ECLI:NL:RBAMS:2022:3892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
C/13/717955 / KG ZA 22-442
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over bewijsbeslag en inzage in digitale gegevens tussen een logistiek dienstverlener en voormalige werknemers en concurrenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een logistiek dienstverlener, aangeduid als [eiser], en twee gedaagden, waaronder een voormalige werknemer en een concurrent. De eiser vorderde inzage in digitale gegevens die in beslag waren genomen, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser stelde dat de gedaagden onrechtmatig handelden door werknemers en klanten van de eiser te ronselen voor hun nieuwe onderneming, [gedaagde 2]. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor onrechtmatig handelen en dat de eiser een spoedeisend belang had bij de gevraagde inzage. De vorderingen van de eiser werden gedeeltelijk toegewezen, met beperkingen op de te verstrekken gegevens. De gedaagden voerden verweer en vroegen om opheffing van de beslaglegging, maar dit werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de gedaagden hoofdelijk verantwoordelijk werden gehouden voor de proceskosten, inclusief beslag- en bewakingskosten. De uitspraak bevestigde de noodzaak van zorgvuldigheid bij bewijsbeslag en de bescherming van bedrijfsgeheimen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/717955 / KG ZA 22-442 IHJK/MB
Vonnis in kort geding van 6 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 31 mei 2022,
advocaat mr. E.K.W. van Kampen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.
gedaagde,
advocaat mr. M.P.E. D’Haene te Rotterdam.

1.De procedure

Ter zitting van 15 juni 2022 heeft eiseres, hierna [eiser] , de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht, na vermindering van eis met betrekking tot de periode waarover de vorderingen zich uitstrekken. Gedaagden, hierna ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hebben verweer gevoerd en een (aanvankelijk voorwaardelijke) tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. [eiser] heeft de tegenvordering bestreden. Het bezwaar van [eiser] tegen het vermeerderen van de vordering in reconventie – bestaand uit het laten vervallen van de voorwaarde – wordt afgewezen, aangezien [eiser] door het toelaten daarvan niet in haar processuele belangen is geschaad.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- aan de kant van [eiser] : [naam 1] , algemeen directeur, mr. Van Kampen en zijn kantoorgenote mr. M. Spithoven;
- aan de kant van gedaagden: [gedaagde 1] , [naam 2] (met [gedaagde 1] (indirect) bestuurder van [gedaagde 2] ) en mr. D’Haene. Tevens waren aanwezig enige toehoorders, onder wie de ouders van [gedaagde 1]
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een wereldwijd opererende logistiek dienstverlener (‘expediteur’), opgericht in 1998, met de nadruk op de luchtvracht in de mode/kledingbranche.
[naam 3] (hierna [naam 3] , de vader van [gedaagde 1] ) is een van de oprichters.
Vanaf haar oprichting waren [naam 3] en [naam 4] aan [eiser] verbonden, als (groot)aandeelhouder en respectievelijk algemeen en financieel directeur.
2.2.
Tot 2011 hielden [gedaagde 1] sr en [naam 4] via hun gezamenlijke vennootschap TYD Holding alle aandelen in [eiser] . In 2011 hebben zij 75% van de aandelen verkocht aan (de rechtsvoorgangers van) de huidige aandeelhouder.
2.3.
Een van de grootste klanten van [eiser] was PVH (het moederbedrijf van kledingmerken als Calvin Klein en Tommy Hilfiger).
2.4.
Sinds 2016 heeft [eiser] geïnvesteerd in de ontwikkeling van een zogenoemd ‘klantenportal’ door Placeholder B.V. (handelend onder de naam ‘Hiro’) met name ten behoeve van PVH. Via de website van [eiser] kunnen klanten inloggen in dit portal om zo hun zendingen aan te maken, te bekijken en te controleren.
2.5.
[gedaagde 1] is met ingang van 1 maart 2017 voor onbepaalde tijd bij [eiser] in dienst getreden als Business Development Manager. Artikel 10 van zijn arbeidsovereenkomst bevat een geheimhoudingsbeding dat zowel tijdens als na afloop van de arbeids-overeenkomst geldt.
2.6.
Sinds 2017 is de grootste aandeelhouder in [eiser] YTO, een groot logistiek bedrijf, gevestigd in Sjanghai (China).
2.7.
In 2018 hebben [naam 3] en [naam 4] hun (laatste) aandelen in [eiser] verkocht. Vanaf dat moment hebben zij hun werkzaamheden (in dezelfde functie) voortgezet op basis van een arbeidsovereenkomst.
2.8.
[gedaagde 1] is op 15 maart 2019 bij [eiser] uit dienst getreden en kort daarop in dienst getreden bij de [naam bedrijf 1] als Key Account Manager. De [naam bedrijf 1] is een sinds 1936 bestaand bedrijf dat zich ook richt op logistieke dienstverlening, zoals inklaring, opslag en internationaal vervoer (veelal vanuit China/Azië), met de nadruk op zeevracht. Bij de [naam bedrijf 1] werken ongeveer 500 mensen. [naam 2] ( [naam 2] ) is (indirect) grootaandeelhouder en bestuurder.
2.9.
