Uitspraak
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM,
1.Het verloop van de procedure
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam om het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2016, te beëindigen. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige, die sinds november 2019 in een vrijwillig kader bij haar pleegouders woont. De Raad heeft het verzoek ingediend omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie en het welzijn van de minderjarige, die getuige is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De Raad stelde dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen en dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.
Tijdens de zitting op 28 juni 2022 zijn de moeder, de vader, de pleegouders en vertegenwoordigers van de Raad en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat de situatie is verbeterd. De vader heeft zijn zorgen geuit over de gang van zaken en de pleegouders hebben aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige in hun zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in de afgelopen maanden aanzienlijke stappen hebben gezet in hun ontwikkeling en dat de situatie bij de pleegouders stabiel is.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is en een disproportionele inbreuk zou maken op het gezinsleven van de minderjarige en de moeder. Het verzoek van de Raad is afgewezen, maar de rechtbank heeft de Raad wel aangeraden om een verzoek tot ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing in te dienen, zodat de huidige zorgsituatie van de minderjarige een juridische basis krijgt.