ECLI:NL:RBAMS:2022:3961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
13.152262.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; brandstichtingen met vrijspraak en oplegging van jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van twee brandstichtingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en de raadsman van de verdachte, mr. J. Gunning, aanwezig waren. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verklaringen van verschillende betrokkenen, waaronder vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio West-Haaglanden.

De tenlastelegging omvatte opzettelijke brandstichting op 5 juni 2021 en 7 juni 2021 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze opzettelijk was aangestoken. De rechtbank concludeerde dat de oorzaak van de brand niet met zekerheid kon worden vastgesteld, en dat een technische oorzaak niet uitgesloten was.

Ten aanzien van de tweede brandstichting op 7 juni 2021 heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de brand had veroorzaakt, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 100 uren. De benadeelde partij, Woningstichting Rochdale, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet was aangetoond dat de indiener bevoegd was om deze vordering in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.152262.21
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [straatnaam] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio West-Haaglanden (hierna: JBRW), mevrouw [naam 3] , mentor van het [naam school] en door de oma van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 5 juni 2021 te Amsterdam opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Amsterdam opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bevindingen van de brandweer blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat de televisie op afstand is aangestoken. Het brandpatroon is zodanig dat de televisie is gaan branden links onder in de hoek, daar waar geen elektronica zit waarbij brand zou kunnen ontstaan door sluiting of overbelasting. Bovendien is er een pakje sigaretten aangetroffen onder de stoel naast de plaats van het ontstaan van de brand. Ook was verdachte ‘toevallig’ in de woonkamer toen de brand begon. Op de telefoon van verdachte is op 6 juni 2021, een dag na de brand, onder andere gezocht naar ‘brand’, ‘doodslag’, ‘brand in woning geen verzekering’ en ‘112 meldingen Amsterdam’. Gelet op deze omstandigheden in samenhang bezien, kan verdachte worden aangemerkt als de brandstichter van deze brand.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 5 juni 2021 is brand ontstaan op de [locatie] waar verdachte woonde, samen met zijn oma, mevr. [naam 4] De rechtbank overweegt dat er rondom deze brand een aantal verdachte omstandigheden zijn, zoals onder andere blijkt uit de verklaringen van buurtbewoners en de zoekopdrachten op de telefoon van verdachte. Echter blijkt uit het forensisch onderzoek in de woning dat de oorzaak en ontstekingsbron voor het ontstaan van de brand niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Een technische oorzaak van de brand is niet uitgesloten. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat de brand is aangestoken, zodat de ten laste gelegde brandstichting niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

5.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte was in de woning aanwezig, maar er is geen concreet bewijs dat hij de brand heeft aangestoken. Het valt niet uit te sluiten dat iets of iemand anders op enige wijze deze brand heeft veroorzaakt. Daarnaast wilde verdachte graag bij zijn oma blijven wonen en is het onaannemelijk dat hij haar en zichzelf zo in gevaar zou brengen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Na de eerste brand op 5 juni 2021 is in dezelfde woning op 7 juni 2021 opnieuw brand ontstaan. Verdachte en zijn oma hadden deze ochtend de sleutels van de woning teruggekregen, nadat door de politie onderzoek was gedaan naar de oorzaak van de eerste brand. Volgens de verklaringen van oma, buurtbewoners en verdachte ging verdachte de woning binnen om spullen (onder andere foto’s en kleding) op te halen. Nadat verdachte meermalen heen en weer was gelopen om de spullen uit de woning te halen, voelde hij opeens een warmte en zag hij rook vanuit de slaapkamer van zijn oma komen. Er zou toen kleding in brand staan en verdachte heeft, naar eigen zeggen, de brand proberen te blussen met een gieter.
Naar aanleiding van deze brand is forensisch onderzoek gedaan door de politie. Hieruit blijkt dat de brand moet zijn ontstaan bovenop de in de woning aangetroffen trolley. Gezien het ontbreken van een ontstekingsbron in brandhaard 2 en de aanwezigheid van brandbaar materiaal ontstond het vuur op deze plek door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van hitte of vuur. Uit de conversatie met de brandweer blijkt dat de kans dat de brand die was ontstaan op 5 juni 2021, na circa 41 uur, opnieuw zou zijn aangewakkerd zeer onwaarschijnlijk is, bijna 0 procent. Hieruit leidt de rechtbank af dat de brand niet spontaan kan zijn ontstaan en dus is veroorzaakt doordat iemand brand heeft gesticht bovenop de trolley.
