administratie niet op orde is, omdat het aantal registraties van de geleverde zorg door [naam eenmanszaak] niet overeenkomst met het aantal leveringen.
4.7.
[eiseres] betwist de stellingen van Cleofa als volgt. In de opdrachtovereenkomst is niet opgenomen dat [naam eenmanszaak] per regel ondertekende urenbriefjes aan Cleofa moet versturen en dit is ook niet mondeling afgesproken. Cleofa mocht dit ook niet van [naam eenmanszaak] verwachten wegens de volgende omstandigheden. [naam eenmanszaak] verantwoordde de geleverde zorg steeds door aan (de boekhouder van) Cleofa een ingevulde spreadsheet te sturen. Daarnaast blijkt nergens uit dat de gemeente vereist dat Cleofa (dan wel [naam eenmanszaak] ) per regel ondertekende urenbriefjes aanlevert. De gemeente heeft zelfs aan [naam eenmanszaak] bevestigd dat dit niet vereist is. De gemeente heeft zulke urenbriefjes ook nooit aan [naam eenmanszaak] verzocht in de jaren vóór 2017, toen [naam eenmanszaak] zelf nog WMO-budget ontving.
4.8.
De rechtbank stelt allereerst vast dat Cleofa haar stelling dat het aantal registraties niet overeenkomt met de geleverde zorg niet nader heeft onderbouwd. Dit had, gelet op de betwisting door [eiseres] , wel op haar weg gelegen. Die stelling kan dus niet slagen.
4.9.
Wat betreft de – eveneens betwiste – stelling van Cleofa dat [naam eenmanszaak] verplicht was om per regel ondertekende urenbriefjes in te sturen ter onderbouwing van de te declareren zorg, geldt het volgende. Cleofa stelt wel (zie 4.6) dat die verplichting volgt uit de procedure van de gemeente, maar onderbouwt op geen enkele manier dat de gemeente deze specifieke verplichting aan haar dan wel [naam eenmanszaak] heeft opgelegd. [eiseres] heeft onweersproken aangevoerd dat de gemeente deze verplichting nooit heeft gesteld in de jaren waarin [naam eenmanszaak] zelf nog rechtstreeks bij de gemeente declareerde. Evenmin is gebleken dat de gemeente de in 2017 en 2018 betaalde vergoeding van Cleofa wilde terugvorderen om de specifieke reden dat er per regel ondertekende urenbriefjes (van [naam eenmanszaak] ) ontbraken. De brief van de gemeente van 12 september 2019, waarin de gemeente heeft aangegeven over te gaan tot terugvordering (zie 2.9), rept daar niet specifiek over. Bovendien staat niet vast dat de gemeente daadwerkelijk is over gegaan tot terugvordering.
4.10.
Ook indien wel sprake zou zijn van een door de gemeente opgelegde verplichting, als gesteld door Cleofa, dan betekent dat nog niet zonder meer dat [naam eenmanszaak] verplicht was om die briefjes aan te leveren bij Cleofa. Daarvoor zijn immers de onderlinge afspraken tussen Cleofa en [naam eenmanszaak] bepalend. Uit de opdrachtovereenkomst volgt niet dat [naam eenmanszaak] en Cleofa onderling hebben afgesproken dat [naam eenmanszaak] per regel ondertekende urenbriefjes bij Cleofa moet aanleveren. Daarin staat immers alleen “
zal maandelijks een overzicht van de verrichte werkzaamheden toezenden aan Cleofa” (zie 2.5). [eiseres] heeft aangevoerd dat zij de door haar geleverde zorg aan Cleofa altijd verantwoordde in de vorm van een spreadsheet die zij naar de boekhouder van Cleofa stuurde (zie 4.7), hetgeen Cleofa niet heeft betwist. Cleofa heeft verder geen omstandigheden gesteld op grond waarvan zij als opdrachtnemer redelijkerwijs van [naam eenmanszaak] als haar opdrachtgever mocht verwachten dat [naam eenmanszaak] per regel ondertekende urenbriefjes zou aanleveren. Bovendien staat vast dat Cleofa een eigen verantwoordelijkheid droeg jegens de gemeente voor wat zij bij de gemeente declareerde en indiende. Dit volgt uit de brief van de gemeente van 3 juli 2017 (zie 2.6) en dit heeft Cleofa ook erkend. Cleofa was dus als hoofdaannemer zelf verantwoordelijk voor de nakoming van de verplichtingen die de gemeente haar oplegde. Ook indien Cleofa in haar rechtsverhouding tot de gemeente verplicht was tot het aanleveren van (per regel ondertekende) urenbriefjes, volgt daaruit nog niet dat [naam eenmanszaak] jegens Cleofa gehouden was die briefjes bij Cleofa aan te aanleveren.
