ECLI:NL:RBAMS:2022:3885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3465 en AWB - 20 _ 4503
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zelfredzaamheid en maatschappelijke opvang voor een gezin in Amsterdam

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken met de kenmerken AMS 20/3465 en AMS 20/4503, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. H.M. de Roo, in beroep zijn gekomen tegen besluiten van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft in de Wmo-zaak geoordeeld dat eisers niet zelfredzaam zijn en in aanmerking moeten komen voor maatschappelijke opvang. Dit oordeel is gebaseerd op de fragiele balans van het gezin, dat afhankelijk is van intensieve hulpverlening en ondersteuning van hun netwerk. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak op 18 februari 2022 vastgesteld dat het onderzoek naar de zelfredzaamheid van eisers niet volledig was en heeft de gemeente de gelegenheid gegeven om dit te herstellen door de GGD nader onderzoek te laten doen.

In de Hvw-zaak hebben eisers een urgentieverklaring aangevraagd, die door de gemeente was geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet zelfredzaam zijn van het gezin een contra-indicatie vormt voor een urgentieverklaring. De rechtbank heeft het beroep in de Wmo-zaak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om eisers toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag is niet-ontvankelijk verklaard, evenals het beroep in de Hvw-zaak. De gemeente is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.897,50, en moet het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/3465 en AMS 20/4503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaken tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(hierna: de gemeente)
(gemachtigden: mr. J.C. Smit en mr. J.H.G. van den Boorn).

Eindconclusie

1. De rechtbank stelt eisers grotendeels in het gelijk. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet zelfredzaam zijn en in aanmerking moeten komen voor maatschappelijke opvang. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Procesverloop

2. Eisers hebben om maatschappelijke opvang verzocht op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo). In de zaak met kenmerk AMS 20/3465 (hierna: de Wmo-zaak) heeft de rechtbank met de tussenuitspraak van 18 februari 2022 [1] , geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest. De gemeente is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door de GGD nader onderzoek te laten doen. De rechtbank verwijst naar die tussenuitspraak voor het procesverloop tot het moment van die uitspraak.
3. Eisers hebben ook een urgentieverklaring aangevraagd op grond van de Huisvestingswet (Hvw). Dit is de zaak met kenmerk AMS 20/4503 (hierna: de Hvw-zaak). De gemeente heeft een urgentie geweigerd met het besluit van 5 maart 2020 en het bezwaar van eisers daartegen met het bestreden besluit van 3 augustus 2020 ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep in gesteld. Het beroep is gelijktijdig met de Wmo-zaak behandeld op de zitting van 31 januari 2022. De rechtbank verwijst voor wat betreft de aanwezigen op de zitting naar de tussenuitspraak in die zaak. Op 8 maart 2022 heeft de rechtbank de Hvw-zaak heropend teneinde de uitkomst van het onderzoek door de GGD in de Wmo-zaak af te wachten.
4. De gemeente heeft in de Wmo-zaak in reactie op de tussenuitspraak op 18 mei 2022 een e-mail gestuurd, aangevuld op 23 mei 2022. De gemeente heeft overwogen geen reden te zien om het bestreden besluit te herzien en komt ook na heroverweging tot een afwijzing van het verzoek om maatschappelijke opvang. Met de brief van 2 juni 2022 heeft de gemachtigde van eisers een reactie op dit standpunt gegeven. Op 27 juni 2022 heeft de gemeente in de Hvw-zaak het standpunt dat de urgentieverklaring terecht is geweigerd gehandhaafd.
5. De partijen hebben de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