[eiser] en de [naam bedrijf 1] (in de personen van [naam 3] en [naam 2] ) hebben samengewerkt, onder meer in de zeevracht, waartoe een gezamenlijke vennootschap bestond, [eiser] Rotterdam B.V.
2.10.
In april 2019 is er contact geweest tussen medewerkers van PVH en van de
[naam bedrijf 1] .
2.11.
[naam 3] is op 1 oktober 2020 uit dienst getreden van [eiser] , [naam 4] op
1 november 2020. Zij hebben vergoedingen gekregen ter compensatie van de werking van hun non-concurrentiebedingen, van respectievelijk € 222.088,65 en
€ 125.566,93. Na zijn uitdiensttreding is [naam 3] nog wel betrokken gebleven bij [eiser] , als adviseur. In oktober 2020 en nadien heeft hij tegenover de bestuurder van YTO zijn zorgen geuit over de gang van zaken binnen [eiser] . Dat leidde tot wrijving over en weer. Ook [naam 2] heeft (onder meer in november 2020) zijn onvrede geuit jegens YTO over de – logistieke – gang van zaken bij [eiser] , naar aanleiding van onder meer (voorgenomen) reorganisaties van de luchtvracht bij [eiser] .
2.12.
Op 14 december 2020 heeft [gedaagde 1] [naam bedrijf 2] B.V. opgericht, waarvan hij enig aandeelhouder/bestuurder is.
2.13.
Op 14 januari 2021 heeft [gedaagde 1] (via [naam bedrijf 2] ) samen met [naam 2] [gedaagde 2] opgericht. Dit bedrijf richt zich evenals [eiser] op de luchtvracht in de kledingbranche. [gedaagde 2] gebruikte aanvankelijk een zelfde digitaal web-portaal (klantenportal) als [eiser] .
2.14.
Na 14 januari 2021 zijn 20 van de ongeveer 60 werknemers van [eiser] naar [gedaagde 2] overgestapt en zijn klanten bij [eiser] vertrokken.
2.15.
In mei 2021 heeft YTO [naam 1] aangesteld als general manager.
2.16.
Uit een in opdracht van [eiser] door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) verricht onderzoek naar de grote uitstroom van werknemers naar [gedaagde 2] en het gebruik van hetzelfde Klantenportal, is bij [eiser] de verdenking gerezen dat [naam 3] c.s. (onder wie de heren [naam 5] en [naam 6] ) zich schuldig hebben gemaakt aan schending van hun non-concurrentiebedingen en anderszins onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] . Dit onderzoek heeft onder meer de volgende resultaten opgeleverd, vastgelegd in een rapport van 25 juni 2021:
2.16.1.
Jemeer Computer Services heeft in september 2020 een digitaal platform gecreëerd met de domeinnaam ‘ [url] ’. [naam 3] was daarbij betrokken. Op 22 september 2020 heeft Jemeer facturen daarvoor naar een vennootschap van [naam 4] gestuurd.
2.16.2.
Via het [url] domein zijn e-mail accounts aangemaakt voor [naam 3] , [naam 4] , en vijf (ex) werknemers van [eiser] (niet voor [gedaagde 1] ), met fantasienamen van stripfiguren en dergelijke (‘aliassen’), zoals Guus Geluk en Hendrik Haan.
2.16.3.
Op de computer van [naam 6] is een ‘projectplanning’ aangetroffen, gestart op 15 september 2020, waarop projecten zijn vermeld onder de naam ‘PrepareMyVDHNextBridge’, ‘Onboarding Clients’ en ‘Onboarding Agents’.
Onder ‘Onboarding cliënts’ zijn namen genoemd van een aantal klanten van [eiser] , waaronder PVH.
Ook in e-mailcorrespondentie van (voormalige) werknemers van [eiser] onderling en/of met [naam 2] worden namen van klanten van [eiser] genoemd.
2.16.4.
In december 2020 hebben [naam 5] en [naam 6] contact gehad met Hiro, voor het opzetten van een nieuw klantenportal. Een dergelijk portal is tot stand gebracht voor [gedaagde 2] en door haar in mei 2021 in gebruik genomen.
2.16.5.
In de periode van 12 februari 2021 tot en met 11 mei 2021 hebben (digitale) Teams meetings plaatsgevonden waarbij onder anderen [naam 3] , [gedaagde 1] en [naam 2] betrokken waren.
2.17.
In de loop van 2021 is een aantal klanten van [eiser] overgestapt naar [gedaagde 2] , waaronder PVH en KTCT.
2.18.
Op 16 juni 2021 heeft (de toenmalige raadsman van) [eiser] Hiro aangeschreven omdat volgens [eiser] haar auteursrechten op het Klantenportal geschonden zouden zijn.
2.19.
Bij brief van 24 juni 2021 heeft Hiro onder meer aan [eiser] geschreven dat [gedaagde 2] een ‘geldig gebruiksrecht’ had op (de software ten behoeve van) het Klantenportal en dat een van de subsidievoorwaarden voor de ontwikkeling daarvan was dat het in bredere kring zou worden uitgezet.
2.20.
