In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man, die beschuldigd werd van aanranding van een vrouw op 4 juli 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 was de verdachte niet aanwezig. De officier van justitie, mr. M. Woudman, had gerekwireerd tot een bewezenverklaring, waarbij hij de verklaring van de aangeefster ondersteunde met die van een getuige. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Burmeister en mr. L.H. van der Veldt, betoogde echter dat de verklaring van de getuige niet voldoende steun bood voor de aangifte en dat er geen ander bewijs aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door de getuige, die slechts een de-audituverklaring had afgelegd. Dit betekent dat de getuige alleen kon vertellen wat hij van de aangeefster had gehoord, zonder zelf de handelingen te hebben waargenomen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen bij de feiten betrokken zijn, de verklaring van het slachtoffer alleen niet voldoende is om tot een veroordeling te komen. Er moet aanvullend bewijs zijn dat de verklaring van het slachtoffer ondersteunt. In dit geval ontbrak dat aanvullende bewijs, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat niet aan het bewijsminimum was voldaan.
Daarnaast had de benadeelde partij, de aangeefster, een schadevergoeding van € 3.787,50 gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De uitspraak van de rechtbank is gedaan door mr. S. Djebali als voorzitter, samen met mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud, en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.