4.11.
Het voorgaande betekent dat het opschortingsverweer van Cleofa niet kan slagen.
(ii)
Al betaald?
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Cleofa bovendien gesteld dat zij het grootste deel van de vordering al aan [eiseres] heeft betaald. [eiseres] heeft die stelling betwist. Met het oog op finale geschilbeslechting heeft de rechtbank Cleofa toegestaan bij akte na comparitie nog betaalbewijzen overleggen. In de akte na comparitie heeft Cleofa geen betaalbewijzen overgelegd. Zij heeft wel de omvang van de vordering van [eiseres] betwist en daartoe stukken overgelegd. [eiseres] heeft in haar antwoordakte na comparitie bezwaar gemaakt tegen de inhoud van die akte, omdat - kort gezegd - Cleofa nieuwe verweren in haar antwoordakte aanvoert, terwijl het haar enkel was toegestaan om betaalbewijzen te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar van [eiseres] gegrond. De rechtbank zal daarom voor de beoordeling geen acht slaan op de inhoud van akte van Cleofa. Cleofa heeft haar stelling dat zij al heeft betaald niet nader onderbouwd zodat deze faalt.
Nakoming / hoogte van de betalingsverplichting
4.13.
Daarmee staat tussen partijen vast dat Cleofa gehouden is tot nakoming van haar betalingsverplichting op grond van punt 4.3 van de opdrachtovereenkomst. Ter beoordeling staat vervolgens welk bedrag op die grond toewijsbaar is. [eiseres] stelt dat Cleofa verplicht is om de periode 12/2017 t/m 7/2018 nog te betalen.
4.14.
Ten aanzien van de (sub)periodes 6-7/2018 heeft [eiseres] erkend dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om een overzicht van de door haar verrichte werkzaamheden naar Cleofa te sturen, omdat het eerdere wel opsturen daarvan al lange tijd niet tot uitbetaling door Cleofa leidde. Uit de samenwerkingsafspraken tussen partijen volgt echter dat Cleofa pas declareert naar aanleiding van de administratie van [naam eenmanszaak] en dat Cleofa vervolgens aan [naam eenmanszaak] moet betalen als Cleofa door de gemeente is betaald.
Aangezien [naam eenmanszaak] de administratie van de periodes 6-7/2018 niet naar Cleofa heeft gestuurd, heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Cleofa jegens haar een (opeisbare) betalingsverplichting heeft voor de periodes 6-7/2018. Dat betekent dat dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen.
4.15.
Ten aanzien van de (sub)periodes 12/2017 tot en met 5/2018 heeft [eiseres] gesteld dat [naam eenmanszaak] – zij het vertraagd – heeft voldaan aan haar verplichting om het overzicht met verrichte werkzaamheden aan Cleofa te sturen, op basis waarvan Cleofa op haar beurt over kon gaan tot declaratie bij de gemeente. Cleofa heeft dit niet betwist en heeft erkend dat zij over die periode uitbetaald heeft gekregen van de gemeente. Dit betekent dat Cleofa over de periodes 12-13/2017 en 1-5/2018 nog betaling verschuldigd is aan [naam eenmanszaak] .
Uit de facturen zoals overgelegd door [eiseres] blijkt dat dit de volgende bedragen betreft (waarop steeds al de 15% in mindering is gebracht die aan Cleofa toekomt):
- periode 12/2017 € 33.337,07
- periode 13/2017 € 30.235,30
- periode 1/2018 € 22.749,17
- periode 2/2018 € 22.749,17
- periode 3/2018 € 23.684,13
- periode 4/2018 € 25.863,63
- periode 5/2018 € 23.216,65
Totaal € 181.835,12
4.16.
De in 3.2 weergegeven, door [eiseres] erkende aftrekposten, moeten hiervan nog worden afgetrokken. Cleofa zal daarom worden veroordeeld tot betaling van (€ 181.835,12 - € 65.056,06 - € 12.000,- =) € 104.779,06.
wettelijke rente
4.17.
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiseres] heeft echter niet gesteld welke buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
proceskosten
4.19.
Cleofa zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [eiseres] tot op heden zijn begroot op:
- dagvaarding € 103,58 (voor zover van toepassing incl btw)
- griffierecht € 1.599,00
- salaris advocaat
€ 4.425,00(2,5 punten x tarief € € 1.770)
Totaal € 6.127,58
4.20.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Cleofa om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 104.779,06 (honderdvierduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en zes eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 21 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt Cleofa in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 6.127,58,
5.3.
veroordeelt Cleofa in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.