Op 19 augustus 2021 heeft [eiser] , na daartoe verkregen verlof, conservatoir bewijsbeslag gelegd onder [naam 3] , [naam 6] en [naam 5] . Bij vonnis van 10 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland de daaraan ten grondslag liggende vorderingen in conventie, kort gezegd afgifte van (afschriften van) of inzage in de in beslag genomen bescheiden, afgewezen, oordelend dat sprake was van een ‘fishing expedition’. De vordering in reconventie tot opheffing van de bewijsbeslagen is eveneens afgewezen. [eiser] heeft tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend, welke procedure nog niet is afgerond.
2.21.
In augustus 2021 heeft [gedaagde 2] het gebruik van haar nieuwe klantenportal gestaakt. Eveneens rond die tijd heeft Hiro op (herhaald) verzoek van [eiser] een verklaring getekend waarin staat dat zij (voor zover nodig) de auteursrechten op het Klantenportal aan [eiser] overdraagt.
2.22.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft [eiser] [gedaagde 1] onder meer gesommeerd om boetes te betalen vanwege de schending van het geheimhoudingsbeding en te bevestigen dat hij niet langer werknemers en relaties van [eiser] zal benaderen of daarmee contact zal hebben. Bij brief van diezelfde datum heeft [eiser] ook aan [gedaagde 2] een sommatie gestuurd, met onder meer het verzoek om binnen 7 dagen na dagtekening van die brief te bevestigen dat overgestapte (ex-)werknemers geen werkzaamheden meer zullen verrichten voor [gedaagde 2] en dat zij geen zakelijke contacten zullen onderhouden met klanten/relaties van [eiser] . Gedaagden hebben aan die sommaties niet voldaan.
2.23.
Op 11 april 2022 heeft [eiser] de voorzieningenrechters van de rechtbank Den Haag en Amsterdam verlof gevraagd voor het leggen van conservatoire bewijsbeslagen op ‘bepaalde bescheiden’ ten laste van [gedaagde 2] en [gedaagde 1]
De “
bepaalde bescheiden” waarop het verlof ziet heeft [eiser] in het beslagrekest (verzoekschrift) aan de voorzieningenrechters nader beschreven in 9 pagina’s, die, evenals het petitum in het beslagrekest, als bijlage I aan dit vonnis zijn gehecht. Samengevat komt dat neer op de inhoud van de (werk) laptops en smartphones van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] - waaronder alle e-mailbestanden van het luddevede domein - en/of andere e-mailbestanden en van social media, waarin bepaalde zoektermen voorkomen, zoals de namen van klanten en/of ex-werknemers van [eiser] , waarvan [eiser] vermoedt dat [gedaagde 1] / [gedaagde 2] hen hebben benaderd om over te stappen naar [gedaagde 2] .
2.24.
Op 12 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het gevraagde verlof ten laste van [gedaagde 2] verleend en op 22 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een soortgelijk verlof verleend ten laste van [gedaagde 1] , en (evenals de voorzieningenrechter in Den Haag) gerechtelijke bewaring bij DigiJuris B.V. te Amersfoort bepaald. Verder is bij de verloven bepaald dat deze slechts mogen worden gebruikt als [eiser] en/of haar vertegenwoordigers niet bij de beslaglegging aanwezig zijn en dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld binnen 28 dagen na (eerste) beslaglegging.
2.25.
Op 3 mei 2022 heeft [eiser] de bewijsbeslagen onder gedaagden laten leggen en de beslagen gegevens in gerechtelijke bewaring gegeven bij DigiJuris. In het proces-verbaal van beslaglegging in de woning van [gedaagde 1] heeft de deurwaarder vermeld dat een smartphone en een laptop ter beoordeling aan twee IT-specialisten van DigiJuris zijn afgegeven en, nadat deze waren ‘beoordeeld en gekopieerd’, weer aan [gedaagde 1] zijn teruggegeven.
Bij de beslagleggingen ten kantore van [gedaagde 2] in Hoofddorp is de inhoud van een laptop en een telefoon gekopieerd en op het kantoor in Moerdijk de inhoud van vier telefoons en een laptop, waaronder mailboxen van werknemers (op harde schijven vastgelegd).
2.26.
Gelijktijdig met dit kort geding heeft [eiser] een bodemprocedure aangespannen tegen gedaagden, waarbij soortgelijke vorderingen zijn ingesteld. Ook heeft [eiser] in deze kwestie om een voorlopig getuigenverhoor verzocht, in welk kader een zitting zal plaatsvinden op 25 augustus 2022. Daarnaast is een bodemprocedure tegen [naam 3] , [naam 5] en [naam 6] aanhangig.
2.27.
