ECLI:NL:RBAMS:2022:4001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/13/714347 / HA ZA 22-176
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit hoofde van geldlening en onverschuldigde betaling

In deze civiele zaak vordert eiseres, de ex-schoonmoeder van gedaagde, betaling van € 100.000,- van gedaagde, die zij stelt te hebben geleend. De eiseres heeft op 26 februari 2015 twee bedragen van € 50.000,- overgemaakt aan gedaagde, onder vermelding van 'lening'. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een lening en stelt dat het bedrag een aflossing betreft van een schuld van haar ex-vriend, de zoon van eiseres. De rechtbank heeft kennisgenomen van de procedure, die begon met een dagvaarding op 17 februari 2022, en een mondelinge behandeling op 21 juni 2022. Eiseres heeft verschillende verklaringen overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat er een lening is verstrekt, terwijl gedaagde deze stellingen gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast bij eiseres ligt en heeft haar opgedragen te bewijzen dat er een mondelinge overeenkomst van geldlening is gesloten. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij eiseres de mogelijkheid heeft om bewijsstukken of getuigen te overleggen. De rechtbank heeft de zaak opnieuw op de rol gezet voor 27 juli 2022, om te horen of eiseres bewijs wil leveren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/714347 / HA ZA 22-176
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B. Mous te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Hagemans te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 februari 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022, waarbij een bijeenkomst van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de op 21 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken,
  • de brief van mr. Mous van 4 juli 2022 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal
  • de brief van mr. Hagemans van 6 juli 2022 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de ex-schoonmoeder van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] heeft tot begin 2019 een relatie gehad met de heer [naam zoon] (hierna: [naam zoon] ), de zoon van [eiseres] .
2.3.
Op 26 februari 2015 heeft [eiseres] via een bankoverschrijving tweemaal een bedrag van € 50.000,- overgemaakt aan [gedaagde] , onder vermelding van “lening”.
2.4.
Bij brief van 3 mei 2019 heeft de voormalig advocaat van [eiseres] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Krachtens een mondelinge overeenkomst van geldlening heeft u van cliënte op 26 februari 2015 een bedrag van twee maal 50.000,- derhalve tezamen € 100.000,- ontvangen. De lening is aangegaan ter overbrugging van een periode van enkele weken totdat u via de bank een persoonlijke lening kon afsluiten zodat u tijdig aan uw betalingsverplichtingen aan de belastingdienst kon voldoen. Blijkens bijgevoegd bankafschrift is het bedrag middels twee losse betalingen op uw bankrekening (…) voldaan.
Er is getracht betaling van u te verkrijgen door herhaaldelijke persoonlijke verzoeken, verzoeken middels telefoon en WhatsApp, echter een en ander zonder succes. In weerwil van expliciete betalingstoezeggingen, heeft u thans nog altijd geen enkele (deel)aflossing aan cliënte verricht. U heeft herhaaldelijk (soms bij monde van uw ex-partner [naam zoon] ) laten weten dat ‘het goed komt’. Inmiddels is gebleken dat u zelf geen enkele poging onderneemt om de lening terug te betalen.
Cliënte meent in alle redelijkheid nu ruimschoots voldoende tijd en gelegenheid te hebben geboden de lening terug te betalen. Zij heeft u ook mondeling aangezegd de lening op te eisen. U bent derhalve in gebreke de lening tijdig terug te betalen, doch voor zover rechtens vereist, eis ik hierdoor alsnog op tegen uiterlijk 18 juni 2019.”
2.5.
De voormalig advocaat van [gedaagde] heeft onder meer als volgt op de brief van 3 mei 2019 gereageerd:
“Het is correct dat uw cliënte een bedrag van € 100.000,- onder de vermelding van “lening” heeft overgemaakt van cliënte. Het overige wat is opgenomen in uw schrijven is een onjuiste aanname. (…)
Cliënte heeft in juli 2014 een bedrag (…) geleend aan de zoon van uw cliënte, de heer [naam zoon] , Dit bedrag is per bank aan hem overgemaakt. De heer [naam zoon] heeft aan cliënte gemeld dat zijn moeder, uw cliënte, een bedrag van € 100.000,- zou overmaken aan cliënte ter aflossing van de openstaande lening. Er was geen sprake van een lening van uw cliënte aan cliënte, maar een aflossing op de openstaande schuld van haar zoon. U stelt in uw brief dat het bedoeling was dat cliënte binnen enkele weken de lening terug zou betalen. Voor de terugbetaling zijn, anders dan u stelt, in het geheel geen verzoeken aan cliënte gedaan. Dat is ook logisch, aangezien het ging om de afbetaling van de lening van haar zoon. Cliënte zal het door uw cliënte gevorderde bedrag derhalve niet voldoen.”
2.6.
Bij brief van 2 november 2021 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om binnen twee weken een bedrag van € 100.000,- te betalen. [gedaagde] heeft aan die sommatie niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 100.000,-, primair uit hoofde van geldlening en subsidiair uit hoofde van onverschuldigde betaling, vermeerderd met wettelijke rente,
II. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van € 1.775,-,
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de opmerkingen van mr. Mous en mr. Hagemans op het proces-verbaal van 21 juni 2021 en het verzoek het proces-verbaal aan te passen. De rechtbank ziet geen aanleiding het proces-verbaal aan te passen, omdat het – anders dan de advocaten menen – geen onjuiste weergave bevat van hetgeen is verklaard en het een zakelijke, geen letterlijke, weergave is van het besprokene, naast hetgeen in de spreekaantekeningen en ook de processtukken staat. Bovendien komt aan de passages die volgens de advocaten moeten worden aangepast hierna geen redengevende betekenis toe.
4.2.
