ECLI:NL:RBAMS:2022:3954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
13/105551-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 april 2022 en betreft een vrijheidsstraf van één jaar en tien maanden, waarvan nog één jaar, negen maanden en 29 dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1971, was gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 16 juni 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen andere weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en overtredingen van de Wegenverkeerswet. Gezien het feit dat aan alle vereisten is voldaan, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. J.P.W. Helmonds, en de rechters mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, in aanwezigheid van griffier mr. N.M. van Trijp. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/105551-22
RK nummer: 22/2274
Datum uitspraak: 30 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2022 door
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Divison(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd.
Deze verlenging heeft zij nodig om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement by the District Court of Warsaw Wola (Warsaw)van 3 december 2018 (referentie: IV K 710/18),
upheld by the judgement of the Warsaw Regional Courtvan 18 november 2019 (referentie: IX Ka 428/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, zonder dat duidelijk is of dit de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep betreft.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De opgeëiste persoon heeft ter zitting op vragen van de rechtbank verklaard dat in hoger beroep een volledige herbeoordeling van zijn strafzaak heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom alleen de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij (ook) in persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Divison(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.