[eiser] werkt inmiddels niet meer samen met de [naam bedrijf 1] , maar met het Britse bedrijf Uniserve.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
- veroordeling van gedaagden om aan [eiser] afschriften te verstrekken, binnen 28 dagen na de vonnisdatum, van de in beslag genomen bescheiden,
primair: die voldoen aan de in (het petitum van) de dagvaarding nader omschreven criteria en ten minste één van de in de dagvaarding genoemde zoektermen bevatten, zoals vermeld in de aan dit vonnis gehechte bijlage II waarin de complete vordering inclusief de voorgestelde zoektermen is opgenomen;
subsidiair: slechts voor zover deze bescheiden zijn ontvangen van, verzonden aan, gericht aan en/of gedeeld met de in de subsidiaire vordering onder I. 4 a) en b) genoemde (e-mail) adressen;
- althans, zo is ter zitting verduidelijkt, veroordeling van gedaagden tot het verlenen van inzage in/afschriften van een door de voorzieningenrechter te maken selectie van deze bescheiden,
en daarbij
- te gehengen en te gedogen dat de deurwaarder die het bewijsbeslag heeft gelegd, te zijner keuze, al dan niet in samenwerking met de bewaarder, daartoe uit hetgeen in beslag is genomen een selectie maakt en een afschrift van die selectie aan [eiser] verstrekt;
- hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, de beslagkosten en de kosten van gerechtelijke bewaring.
[eiser] heeft haar vorderingen in zoverre verminderd dat zij uitsluitend inzage in en/of afschrift van de bescheiden vordert over de periode tot aan de datum van het beslagverlof, dat wil zeggen met betrekking tot [gedaagde 1] van 16 september 2020 tot 22 april 2022 en met betrekking tot [gedaagde 2] van 14 januari 2021 tot 12 april 2022.
3.2.
[eiser] baseert zich voor haar vorderingen op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie.

4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen opheffing van de gelegde beslagen.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie

Spoedeisend belang
5.1.
Volgens [eiser] handelen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens haar en is sprake van oneerlijke concurrentie, met de schadelijke gevolgen waarvan zij dagelijks wordt geconfronteerd. Om haar bedrijfsdebiet te beschermen en maatregelen te kunnen treffen om het verder oplopen van de schade te voorkomen, is het volgens [eiser] noodzakelijk dat zij inzicht verkrijgt in de aard en de ernst van de gedragingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Daarmee heeft [eiser] , anders dan gedaagden hebben betoogd, een voldoende spoedeisend belang bij het instellen van haar vorderingen.
In conventie en in reconventie
Algemeen beoordelingskader
5.2.
Op grond van het Molenbeek Invest-arrest van de Hoge Raad [1] gelden bij bewijsbeslag de volgende algemene uitgangspunten:
- bewijsbeslag kan slechts plaatsvinden onder de in artikel 843a Rv gestelde voorwaarden;
- het verlof om bewijsbeslag te leggen geeft geen verdergaande aanspraken dan de bewaring van de in beslag genomen bescheiden;
- het verlof, noch de beslaglegging zelf geeft de beslaglegger recht op afgifte, inzage of afschrift in of van de beslagen bescheiden;
- in het inleidende verzoekschrift dienen de in beslag te nemen bescheiden zo precies mogelijk te worden omschreven als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verzoeker kan worden verlangd, omdat de beslaglegging niet mag ontaarden in een “fishing expedition”;
- de verzoeker dient zijn belang bij de beslaglegging voldoende aannemelijk te maken, alsmede feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de beslaglegging met het oog daarop noodzakelijk is;
- verlof voor de beslaglegging wordt niet gegeven indien de bescherming van de eventuele vertrouwelijkheid van de in beslag te nemen bescheiden onvoldoende is gewaarborgd.
5.3.
Op grond van artikel 843a Rv gelden verschillende voorwaarden voor inzage in of afgifte van bescheiden. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Ook een onrechtmatige daad kan als een zodanige ‘rechtsbetrekking’ worden aangemerkt.
5.4.
De voorwaarden ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ moeten in samenhang worden beoordeeld: eiser moet de bescheiden zo concreet mogelijk omschrijven, zodat duidelijk is waarop hij aanspraak maakt en getoetst kan worden of hij een rechtmatig belang bij die bescheiden heeft. Het is niet nodig dat de stukken waarvan afgifte wordt gevorderd stuk voor stuk omschreven worden, maar wel dat deze voldoende concreet in de vordering aangewezen worden.
Dit concrete geval
5.5.
De voorzieningenrechters van de rechtbank Den Haag en van deze rechtbank hebben bij het verlenen van verlof in eerste instantie, ex parte, dat wil zeggen zonder dat
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gehoord, geoordeeld dat, in elk geval voor de inbeslagname, aan de vereisten van 843a Rv was voldaan. Het beslagverlof strekt zich uit tot een zeer omvangrijke verzameling digitale gegevens, met dien verstande dat dit is beperkt tot de in het beslagverzoek specifiek vermelde bestanden met de daarin opgesomde – zij het zeer talrijke – zoektermen.
5.6.
In dit kort geding hebben gedaagden betoogd dat de vordering in conventie tot het verstrekken van inzage in/afschrift van de nadere aangeduide in beslag genomen bescheiden moet worden afgewezen, omdat:
- geen rechtsbetrekking aanwezig is tussen [eiser] en gedaagden;
- het inzageverzoek ziet op veel meer dan op ‘bepaalde bescheiden’ als bedoeld in artikel 843a Rv;
- gewichtige redenen zich tegen inzage verzetten.
Rechtsbetrekking
5.7.