6. De rechtbank wijst op wat zij in de overwegingen 10, 13 en 16 van de tussenuitspraak heeft overwogen. Uit de specifieke omstandigheden zoals daar genoemd, blijkt dat het hier gaat om een gezin dat dankzij intensieve hulpverlening op meerdere terreinen en grote inzet van het netwerk in staat is zich staande te houden. Uit de stukken volgt echter dat dit een zeer fragiele balans is. Naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op de omvang van de hulpverlening en begeleiding – niet meer worden gesproken van een zelfredzaam gezin. De fragiele balans slaat in dit geval dus door naar het oordeel dat dit gezin onvoldoende zelfredzaam is en er dus niet slechts sprake is van een huisvestingsprobleem.
7. Het nadere onderzoek door de GGD vormt daarop naar het oordeel van de rechtbank eerder een bevestiging dan ontkrachting. Uit het nadere onderzoek volgt dat het op een aantal leefgebieden best goed gaat, maar ondanks dat veel factoren zoals werk in orde zijn, leunt het gezin in sterke mate op het netwerk en de hulpverlening. En dit al ruim vier jaar lang. Dat het dus best goed gaat, is te danken is aan de hulpverlening en het netwerk. In de nadere toelichting door de GGD is ook het volgende opgenomen: “
Wij kunnen ons voorstellen dat een MO beschikking het gezin perspectief biedt en de stress rondom het huisvestingsprobleem en inzet netwerk zich dan oplost.”Hierin valt op dat ook de GGD erkent dat bij toekenning van de maatschappelijke opvang het gezin niet langer hoeft te steunen op de inzet van het netwerk, omdat maatschappelijke opvang dan voldoende ondersteuning zal bieden voor de problematiek van het gezin. Ook de GGD lijkt hiermee in te zien dat zonder de maatschappelijke opvang het netwerk dus wel nodig is. De laatste zin uit het advies van de GGD: “
Daarnaast kan begeleiding ondersteunen in het organiseren van een “zachte landing” in een andere gemeente en daarin uiteraard het netwerk betrekken”is daarbij niet goed te volgen/begrijpen. Het netwerk van eisers blijft immers hier in Amsterdam. De rechtbank ziet niet in hoe dit gezin zich bij huisvesting buiten de regio, zoals de gemeente voorstaat, waar hulpverlening (nog) niet geregeld is en er geen netwerk is, staande kan houden.
Het beroep in de Wmo-zaak is gegrond
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf voorzien in de zaak en de gemeente opdragen eisers toe te laten tot de maatschappelijke opvang.
Het beroep niet-tijdig beslissen in de Wmo-zaak is niet-ontvankelijk
9. Eisers hebben in de Wmo-zaak beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de gemeente met het besluit van 13 juli 2020 alsnog heeft beslist op de aanvraag van eisers. Tegen dit besluit is rechtstreeks beroep ingesteld, waarmee de gemeente heeft ingestemd. Daarmee is het (proces)belang van eisers bij een beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag komen te ontvallen. Dit beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. Eisers hebben verzocht de dwangsom vast te stellen. Eisers hebben de aanvraag op 11 mei 2020 ingediend. De gemeente had, gelet op artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Anders dan eisers stellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de beslistermijn op twee weken te stellen. Eisers verbleven immers al in de noodopvang. De gemeente moest dus uiterlijk beslissen op 6 juli 2020. Eisers hebben, voordat de beslistermijn van acht weken afliep, op 2 juni 2020 een ingebrekestelling doen uitgaan en op 22 juni 2020 beroep ingesteld. Gelet op de artikelen 6:10 en 6:12 van de Awb is dit een prematuur beroep. Ook om deze reden is dit beroep niet-ontvankelijk en gaat de rechtbank niet over tot het toekennen van een dwangsom.
Het beroep in de Hvw-zaak is niet-ontvankelijk
11. Door het oordeel van de rechtbank dat eisers niet zelfredzaam zijn en zij dus in aanmerking moeten komen voor maatschappelijke opvang, is een urgentieverklaring niet meer aan de orde. Zoals de gemachtigde van de gemeente op de zitting heeft verklaard, is het niet zelfredzaam zijn van een gezin een contra-indicatie voor een urgentieverklaring. Dit is ook goed te volgen, omdat de toewijzing van maatschappelijke opvang impliceert dat het gezin op dit moment niet zelfstandig kan wonen in een reguliere woning en er bovendien onderdak is en dus niet langer een (urgent) belang is bij een urgentieverklaring. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep tegen de afwijzing van de urgentieverklaring vanwege het ontbreken van procesbelang.
Proceskosten in de Wmo-zaak
12. Omdat de rechtbank het beroep in de Wmo-zaak gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de gemeente aan eisers het door hen in die zaak betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt de gemeente in de door eisers gemaakte proceskosten in de Wmo-zaak. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet de gemeente de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met kenmerk AMS 20/3465:
  • verklaart het beroep niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit/herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de gemeente op om eisers toe te laten tot de maatschappelijke opvang en bepaalt dat de gemeente hiertoe een nieuw besluit moet nemen binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • draagt de gemeente op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.897,50;
In de zaak met kenmerk AMS 20/4503:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. den Toom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AMS 20/3465 T.