ECLI:NL:RBAMS:2022:3989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
CV EXPL 22-2517
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen Stichting De Alliantie en gedaagde over huurachterstand en buitengerechtelijke kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting De Alliantie (eiseres) en een gedaagde. De Alliantie vorderde betaling van een huurachterstand van € 771,70, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij volledig aan haar huurverplichtingen had voldaan. De Alliantie had eerder een betalingsregeling getroffen met de gedaagde, maar de gedaagde had opnieuw een huurachterstand laten ontstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zich aan de betalingsregeling heeft gehouden en dat er onduidelijkheid bestond over de kosten die door De Alliantie in rekening waren gebracht. De kantonrechter oordeelde dat De Alliantie geen bewijs had geleverd van de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten, omdat de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden niet waren overgelegd. Hierdoor kon niet worden getoetst of de kosten eerlijk waren. Uiteindelijk werd de vordering van De Alliantie verminderd tot € 277,55 aan hoofdsom, met compensatie van de proceskosten tussen partijen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9689029 CV EXPL 22-2517
vonnis van: 22 juli 2022
fno.: 515

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

stichting STICHTING DE ALLIANTIE,

gevestigd te Hilversum,
eiseres,
nader te noemen: De Alliantie,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 7 februari 2022, met producties;
- antwoord, met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] nog stukken ingediend. Voor De Alliantie is verschenen [naam 1] , vergezeld door [naam 2] namens de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
De Alliantie verhuurt aan [gedaagde] de woning aan de [adres] , hierna de woning.
1.2.
De huur van de woning bedraagt ten tijde van de dagvaarding € 651,94 en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
1.3.
Bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 28 juni 2019 is tussen De Alliantie en [gedaagde] een betalingsregeling vastgelegd op grond waarvan [gedaagde] gehouden is tot betaling van € 644,10 ter zake van een huurachterstand tot en met mei 2019, € 223,04 aan buitengerechtelijke kosten en € 791,05 aan proceskosten, totaal € 1.658,19, te voldoen in 18 maandelijkse termijnen van € 92,12. In dit vonnis is opgenomen dat indien [gedaagde] deze regeling niet na zou komen, [gedaagde] in het restant van de proceskosten zou worden veroordeeld, € 1001,50 en € 128,00 aan kosten nasalaris. De deurwaarder heeft deze achterstand onder dossiernummer [nummer 1] ingeboekt.
1.4.
[gedaagde] heeft een nieuwe huurachterstand laten ontstaan.
1.5.
Bij brief van 22 april 2020 heeft De Alliantie [gedaagde] aangeschreven voor de huurachterstand over de periode 1 juni 2019 toten met 30 april 2020 voor een bedrag van € 1.235,02. Deze vordering heeft dossiernummer [nummer 2] .

De vordering

2. De Alliantie vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 771,70, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding. De Alliantie stelt hiertoe dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan die zij niet volledig heeft ingelost. Zij heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht die ook voor vergoeding in aanmerking komen.

Het verweer

3. [gedaagde] betwist dat zij nog een bedrag aan De Alliantie verschuldigd is. Zij voert daartoe aan dat zij volledig aan haar huurverplichtingen heeft voldaan. De Alliantie heeft voortdurend allerlei kosten in rekening gebracht. Volgens [gedaagde] heeft zij teveel betaald. De betalingen op basis van de twee dossiers [nummer 1] en [nummer 2] zijn ruimschoots voldoende geweest. Zij bestrijdt dat zij kosten en proceskosten moet voldoen.

Beoordeling

4. Bij de beoordeling wordt uitgegaan van hetgeen door De Alliantie in het overzicht van de beide dossiers, zoals door De Alliantie als bijlage bij een e-mail als productie 5 is overgelegd. In dat overzicht heeft De Alliantie in dossier [nummer 1] een drietal bedragen aan kosten opgenomen, € 223,04 aan incassokosten, € 480,00 aan salaris en nakosten en € 581,05 aan proceskosten. Dit strookt niet met de in het vonnis van 28 juni 2019 opgenomen bedrag aan proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten dat [gedaagde] op basis van de regeling moest betalen (€ 1.014,09). Vastgesteld wordt dat [gedaagde] zich wel aan de regeling in dit vonnis heeft gehouden door tijdig het volledige in dat vonnis opgenomen bedrag te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat De Alliantie de regeling heeft opgezegd. Dat betekent dat [gedaagde] in het dossier € [nummer 1] € 270,00 teveel heeft betaald. Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat zij teveel heeft betaald, kan dit uit de door haar in het geding gebrachte betalingen niet worden afgeleid. Alle door haar in het geding gebrachte betaalbewijzen zijn door De Alliantie in het overzicht verwerkt.
5. Concluderend leidt het vorenstaande tot de conclusie dat de vordering van € 771,70 met € 270,00 verminderd dient te worden. Daarbij komt ook nog dat in de vordering van De Alliantie een bedrag van € 224,15 aan buitengerechtelijke incassokosten is betrokken. Naar het oordeel van de kantonrechter dienen deze kosten niet bij [gedaagde] in rekening te worden gebracht. De buitengerechtelijke werkzaamheden dienen er immers toe om een duidelijk inzicht aan de schuldenaar te geven welk bedrag nog verschuldigd is. Door met verschillende dossiernummers niet de gewenste duidelijkheid aan [gedaagde] te verschaffen, is De Alliantie daarin niet geslaagd en behoeft [gedaagde] deze kosten niet te voldoen. Dat De Alliantie een zogenaamde 14-dagen brief heeft verzonden, maakt dat onder de gegeven omstandigheden niet anders
6. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat De Alliantie in deze procedure de huurovereenkomst noch de Algemene voorwaarden heeft overgelegd. Daardoor kan de kantonrechter niet toetsen of in deze huurovereenkomst of in de Algemene voorwaarden een beding is opgenomen over de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten en aldus niet beoordelen of dit beding al dan niet eerlijk is. De eventuele oneerlijkheid van dit beding zal ook consequenties hebben voor de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten, nu ook al zijn deze kosten niet op het beding gebaseerd, terugvallen op de wettelijke regeling niet mogelijk is, gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof ter zake (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)). Ook daarom zijn de buitengerechtelijke incassokosten in dit geding niet toewijsbaar.
7. Het vorenstaande leidt ertoe dat € 277,55 aan hoofdsom toewijsbaar is.
8. Nu slechts een gering deel van de vordering wordt toegewezen, is er aanleiding de proceskosten tussen partijen als na te melden te compenseren

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan De Alliantie van € 277,55 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2022 tot aan de voldoening;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.