Volgens [eiser] bestaat de rechtsbetrekking met [gedaagde 1] eruit dat deze zich als ex-werknemer schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrentie jegens haar door werknemers van [eiser] te ronselen voor zijn eigen onderneming ( [gedaagde 2] ) en klanten van [eiser] daarheen over te hevelen. Verder heeft [gedaagde 1] volgens [eiser] het geheimhoudingsbeding uit zijn arbeidsovereenkomst geschonden, dat in duur niet is beperkt, door bedrijfsgeheimen van [eiser] te gebruiken, onder meer voor het (laten) namaken van het klantenportal.
5.8.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Uit de bevindingen van het rapport van Hofmann bedrijfsrecherche kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] met [naam 2] een met [eiser] concurrerend bedrijf heeft opgezet, dat met name actief is in de luchtvracht ten behoeve van de kledingbranche, onder meer van en naar relaties in Azië (China), en dat een groot aantal (rond de 20) werknemers van [eiser] naar dit bedrijf is overgestapt, alsook (tenminste) twee voormalige klanten. Voorbereidingen voor het ‘onboarden’ van klanten zijn via het luddevede-domein getroffen door werknemers die toen nog bij [eiser] in dienst waren, en die daartoe gefingeerde namen hebben aangenomen. Weliswaar was [gedaagde 1] toen al enige tijd bij [eiser] uit dienst en is zijn directe betrokkenheid bij het genoemde domein vooralsnog niet aangetoond, maar zijn nauwe banden met zowel [naam 3] , die nog tot oktober 2020 aan [eiser] verbonden was als adviseur, als [naam 2] , die langdurig met [eiser] heeft samengewerkt, zijn serieuze aanwijzingen voor zijn betrokkenheid van de uittocht van personeel en klanten. Dat het klanten betrof die (ook) al klant van de [naam bedrijf 1] waren en dat het vertrek van het personeel met name werd veroorzaakt door de chaos die bij [eiser] na het vertrek van [naam 3] zou zijn ontstaan, hebben gedaagden, tegenover de betwisting daarvan door [eiser] , onvoldoende aannemelijk gemaakt. De verwijzing van gedaagden naar eerdere contacten van de [naam bedrijf 1] met de klanten PVH en Lagerfeld is daartoe onvoldoende, aangezien niet is gebleken dat het daarbij om contacten terzake van de luchtvracht ging. Aannemelijk is dat [eiser] en de [naam bedrijf 1] elkaar aanvulden in die zin dat het bij [eiser] met name om luchtvracht en bij de [naam bedrijf 1] met name om zeevracht en andere logistieke diensten ging (zoals opslag en fijndistributie). Dat betekent dat het ‘overhevelen’ van klanten van [eiser] naar [gedaagde 2] , een nieuwe onderneming die zich evenals [eiser] met name richt op luchtvracht, en het werven van personeel daarvoor onder werknemers van [eiser] , op het eerste gezicht een onrechtmatig karakter lijkt te hebben. Het verweer dat [gedaagde 1] alleen kan worden aangesproken als bestuurder van [gedaagde 2] en niet in persoon slaagt niet. [gedaagde 1] is alsex-werknemer van [eiser] persoonlijk betrokken bij en verantwoordelijk voor het onrechtmatig handelen.. De vraag of [gedaagde 1] daarnaast in strijd met zijn contractuele geheimhoudingsplicht heeft gehandeld – zoals [eiser] stelt en [gedaagde 1] betwist – hoeft bij deze uitkomst niet te worden beantwoord.
5.9.
Het handelen van [gedaagde 1] kan ook aan [gedaagde 2] worden toegerekend, nu zij daarvan profiteert. De ex-werknemers en (in elk geval twee) klanten van [eiser] zijn door toedoen van haar bestuurder [gedaagde 1] naar [gedaagde 2] overgestapt, althans dat is de – in dit kort geding voldoende aannemelijk geworden – stelling van [eiser] .
5.10.
Het voorgaande is voldoende om in dit kort geding aan te nemen dat een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv bestaat – gesteld onrechtmatig handelen – tussen [eiser] en [gedaagde 1] en tussen [eiser] en [gedaagde 2] . Aan dit vereiste van artikel 843a Rv is dus voldaan.
Bepaalde bescheiden
5.11.
Gedaagden hebben terecht betoogd dat de primaire vordering van [eiser] zodanig ruim is geformuleerd dat daarin onvoldoende concreet is gemaakt op welke gronden [eiser] bij de inzage in/afschrift van alle bescheiden die de daarin genoemde zoektermen bevatten een rechtmatig belang heeft. Zoals [eiser] zelf aangaf zou onder het primair gevorderde ook privécorrespondentie (‘mails aan je schoonmoeder’) kunnen vallen. Dit alleen al biedt voldoende grond voor afwijzing van de primaire vorderingen, nu de daarin vermelde gegevens niet als ‘bepaalde bescheiden’ als bedoeld in artikel 843a Rv kunnen worden aangemerkt.
5.12.