Uit het dossier en de verklaringen blijkt niet dat iemand anders dan verdachte in de woning aanwezig was ten tijde van het ontstaan van de brand. Zo is door de politie onderzoek gedaan of personen vanaf de binnentuin aan de achterzijde van de woning naar binnen zouden kunnen zijn gegaan in de woning om de brand aan te steken. Deze binnentuin is echter afgesloten met twee deuren, waarvan alleen de woningstichting en enkele onderhoudsmedewerkers de sleutel hebben, zodat dit scenario niet mogelijk is.
Uit het onderzoek in de telefoon van verdachte zijn tevens een aantal omstandigheden naar voren gekomen die maken dat de verdenking richting verdachte is ontstaan. Zo is een filmpje aangetroffen van de brand op 7 juni 2021. Naar dit filmpje is onderzoek gedaan door de branddeskundigen van de brandweer. Uit dit onderzoek blijkt dat het filmpje moet zijn gemaakt ongeveer 2,5 tot 3 minuten na het ontstaan van de brand. Verdachte had op dit moment al een gieter in zijn hand en moet dus de brand in die tussentijd al hebben ontdekt en naar een andere kamer zijn gelopen om een gieter met water te pakken. Ook is op de telefoon van verdachte een gesprek aangetroffen waarin verdachte boos is op zijn oma dat zij geen verzekering had en heeft hij vervolgens na de eerste brand een brandverzekering afgesloten. Uit de verklaring van een buurtbewoner blijkt dat verdachte na de tweede brand ook tegen zijn oma zou hebben gezegd: ‘wat wel positief is oma, dat u nu wel alles vergoed krijgt want u bent nu wel verzekerd en zondag niet’.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden in samenhang bezien acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat er een ander persoon in de woning is geweest om de brand aan te steken in de korte tijd voordat verdachte de brand heeft ontdekt en concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte de brand heeft veroorzaakt.
Uit de aangifte namens Woningstichting Rochdale blijkt dat de woning van mevr. [naam 4] onbewoonbaar is verklaard. Uit het forensisch onderzoek van de politie blijkt dat de woning deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing en op de begane grond was gesitueerd, waardoor door de brand gemeen gevaar ontstond voor goederen in de aangrenzende woningen. Dit blijkt ook uit de aangifte namens woningstichting Rochdale, namelijk dat dit gevaar zich heeft gerealiseerd doordat aanzienlijke schade is ontstaan aan de aangrenzende woningen. Uit het forensisch onderzoek blijkt tevens dat, gezien de roetafzetting in de bovengelegen woningen, tijdens de brand giftige rookgassen vanuit het huis op de begane grond in de bovengelegen woningen waren gekomen, waardoor levensgevaar voor personen te duchten was.