[gedaagde] erkent dat zij op 26 februari 2015 een bedrag van in totaal € 100.000,- van [eiseres] heeft ontvangen onder vermelding van “lening”. Zij ontkent echter dat zij dit bedrag van [eiseres] heeft geleend. Volgens haar betrof het een aflossing op een geldlening die zij eerder aan haar ex-vriend, de zoon van [eiseres] , had verstrekt. De omschrijving “lening” bij de overboeking moet worden begrepen als “aflossing lening”, aldus [gedaagde] .
4.3.
Partijen hebben niets op papier gezet omtrent de betaling. [eiseres] baseert haar vordering op mondelinge afspraken. Nu deze afspraken door [gedaagde] worden betwist, is het aan [eiseres] om haar stellingen nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. De bewijslast – en het bewijsrisico – liggen dus bij [eiseres] .
4.4.
[eiseres] heeft haar stelling dat sprake is van een lening van haar aan [gedaagde] als volgt onderbouwd. In de tijd dat [eiseres] het geld aan [gedaagde] heeft overgemaakt, had [gedaagde] een relatie met de zoon van [eiseres] . [gedaagde] verkeerde in financieel zwaar weer. Omdat [gedaagde] geld nodig had voor de betaling van een belastingschuld hebben partijen afgesproken dat [eiseres] een bedrag aan [gedaagde] zou lenen. Dit was ter overbrugging van enkele weken, zodat [gedaagde] bij de bank een lening zou kunnen afsluiten. [eiseres] stelt dat zij [gedaagde] in de loop der tijd meerdere malen heeft verzocht om terugbetaling van het geleende geld. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] meermaals toegezegd dat het goed zou komen en dat zij de lening zou terugbetalen. Ondanks deze toezeggingen heeft geen enkele betaling plaatsgevonden. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [eiseres] verschillende schriftelijke verklaringen overgelegd. Vijf van die verklaringen zijn afkomstig van familie en vrienden/kennissen van [eiseres] . Zij verklaren allen, samengevat, op enig moment van [eiseres] te hebben gehoord dat zij geld aan [gedaagde] had geleend. Ook heeft [eiseres] een verklaring van haar toenmalig advocaat, mr. Van Gaalen, overgelegd en een verklaring van een financieel adviseur. Ook zij verklaren van [eiseres] te hebben gehoord over de lening.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] op vragen van de rechter verklaard dat zij op 26 februari 2015 door haar zoon werd gevraagd om naar het kantoor van [gedaagde] te komen, alwaar haar zoon en [gedaagde] haar vertelden dat [gedaagde] financiële problemen had en haar vroegen of zij kon helpen. Diezelfde dag nog heeft ze het geld overgeboekt, aldus [eiseres] .
4.5.
[gedaagde] heeft een en ander uitdrukkelijk weersproken. In de eerste plaats heeft zij aangevoerd dat de relatie tussen haar en [naam zoon] ten tijde van de overboeking al meer dan een half jaar was verbroken. Zij had [eiseres] omstreeks februari 2015 zelfs nog nooit ontmoet of gesproken. Het verhaal over de ontmoeting op kantoor is volgens [gedaagde] verzonnen. Zij had destijds ook geen financiële problemen en er was geen sprake van een belastingschuld. [gedaagde] betwist verder dat haar gedurende haar relatie met [naam zoon] ooit om terugbetaling van het bedrag is verzocht of dat zij aan [eiseres] zou hebben toegezegd het bedrag terug te betalen. [gedaagde] wijst erop dat [eiseres] die stelling ook niet met stukken heeft onderbouwd. In werkelijkheid was het volgens [gedaagde] zo dat [naam zoon] destijds een aanzienlijke schuld bij haar had. Begin 2015 heeft [naam zoon] haar verteld dat zijn moeder een bedrag van € 100.000,- zou aflossen op die schuld. Deze aflossing heeft bijgedragen aan het herstel van de relatie tussen [gedaagde] en [naam zoon] later dat jaar. Pas nadat in 2019 de relatie definitief werd verbroken, nam [naam zoon] voor het eerst het standpunt in dat het betaalde bedrag een lening zou betreffen. [naam zoon] en [eiseres] proberen sindsdien druk op [gedaagde] te zetten om haar op oneigenlijke wijze geld afhandig te maken, aldus [gedaagde] . Ten aanzien van de door [eiseres] overgelegde verklaringen voert [gedaagde] aan dat deze onjuist zijn en bovendien dat ze weinig concreet en van horen zeggen zijn.
4.6.
Anders dan [eiseres] heeft gesteld, is bij deze stand van zaken nog onvoldoende helder wat de feitelijke toedracht is geweest en of er sprake is geweest van een mondelinge overeenkomst van geldlening tussen haar en [gedaagde] . De feiten en omstandigheden die [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd zijn door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Nadere bewijslevering is dus noodzakelijk.
conclusie
4.7.
De rechtbank wijst dan ook een tussenvonnis en draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij in februari 2015 een mondelinge overeenkomst van geldlening met [gedaagde] heeft gesloten, waarna zij het bedrag van € 100.000,- aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Slaagt zij in dat bewijs, dan zal de vordering worden toegewezen. Maar blijft ook na bewijslevering gerede twijfel bestaan, dan stuit de vordering daarop af. Er bestaat geen grond om het bedrag in dat geval als onverschuldigd betaald te beschouwen, zoals door [eiseres] subsidiair bepleit.
4.8.
Iedere verdere beslissing, waaronder die over de proceskosten, wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij in februari 2015 (mondeling) een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met [gedaagde] voor een bedrag van € 100.000,-,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 juli 2022voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met oktober 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.T. Hylkema in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan Parnassusweg 280,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, rechter, bijgestaan door mr. K.E. Luijckx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: KL