Dat ligt anders voor het subsidiair gevorderde, aangezien dat is beperkt tot een specifieke categorie gegevens en (e-mail) adressen. Wel geldt ook voor die vordering dat de zoektermen die [eiser] daarop wenst los te laten dusdanig ruim zijn dat ook hier een volledige toewijzing niet op zijn plaats is. Dat geldt echter niet voor zover de vordering ziet op gegevens waarin – heel concreet – de namen voorkomen van overgestapte werknemers en van klanten van [eiser] waarvan uit het Hoffmann rapport blijkt dat deze in de e-mail correspondentie van het ‘luddevede-domein’ zijn aangeduid met de term ‘onboarding cliënts’ en die vermoedelijk ook naar [gedaagde 2] zijn overgegaan. Er bestaan voldoende aanwijzingen dat bewijs voor betrokkenheid van gedaagden bij het ‘ronselen’ van personeel en het ‘overhevelen’ van klanten daarin kan worden aangetroffen. De vordering zal gedeeltelijk worden toegewezen, met dien verstande dat de toewijzing wordt beperkt tot door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
verzondenitems in e-mails, andere berichten en Whatsapp en, qua sociale media, tot de specifiek in het petitum vermelde kanalen, aangezien het meer gevorderde te ruim is. Een reden voor de beperking tot
verzonden itemsis dat het hier gaat om actief handelen van gedaagden te bewijzen, terwijl het bij de ontvangen items met name gaat om gegevens van derden, die in deze zaak geen partij zijn. Wat de klanten betreft zal de toewijzing verder worden beperkt tot het lijstje van klanten dat al in de correspondentie is aangetroffen, aangezien [eiser] onvoldoende heeft geconcretiseerd welke aanwijzingen er zijn dat de overige genoemde klanten door [gedaagde 2] zijn overgenomen.
5.13.
De vordering tot inzage in/afschrift van de overige gegevens, is, ook met de nadere categorisering inclusief zoektermen en trefwoorden te veelomvattend en onvoldoende concreet om nog te kunnen spreken van ‘bepaalde bescheiden’. Dat geldt ook voor het gevorderde van [gedaagde 2] met de zoektermen ‘E’. Wat dit betreft gaat de vordering te veel in de richting van de ‘fishing expedition’ waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld.
5.14.
Voor zover de vordering bescheiden betreft die zien op de gestelde inbreuk op auteursrechten van [eiser] op (de software ten behoeve van) het klantenportal wordt geoordeeld dat [eiser] onvoldoende heeft geconcretiseerd dat deze bescheiden relevant zijn om haar claim op dit punt nader te onderbouwen. Gedaagden hebben het gebruik van dit portal al in augustus 2021 gestaakt en de correspondentie betreffende de rechten en de in het verleden verleende licenties ligt al op tafel, zoals gedaagden terecht hebben aangevoerd. Voor een goede rechtsbedeling is inzage in de gegevens met het oog op de gestelde auteursrecht-inbreuk dan ook niet nodig.
Gewichtige redenen
5.15.
Gedaagden hebben nog betoogd dat [gedaagde 1] zich kan beroepen op een verschoningsrecht, vanwege zijn familieband met [naam 3] Dat verweer wordt verworpen. [gedaagde 1] kan zich op een familiaal verschoningsrecht beroepen als hij als getuige in een procedure tegen zijn vader wordt gehoord. Dat is hier niet aan de orde.
Van de inzage worden uitgezonderd de gegevens die correspondentie met advocaten bevatten, aangezien de vertrouwelijkheid daarvan moet worden gewaarborgd.
5.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering in conventie wordt toegewezen, met in achtneming van de hiervoor genoemde beperkingen en alleen in relatie met de zoektermen die zien op voormalige klanten en werknemers van [eiser] , dat wil zeggen de zoektermen A waarin PVH voorkomt (Prepare PVH GiIII Environment, PVH Bulk en PVH License), de zoektermen C1 en de zoektermen D. Daarbij moet het gaan om de volledige daarin vermelde zoektermen en niet om gedeeltes of afkortingen daarvan, omdat ook hier geldt dat het anders om een te ruime gegevensverzameling en niet meer om ‘bepaalde bescheiden’ zou gaan.
5.17.
De veroordeling zal zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, aangezien dat strookt met het karakter van een kort geding. Mede gelet op de beperkte omvang van hetgeen wordt toegewezen is onvoldoende aanleiding om in dit geval van een uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te zien.
5.18.
Als de op een belangrijk punt in het ongelijk gestelde partij worden gedaagden (hoofdelijk) veroordeeld in de proceskosten, inclusief de beslagkosten en de kosten van gerechtelijke bewaring.
In reconventie
5.19.
Gedaagden hebben in reconventie opheffing van de beslagen gevorderd, omdat volgens hen (veel) meer in beslag is genomen dan waarvoor verlof is gevraagd en verleend en omdat bepaalde vormvereisten, waaronder het protocol voor bewijsbeslag in de beslagsyllabus, niet in acht zijn genomen.
5.20.
De beslagverloven die zijn verleend zien op digitale gegevens uit zeer veel bronnen waarvan een selectie moet worden gemaakt met behulp van de in het beslagrekest genoemde zoektermen. Gezien de hoeveelheid van de bronnen en de enorme omvang van de zoekwoorden, is aannemelijk dat het maken van een selectie overeenkomstig de verleende verloven een tijdrovende klus zal zijn. Dat geldt overigens ook nog als die selectie wordt beperkt tot hetgeen in dit kort geding wordt toegewezen.
