Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1975, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij tijdig en in persoon was gedagvaard voor de procedure in hoger beroep die leidde tot de veroordeling in België voor illegale handel in verdovende middelen, waarvoor een vrijheidsstraf van 48 maanden was opgelegd.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar vastgesteld dat deze niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon tijdig op de hoogte was gesteld van de procedure. Vervolgens heeft de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 6a OLW onderzocht, die stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt en dat de sanctie niet onverenigbaar is met het Nederlandse recht.
Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De opgeëiste persoon blijft in gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.