ECLI:NL:RBAMS:2022:3987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
C/13/717153 / FA RK 22/579
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam om het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2016, te beëindigen. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige, die sinds november 2019 in een vrijwillig kader bij haar pleegouders woont. De Raad heeft het verzoek ingediend omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie en het welzijn van de minderjarige, die getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De Raad stelde dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen en dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Tijdens de zitting op 28 juni 2022 zijn de moeder, de vader, de pleegouders en vertegenwoordigers van de Raad en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat de situatie is verbeterd. De vader heeft zijn zorgen geuit over de gang van zaken en de pleegouders hebben aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige in hun zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in de afgelopen maanden aanzienlijke stappen hebben gezet in hun ontwikkeling en dat de situatie bij de pleegouders stabiel is.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is en een disproportionele inbreuk zou maken op het gezinsleven van de minderjarige en de moeder. Het verzoek van de Raad is afgewezen, maar de rechtbank heeft de Raad wel aangeraden om een verzoek tot ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing in te dienen, zodat de huidige zorgsituatie van de minderjarige een juridische basis krijgt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/717153 / FA RK 22/579
Beschikking van 1 juli 2022 over het verzoek tot beëindiging van het gezag
in de zaak van:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de Raad,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder.
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de moeder en de heer en mevrouw [belanghebbenden] , hierna te noemen de pleegouders. Als informant is aangemerkt: de vader van [minderjarige] , de heer [de vader] , hierna te noemen de vader.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de Raad, ingekomen op 27 januari 2022.
Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 28 juni 2022.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- de pleegvader,
- de heer [naam 1] namens de Raad,
- mevrouw [naam 2] namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI)
.

2.De feiten

De ouders hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] . Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont sinds 29 november 2019 in een vrijwillig kader bij haar pleegouders in [plaats] . De pleegouders van [minderjarige] zijn haar grootouders (m.z.).
De moeder woont inmiddels bij haar nieuwe partner in Amsterdam-Oost, de vader woont in Amsterdam-Noord.

3.Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige] te benoemen.
De GI heeft bij bereidverklaring van 1 februari 2022 zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