5.21.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de deurwaarder zich voor de beslaglegging, in aanwezigheid van een ICT-deskundige van DigiJuris, heeft begeven naar het woonhuis van [gedaagde 1] en twee bedrijfslocaties van [gedaagde 2] . Bij [gedaagde 1] thuis is de complete inhoud gekopieerd van alle aangetroffen gegevensdragers (laptop en
I-phone) en integrale e-mailaccounts; bij de kantoren van [gedaagde 2] : de volledige inhoud van de laptops en de (zakelijke) smartphones van drie werknemers en alles wat via die ‘devices’ toegankelijk is, namelijk:
- de volledige inhoud van de daarop aanwezige social media accounts
- de volledige inhoud van de cloudomgeving van [gedaagde 2]
- de volledige inhoud van de e-mailboxes van alle werknemers van [gedaagde 2] .
Een dataselectie overeenkomstig het beslagverzoek heeft tot heden niet plaatsgevonden.
5.22.
Aan gedaagden kan worden toegegeven dat de inbeslagname aldus meer bevat dan waarop de verleende verloven zien en dat het in de beslagsyllabus beschreven protocol voor dit soort situaties – waarin onder meer staat dat de beslaglegger als hij computerbestanden integraal wil (laten) kopiëren dat in het beslagverzoek moet vermelden en motiveren waarom dat nodig is – niet (helemaal) is gevolgd. Van een deurwaarder, ook als deze vergezeld is van een ICT-deskundige, kan echter niet worden gevergd dat hij in de hectiek van de beslaglegging ter plekke, of enkele dagen nadien, de selectie zal maken zoals gevorderd, zeker niet in dit geval, waarin de in beslag te nemen gegevens zo omvangrijk zijn. Daar staat tegenover dat het wel op de weg van de deurwaarder ligt om daarover binnen een redelijke termijn duidelijkheid te verschaffen aan de beslagene. Die termijn is in elk geval begrensd door de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld. Daarnaast is in de verloven uitdrukkelijk bepaald dat de verzoeker niet bij de beslaglegging aanwezig mag zijn en betreft de beslaglegging slechts kopieën van de gegevens (de inhoud van laptops en telefoons) die in bewaring zijn gegeven.
Tegen die achtergrond kan niet worden gezegd dat de deurwaarder het beslagverlof zo ruim heeft geïnterpreteerd en/of dat hij zijn bevoegdheden op zodanige wijze te buiten is gegaan dat dit een grond is voor (volledige of gedeeltelijke) opheffing van de beslagen, nog daargelaten dat opheffing – voor zover het de gegevens betreft waarvan nu het verstrekken van afschriften wordt bevolen – in strijd zou komen met het in conventie gegeven oordeel.
5.23.
Gedaagden ondervinden niet direct hinder van het beslag. Zoals gezegd zijn alleen kopieën van de inhoud in beslag genomen en de ‘devices’ – zoals mobiele telefoons laptops – zelf niet. De gekopieerde informatie bevindt zich onder de gerechtelijk bewaarder DigiJuris, die tot geheimhouding verplicht is. Opheffing van het beslag daarentegen zou (kunnen) leiden tot het verloren gaan van bewijsmateriaal.
5.24.
Verder is van belang dat [eiser] ook een bodemprocedure tussen partijen aanhangig heeft gemaakt, waarin (exact) dezelfde vorderingen en grondslagen aan de orde zijn als in dit kort geding. [eiser] heeft gesteld dat deze (bodem)procedure eveneens als eis in de hoofdzaak heeft te gelden ten aanzien van het door haar gelegde bewijsbeslag. Dat brengt met zich dat (ook) de bodemrechter nog dient te oordelen over de rechtmatigheid van het door [eiser] gelegde beslag. In dit kort geding is weliswaar geoordeeld dat een groot deel van de gevraagde bescheiden (nog) niet voldoende bepaald is in de zin van artikel 843a Rv., maar is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag of van andere gronden die tot opheffing nopen. Dat de betekening van het verlof inclusief de producties (pas) op
6 mei 2022 heeft plaatsgevonden is daartoe onvoldoende.
5.25.
Bij deze stand van zaken en met het oog op de wederzijdse belangen van partijen bestaat vooralsnog onvoldoende grond voor (gehele of gedeeltelijke) opheffing van de beslagen. De vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.
