ECLI:NL:RBAMS:2022:4009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
13/752292-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 6a Overleveringswet met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1975, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij tijdig en in persoon was gedagvaard voor de procedure in hoger beroep die leidde tot de veroordeling in België voor illegale handel in verdovende middelen, waarvoor een vrijheidsstraf van 48 maanden was opgelegd.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar vastgesteld dat deze niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon tijdig op de hoogte was gesteld van de procedure. Vervolgens heeft de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 6a OLW onderzocht, die stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt en dat de sanctie niet onverenigbaar is met het Nederlandse recht.

Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De opgeëiste persoon blijft in gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752292-21
RK nummer: 22/2515
Datum uitspraak: 30 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2020 door het hof van beroep Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en van de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M. de Klerk, advocaat te Haarlem.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en heeft vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 6 juni 2019 (referentie: 2019/PGA/1057; griffienummer: 598/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 48 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1.257 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De overlevering wordt verzocht op grond van een in hoger beroep gewezen arrest. Om te bepalen of alleen dit arrest of ook het onderliggende vonnis onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, heeft de rechtbank ter zitting aan de orde gesteld of tijdens de procedure in hoger beroep zowel is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon als over de aan hem opgelegde straf.
De officier van justitie heeft desgevraagd verklaard dat geen reden bestaat te betwijfelen dat tijdens de procedure in hoger beroep is beslist over zowel de schuld als de op te leggen straf. Nu de raadsman dit niet heeft bestreden, gaat de rechtbank er vanuit dat het arrest van het hof van beroep Antwerpen van 6 juni 2019 de beslissing is waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en de aan hem opgelegde straf (als bedoeld in het arrest HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (
Tupikas)). Dit betekent dat alleen deze beslissing relevant is voor de toetsing aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van voornoemd arrest in hoger beroep terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt echter dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard op 5 april 2019, daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot het arrest heeft geleid en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in artikel 12, aanhef en onder a, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW. De officier van justitie heeft zich hiertegen niet verzet.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van een poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Dit betekent dat de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW kan worden geweigerd. In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevelen tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het hof van beroep Antwerpen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB;
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland;
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon];
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.