4.De standpunten

De Raad
4.1
In september 2021 is de Raad een onderzoek gestart naar een maatregel van ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing op verzoek van de GI. [minderjarige] woont vanaf
september 2019 bij haar grootouders en de GI, die [minderjarige] begeleidde in vrijwillig kader, was van mening dat een ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing nodig was omdat de ouders niet meewerkten aan de gemaakte afspraken. In december 2021 is het raadsonderzoek overgenomen door een andere raadsonderzoeker. In overleg met de GI is vervolgens besloten om alsnog onderzoek tot doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. Ter onderbouwing van het verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder heeft de Raad het op 27 januari 2022 uitgebrachte rapport overgelegd. In dit rapport is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende vermeld:
[minderjarige] is in haar nog korte leven vaak getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders, zowel fysiek als verbaal. De Raad is bezorgd dat het huiselijk geweld impact heeft gehad op het emotioneel functioneren van [minderjarige] en dat dit mogelijk nog steeds het geval is. In het verleden liet [minderjarige] angst zien voor boosheid en stemverheffing. Zij schrok hiervan, kroop weg en plaste in haar broek. De Raad maakt zich zorgen over het gedrag van de ouders (emotieregulatie problematiek, drank- en drugsgebruik en onvoorspelbaar gedrag). Door de problematiek van de ouders is [minderjarige] onder hun zorg verwaarloosd wat betreft zorg en aandacht en heeft het haar ontbroken aan bescherming en veiligheid.
Desondanks kan [minderjarige] worden beschreven als een sociaal, vrolijk en slim meisje. Ze lijkt goed gehecht te zijn aan de pleegouders. De plek bij de pleegouders is stabiel, veilig en voorspelbaar. [minderjarige] heeft contact met beide ouders. De omgang met de moeder lijkt positief te verlopen, hoewel de Raad hier nog niet geheel zicht op heeft. De omgang met de vader verloopt niet altijd voorspelbaar. Het lukt de vader niet altijd om de omgangsafspraken na te komen, waardoor [minderjarige] soms teleurgesteld wordt. De vader reist met het openbaar vervoer wat het na komen van afspraken kan bemoeilijken.
Op dit moment is het voor [minderjarige] niet duidelijk waar zij zal opgroeien en de Raad vindt dat niet goed voor haar ontwikkeling. Het is voor ieder kind van belang zekerheid te ervaren waar het kan wonen en kan blijven. Voor [minderjarige] geldt dit des te meer omdat zij al veel onzekerheid heeft gehad in haar leven. De Raad is van mening dat [minderjarige] duidelijkheid dient te krijgen over haar opgroeiperspectief bij haar pleegouders. De aanvaardbare termijn waarbinnen dit perspectief nog onduidelijk is, is inmiddels ruimschoots overschreden. Het gezag van de moeder dient dan ook te worden beëindigd. Het is mogelijk dat de situatie van de ouders in de toekomst aanmerkelijk en structureel verbetert. Als dat zo is dan kan tegen die tijd onderzocht worden of herstel van het gezag en/of terugkeer van [minderjarige] naar de moeder en/of vader in het belang van [minderjarige] is.
4.2.
De Raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het advies. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig over haar opgroeiperspectief. Dat zal er ook voor zorgen dat [minderjarige] grotere stappen vooruit kan zetten in haar ontwikkeling. De Raad acht een voorzetting van de huidige situatie in een vrijwillig kader niet haalbaar en niet in het belang van [minderjarige] . De Raad heeft geconstateerd dat beide ouders hard aan zichzelf gewerkt hebben en realiseert zich dat dit verzoek bijzonder ingrijpend is, vooral voor de moeder. In het Raadsrapport is echter terecht opgemerkt dat een gezagsbeëindiging tegenwoordig niet meer voor altijd hoeft te zijn.
De GI
4.3.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI deelde in november 2020 al de visie van Pleegzorg, dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] was verstreken en dat [minderjarige] bij haar pleegouders zou opgroeien. De GI heeft echter besloten om eerst een (raadsonderzoek naar een) ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing voor een jaar te verzoeken, waarin de ouders nog een half jaar de tijd krijgen om aan zichzelf te werken en hun huisvesting en financiën op orde te krijgen. Volgens de GI is dit de ouders onvoldoende gelukt. De Raad is in september 2021 een onderzoek gestart met als uitkomst dat een gezagsbeëindigende maatregel passend en noodzakelijk is . Ook de GI acht het van belang dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar opgroeiperspectief.
De moeder
4.4.
De moeder heeft verklaard dat zij afgelopen periode met hulp van de hulpverlening hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat dat inmiddels zijn vruchten afwerpt. Zij heeft als onderbouwing hiervoor een conceptbrief van haar psycholoog, mevrouw E.E. Veldkamp van 21 juni 2022 overgelegd. Ze geeft aan dat ze aan alle voorwaarden uit het veiligheidsplan heeft voldaan, behalve aan de voorwaarde dat de communicatie tussen haar en de vader van [minderjarige] is verbeterd. Ze begrijpt niet waarom de Raad tot zo een ingrijpende maatregel over wil gaan. Haar ouders zorgen prima voor [minderjarige] en met [minderjarige] gaat het heel goed. De situatie dat de pleegouders voor haar zorgen is voor [minderjarige] volstrekt duidelijk. De moeder is helemaal niet van plan om [minderjarige] uit haar vertrouwde omgeving in [plaats] te halen. De moeder denkt wel nu haar situatie is verbeterd dat het voor [minderjarige] goed is als ze af en toe eens een nachtje bij de moeder slaapt en dit gebeurt nu ook in goed overleg met haar ouders.
De vader
4.5.
De vader heeft verklaard dat de omgang tussen [minderjarige] en hem door de GI tijdelijk is stopgezet omdat er zorgen over waren. Als [minderjarige] terugkwam bij de pleegouders was ze kennelijk tegendraads en plaste ze in haar broek. De vader herkent deze zorgen overigens niet. Afgelopen zondag heeft de vader [minderjarige] in de speeltuin gezien onder begeleiding van de pleegouders. Dat ging goed. De vader begrijpt niet waarom de Raad dit verzoek heeft gedaan.
De pleegvader (opa)
4.6.
De pleegvader heeft naar voren gebracht dat het verzoek van de Raad voor hem uit de lucht is komen vallen. Hij betreurt het dat de Raad geen contact met hen heeft opgenomen om te bespreken dat ze de voogdij over [minderjarige] bij de GI willen leggen.
[minderjarige] woont bij haar opa en oma in [plaats] , een vrij gesloten gemeenschap, waar ze met alle kinderen uit de buurt speelt, naar school en op woensdagmiddag naar gymnastiek gaat Het gaat nu goed met haar, al is ze af en toe wat gesloten. [minderjarige] heeft veel meegemaakt. Hier heeft ze bij de buitenschoolse opvang openhartig over gepraat en naar aanleiding daarvan is een aanvraag ingediend voor professionele hulp voor [minderjarige] . [minderjarige] kan het beste bij de pleegouders blijven wonen. De samenwerking en communicatie met de moeder verloopt prima. Met de vader kan het beter, maar de pleegouders vinden het belangrijk dat de vader een rol heeft in het leven van [minderjarige] en doen daar dan ook hun best voor. De pleegvader zou het prettiger vinden als het verblijf van [minderjarige] bij hen niet meer op vrijwillige basis gebeurt, maar geformaliseerd wordt door een kinderbeschermingsmaatregel, te weten een maatregel van ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing. Hij vindt een gezagsbeëindiging van moeder niet nodig en niet wenselijk.