5.26.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden gedaagden veroordeeld in de proceskosten die, vanwege de samenhang met het geding in conventie, worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
In conventie:
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 28 dagen na betekening van dit vonnis en nadat de deurwaarder de dataselectie heeft gemaakt een afschrift te verstrekken aan [eiser] van de in beslag genomen bescheiden die voldoen aan de volgende cumulatieve vereisten, met uitzondering van de bescheiden die correspondentie met een advocaat betreffen:
- het bescheid bevond zich op de op 3 mei 2022 door de deurwaarder in beslag genomen gegevensdragers van [gedaagde 1] waarvan de inhoud is gekopieerd en in bewaring gegeven aan DigiJuris;
- het bescheid is verstuurd in de periode vanaf 16 september 2020 tot en met 22 april 2022,
- het bescheid bevat ten minste een (1) van de volgende integrale zoektermen:
* Uit zoektermen A:
“Prepare PVH GIII environment”
“PVH Bulk”
“PVH Licensee”
*De zoektermen vermeld onder C1 in randnummer 5.7 van de dagvaarding (namen van (voormalige) klanten van [eiser] ) (zie bijlage II)
* De zoektermen vermeld onder D in randnummer 5.12 van de dagvaarding (namen van voormalige werknemers van [eiser] ), maar alleen voor zover verstuurd in de periode als vermeld per zoekterm D in de tabel in randnummer 5.12 van de dagvaarding (zie Bijlage II),
en
- het bescheid valt onder ten minste een (1) van de volgende categorieën
a. a) e-mails (inclusief bijlagen), agendaverzoeken en -afspraken en overige
Outlookbestanden (zoals .PST, .OST, .MSG, .EML) opgeslagen in de agenda, de verzonden items, de verwijderde items, ongewenste e-mail, postvak UIT en in zakelijke mappen van de volgende e-mailadressen:
• [e-mailadres 1]
• [e-mailadres 1]
• [e-mailadres 2] ; of
echter slechts voor zover deze zijn verzonden aan, gericht aan en/of gedeeld met een van de volgende e-mailadressen:
• [e-mailadres 3] ;
[e-mailadres 4] ; [e-mailadres 5] ; [e-mailadres 6] ; [e-mailadres 7] ; [e-mailadres 8] ; [e-mailadres 9] ; [e-mailadres 10] ; [e-mailadres 11] ; [e-mailadres 12] ; [e-mailadres 13] ; [e-mailadres 14] ; [e-mailadres 15] ; [e-mailadres 16] ; [e-mailadres 17] ; [e-mailadres 18] ; [e-mailadres 19] ; [e-mailadres 20] ; [e-mailadres 21] ; [e-mailadres 22] ; [e-mailadres 23] ; [e-mailadres 24] ; [e-mailadres 25] ; [e-mailadres 26]
;[e-mailadres 27] ; [e-mailadres 28] ; [e-mailadres 29] ; [e-mailadres 30] ;
b) berichten verzonden door [gedaagde 1] via SMS en WhatsApp
, LinkedIn, Facebook (Messenger) Microsoft Teams, Instagram, Telegram, Slack, Discord, iCloud en/of Google Hangouts, echter slechts voor zover deze zijn verzonden aan
• [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , en/of Vroon; of
• een of meerdere personen genoemd in Zoektermen D (zie Bijlage II);
dat wil zeggen dat [gedaagde 1] moet gehengen en gedogen dat de deurwaarder die het beslag heeft gelegd, te zijner keuze al dan niet in samenwerking met de bewaarder, uit hetgeen in beslag genomen is de selectie van de bescheiden op basis van deze cumulatieve vereisten maakt en afschrift van de aldus geselecteerde bescheiden aan [eiser] verstrekt,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] om binnen 28 dagen na betekening van dit vonnis en nadat de deurwaarder de dataselectie heeft gemaakt een afschrift te verstrekken aan [eiser] van de in beslag genomen bescheiden die voldoen aan de volgende cumulatieve vereisten:
- het bescheid bevond zich op de op 3 mei 2022 door de deurwaarder in beslag genomen gegevensdragers van [gedaagde 2] waarvan de inhoud is gekopieerd en in bewaring gegeven aan DigiJuris;
- het bescheid is verstuurd in de periode vanaf 14 januari 2021 tot en met 12 april 2022, en, wat de zoektermen D betreft met als einddatum de einddatum van het dienstverband van de betreffende werknemer;
- het bescheid bevat ten minste een (1) van de integrale zoektermen als hiervoor vermeld onder 6.2 en voldoet ook overigens aan de daarin aangegeven nadere categorisering (cumulatieve vereisten), met dien verstande dat het moet gaan om verzonden bescheiden die zijn gekopieerd van de gegevensdragers die zijn aangetroffen op 3 mei 2022 in de locaties van [gedaagde 2] te Moerdijk en Hoofddorp en die zijn verzonden door [naam 2] of een werknemer van [gedaagde 2] ,
dat wil zeggen dat [gedaagde 2] moet gehengen en gedogen dat de deurwaarder die het beslag heeft gelegd, te zijner keuze al dan niet in samenwerking met de bewaarder, uit hetgeen in beslag genomen is de selectie van de bescheiden op basis van deze cumulatieve vereisten maakt en afschrift van de aldus geselecteerde bescheiden aan [eiser] verstrekt,
6.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in:
- de beslagkosten ter hoogte van € 8.242,68
- de kosten van gerechtelijke bewaring ter hoogte van € 9.019,94
- de overige kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- € 103,33 aan explootkosten,
- € 676,00 aan griffierecht en
- € 1.016,00 aan salaris advocaat,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
6.7.
weigert de gevraagde voorziening,
6.8.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [2]