ECLI:NL:RBAMS:2022:396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
13/304924-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs in aanrandingszaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man, die beschuldigd werd van aanranding van een vrouw op 4 juli 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 was de verdachte niet aanwezig. De officier van justitie, mr. M. Woudman, had gerekwireerd tot een bewezenverklaring, waarbij hij de verklaring van de aangeefster ondersteunde met die van een getuige. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Burmeister en mr. L.H. van der Veldt, betoogde echter dat de verklaring van de getuige niet voldoende steun bood voor de aangifte en dat er geen ander bewijs aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door de getuige, die slechts een de-audituverklaring had afgelegd. Dit betekent dat de getuige alleen kon vertellen wat hij van de aangeefster had gehoord, zonder zelf de handelingen te hebben waargenomen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen bij de feiten betrokken zijn, de verklaring van het slachtoffer alleen niet voldoende is om tot een veroordeling te komen. Er moet aanvullend bewijs zijn dat de verklaring van het slachtoffer ondersteunt. In dit geval ontbrak dat aanvullende bewijs, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat niet aan het bewijsminimum was voldaan.

Daarnaast had de benadeelde partij, de aangeefster, een schadevergoeding van € 3.787,50 gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De uitspraak van de rechtbank is gedaan door mr. S. Djebali als voorzitter, samen met mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud, en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/304924-20
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2022. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Woudman, en van wat verdachte zijn gemachtigd raadsman, mr. S. Burmeister, en zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. L.H. van der Veldt, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [aangeefster] , en haar raadsvrouw, mr. N.J. Hoogenboom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij op 4 juli 2020 in Amsterdam
[aangeefster] heeft aangerand.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van [aangeefster] (hierna: aangeefster) voldoende wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Er kan daarom worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de aanranding van aangeefster.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs is. De verdediging vindt dat de verklaring van getuige [getuige] geen ondersteunend bewijs biedt voor de aangifte, dat het dossier geen ander ondersteunend bewijs bevat en dat een bewezenverklaring niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en overweegt daartoe het volgende.
Bewijsminimum
Verdachte wordt beschuldigd van aanranding. Aanranding is een zedenmisdrijf. Zedenzaken kenmerken zich vaak door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de veronderstelde seksuele gedragingen: het slachtoffer en de dader. Als de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dit er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer het wettig bewijs vormen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) echter onvoldoende om een beschuldiging te bewijzen. Het dossier moet daarom een ander bewijsmiddel bevatten dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer voldoende ondersteunt. Een de-audituverklaring (een van horen zeggen-verklaring) van een getuige is hiervoor onvoldoende. Omdat een getuige in een de-audituverklaring verklaart over wat hij of zij van het veronderstelde slachtoffer heeft gehoord, blijft de bron van de verklaring het veronderstelde slachtoffer. Als de verklaring van het veronderstelde slachtoffer niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, is niet aan het bewijsminimum voldaan en moet de veronderstelde dader worden vrijgesproken van de beschuldiging.
Bewijsminimum in deze zaak - onvoldoende steunbewijs
De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of aan het bewijsminimum is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar borst heeft aangeraakt en vastgepakt en dat verdachte haar vagina heeft betast. De getuige heeft niet gezien dat verdachte de borst of vagina van aangeefster heeft aangeraakt. De getuige heeft slechts verklaard wat hij van aangeefster heeft gehoord. De verklaring die de getuige over de seksuele handelingen heeft afgelegd, is dan ook een de-audituverklaring. De bron van de informatie van de getuige is aangeefster zelf. Steun voor de juistheid van de kern van de beschuldiging, dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht, vindt de rechtbank ook niet in de vorm van andere bewijsmiddelen. Het dossier bevat geen onderzoeksbevindingen of verklaringen van andere getuigen, die de verklaring van aangeefster kunnen ondersteunen. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde feit.

4.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] heeft in totaal € 3.787,50 gevorderd, waarvan € 1.787,50 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, zal de rechtbank niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van de benadeelde partij en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de
benadeelde partij[aangeefster]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2022.