De rechtbank concludeert dat de ten laste gelegde opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen wettig en overtuigend kan worden bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door in een slaapkamer in een woning, gelegen aan de [locatie] , open vuur in aanraking te brengen met een koffer en goederen op de voornoemde koffer, ten gevolge waarvan voornoemde koffer en goederen op en rond de voornoemde koffer in voornoemde slaapkamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in die slaapkamer en in die woning en in aangrenzende panden aanwezige goederen en levensgevaar voor in die woning en in aangrenzende panden aanwezige personen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning en in aangrenzende panden aanwezige personen, te duchten was.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundigen. De officier van justitie heeft gevorderd deze bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
De raadsman van verdachteheeft verzocht de meldplicht en het traject bij Horizon niet als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een straf. Verdachte is binnen het civiele kader uit huis geplaatst bij Horizon en indien dit tevens als bijzondere voorwaarde bij een straf wordt opgelegd, zou dit elkaar kunnen doorkruisen. Tevens heeft de raadsman verzocht de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat er geen sprake is van recidivegevaar. Verdachte is gedurende zijn schorsing van één jaar niet opnieuw in aanraking gekomen met politie of justitie.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in het huis van zijn grootmoeder. Hij heeft een koffer met daarop diverse goederen in brand gestoken, als gevolg waarvan die woning en meerdere daarboven gelegen appartementen dermate beschadigd zijn geraakt dat de bewoners enkele maanden elders hebben moeten verblijven omdat hun woning onbewoonbaar was verklaard. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij heeft gehandeld zonder na te denken over de ernstige gevolgen die de brand kon hebben en heeft gehad voor zijn grootmoeder, de omwonenden en de woningstichting. Bovendien is het niet aan verdachte te danken dat er bij de uitslaande brand geen zwaargewonden of doden zijn gevallen. Verdachte heeft het feit ter zitting ontkend. Dit maakt dat de rechtbank het moeilijk vindt om te beoordelen of verdachte wel echt inziet welke gevolgen zijn handelen heeft veroorzaakt.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 3 juni 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de brief van JBRW opgemaakt op 17 juni 2022 en het haalbaarheidsonderzoek Gedragsbeïnvloedende Maatregel van 20 juni 2022;
  • Triple Pro Justitia rapport, opgemaakt door D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, S.A. Moonen, GZ-psycholoog en [naam 5] en [naam 1] , milieuonderzoekers Raad voor de Kinderbescherming, van 7 april 2022.
De
psycholoog en de psychiaterkomen tot de volgende conclusie.
De intelligentie van verdachte werd in onderhavig onderzoek opnieuw onderzocht met de WISC-V-NL. Het intelligentieprofiel is disharmonisch. De scores kennen een bereik van laaggemiddeld tot hooggemiddeld. Op verbaal gebied laat hij enige moeite zien met abstract redeneren en met associatief denken. Ondanks het disharmonische profiel zijn er geen aanwijzingen voor forensisch relevante beperkingen.
Als een rode draad door zijn levensgeschiedenis loopt de complexe, conflictueuze systeemdynamiek, waarbij familieleden hun eigen (psychosomatische) problematiek en beladen achtergrond hebben. Op 12-jarige leeftijd werd verdachte uit huis geplaatst. In de jaren die volgden verbleef hij in instellingen en in een gezinshuis, afgewisseld met een periode waarin hij bij zijn vader en oma woonde. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis op 16 september 2021 is verdachte bij Horizon Jeugdzorg geplaatst, waar hij tot heden op diverse (be/gesloten en open) groepen heeft verbleven.
Ten gevolge van zijn belaste achtergrond is bij verdachte sprake van een ernstige scheefgroei in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij staat weinig in contact met zijn gevoelsleven, heeft een negatief zelfbeeld en onderliggend aan zijn emotioneel vlakke façade is er sprake van inadequatiegevoelens, somberheid en stress. In diagnostisch opzicht is daarnaast sprake van traumagerelateerde problematiek. Deze wordt geclassificeerd als een andere gespecificeerde trauma- of stress-gerelateerde stoornis. Voorts is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Het is voor onderzoekers, gelet op de ontkenning van verdachte maar ook bij gebrek aan een (speculatief) begrijpelijk motief, niet mogelijk om een delictanalyse te beschrijven. Vanwege het bovenstaande is het voor onderzoekers niet mogelijk om de daadwerkelijke doorwerking van de problematiek in de tenlastegelegde feiten te beoordelen en onthouden zij zich van een advies over de mate van toerekening.
Omdat verdachte een first-offender is laat het risico op gewelddadig delinquent gedrag zich lastig beoordelen. Voor brandstichting zijn er geen aparte risicotaxatie-instrumenten. Het risico op geweld wordt als laag ingeschat, temeer daar geen patroon van gewelddadig gedrag in zijn functioneren wordt gezien. Het risico op ander delinquent gedrag moet als matig tot laag worden ingeschat.