4.De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige] sinds november 2019 in een vrijwillig kader bij de pleegouders in [plaats] woont. Blijkens het raadsrapport had de GI in november 2020 zich al op het standpunt gesteld dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders lag en niet (meer) bij de moeder dan/wel de ouders. Desgevraagd heeft de GI op de zitting naar voren gebracht dat door de GI ook toen werd gewerkt naar thuisplaatsing, maar de rechtbank merkt op dat dat blijkt niet uit het raadsrapport. In maart 2021 heeft de Raad het verzoek van de GI ontvangen, om een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing voor een jaar te onderzoeken De GI heeft de ouders daarbij nog een half jaar de tijd gegeven om orde op zaken te stellen, in het kader van “een laatste kans”. De Raad is vervolgens in september 2021 eerst met het onderzoek naar een maatregel van ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing, en vervolgens met het onderzoek naar een beëindiging van het gezag gestart en heeft eind januari 2022 dit verzoek bij de rechtbank ingediend.
De rechtbank constateert dat de moeder niet altijd even goed heeft meegewerkt met de hulpverlening en de GI. Zoals in het raadsrapport staat, en op de zitting door de moeder is erkend, heeft zij hulp bij bijvoorbeeld de Waag steeds voor zich uitgeschoven en duurde het lang voordat zij haar woonsituatie en financiën enigszins op orde had. Toen het echter vorig jaar voor de ouders duidelijk werd dat het voor [minderjarige] van belang was dat zij met zichzelf aan de slag moesten en hun situatie moesten verbeteren, hebben zij hier – in een vrijwillig kader - de nodige stappen voor gezet. Zij hebben zich aan alle voorwaarden van het door de GI opgestelde veiligheidsplan gehouden. Alleen aan de voorwaarde dat de communicatie tussen de vader en de moeder goed moet lopen is nog niet voldaan. Vastgesteld kan worden dat de situatie bij de ouders in de afgelopen zes maanden aanzienlijk is verbeterd. De huisvesting van beide ouders is op orde, zij hebben beide een behandeltraject doorlopen en zij hebben een vast inkomen. Ter zitting is gebleken dat de pleegouders het beste met [minderjarige] voor hebben en inzien dat [minderjarige] behoefte heeft aan regelmatig contact met beide ouders. De pleegouders, de moeder en de vader kunnen zich vinden in de opvoedsituatie voor [minderjarige] en allemaal houden ze zich aan de gemaakte afspraken. Er zijn geen conflicten over beslissingen die ten aanzien van [minderjarige] genomen moeten worden en de moeder werkt in alle opzichten mee. .De moeder heeft ook aangegeven dat zij niet aan [minderjarige] gaat trekken en dat zij niets zal doen buiten medeweten van haar ouders om ten aanzien van [minderjarige] .
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de gezagsbeeindiging niet noodzakelijk is voor [minderjarige] en een disproportionele inbreuk zou maken op het gezinsleven van [minderjarige] en de moeder.. Het verzoek van de Raad zal daarom worden afgewezen.
Ter zitting is duidelijk geworden dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat het verblijf van [minderjarige] bij haar grootouders in een vrijwillig kader een gepasseerd station is. De rechtbank geeft de Raad daarom in overweging een verzoek tot ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing bij de pleegouders voor [minderjarige] in te dienen, zodat dit verblijf een juridische grondslag krijgt.
Nu de rechtbank het verzoek afwijst, komt zij niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de Raad om de GI tot voogd te benoemen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. C.C.M. Oude Hengel en M.R. Bruning, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 juli 2022.