Indien de feiten bewezen worden verklaard, zou de dan thans als procespositie genoemde houding van verdachte mogelijk kunnen komen te vervallen, en is het van belang dat er een nieuwe delictanalyse plaatsvindt tijdens een behandeling bij de Waag of een vergelijkbare instelling, waarbij risicofactoren in beeld worden gebracht en zo mogelijk behandeld. Daarnaast kan vanuit het individuele contact ook gewerkt worden aan zijn individuatie vanuit het conflictueuze familiesysteem, in de hoop dat verdachte daarmee minder gehinderd wordt door loyaliteitsconflicten en beter kan toekomen aan zijn ontwikkelingstaken als adolescent. De kans op succes middels systeemtherapie wordt als uiterst gering ingeschat. De mogelijkheid van begeleid wonen zou door de begeleidend jeugdreclasseerder onderzocht kunnen worden. Verdachte toont zich weliswaar (nog) niet gemotiveerd voor behandeling, maar deze is naar de mening van onderzoekers wel van belang in het kader van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling. Een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) lijkt beter passend om zowel vorm te geven aan de voorgestelde behandeling als aan toezicht (waarbinnen gezocht kan worden naar een woonvorm, en er zicht blijft op scholing en andere levensgebieden), en dient idealiter dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Ter zitting heeft
JBRWgepersisteerd bij het ingediende advies. Een GBM is niet haalbaar, omdat hij daar niet aan wil meewerken. Het advies is een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, al zal verdachte zich daar ook aan voorwaarden moeten houden. Er is sprake van veel klachten en negativiteit richting de jeugdzorg. Het is niet duidelijk welke instantie toezicht zou moeten houden op de voorwaarden, de jeugdreclassering in Amsterdam of Den Haag.
De
Raadheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte ongrijpbaar blijft en dat er geen zicht is op hem. Het betreft een ernstig feit en gezien de houding van verdachte is het lastig om tot een advies te komen. De Raad stelt dat het recidiverisico laag is maar dat het de vraag is of dit zonder behandeling laag zal blijven. De Raad wil de ontwikkeling van verdachte bevorderen, omdat zij zich ernstige zorgen maken. Het enkel afstraffen is niet wenselijk, omdat verdachte dan niet behandeld wordt. Bijzondere voorwaarden en een toezicht worden daarom noodzakelijk geacht.
De
oma van verdachteheeft ter zitting verklaard dat zij niet gelooft dat verdachte de brand heeft gesticht.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft als gevolg van de brandstichting ongeveer drie maanden gedetineerd gezeten en is daarna door de rechtbank geschorst onder voorwaarden. Verdachte is gedurende ongeveer een jaar geschorst geweest en heeft zich in die periode (zo goed als mogelijk) gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend.
Naast het huidige strafrechtelijke kader loopt er bij de rechtbank Den Haag een civiel traject waarbij verdachte onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst in een instelling voor jeugdhulp. Rekening houdend met dit kader, de voorgeschiedenis van verdachte en zijn verzet tegen de samenwerking met jeugdzorg, ziet de rechtbank geen meerwaarde om nog een jeugdbeschermer/reclasseerder te betrekken. Binnen het civiele kader zal verdachte immers al moeten meewerken aan behandeling en mede daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om binnen het strafrechtelijke kader bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die gelijk is aan het voorarrest.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte vanwege de ernst van het feit een consequentie moet voelen en zal daarom aan verdachte tevens een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is een werkstraf uit te voeren.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Woningstichting Rochdale vordert € 12.500 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft de vordering betwist en verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de vordering blijkt niet dat [naam 6] gemachtigd is om namens Rochdale in rechte op te treden. Daarnaast zijn de kosten onduidelijk en onvoldoende onderbouwd.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Uit de stukken bij de vordering blijkt niet dat [naam 6] bevoegd is tot het indienen van een vordering tot schadevergoeding namens Woningstichting Rochdale. De ingediende vordering voldoet daarmee niet aan de eisen zoals gesteld aan een civiele vordering. Tevens kan uit de overlegde stukken niet worden opgemaakt dat door Rochdale een eigen risico is betaald ten aanzien van de geleden schade.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert daarnaast een onevenredige belasting op van het strafgeding omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
opzettelijk brand stichten, terwijl levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Verklaart de benadeelde partij Woningstichting Rochdale
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2022.
[…]