Uitspraak
Rechtbank AMSTErDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
- Per 1 februari 2022 is/wordt Noordman eigenaar van alle zaken in en om de kassen, waaronder de planten en inventaris;
- de huurschuld en het vervallen van de verplichting tot het schoon en leeg opleveren van de kassen wordt verrekend met de schade uit 2020;
- [naam verhuurder] behoudt de waarborgsom;
- de 20.000 plantjes die zich eind januari 2022 nog in de kassen bevonden komen toe aan [naam verhuurder] . Daarbij is afgesproken dat verzoekster bij verkoop van de plantjes en na aftrek van de kosten de helft van de winst toekomt;
- de bedrijfsinventaris (getaxeerd op € 11.400,=) wordt per 1 februari 2022 om niet aan [naam verhuurder] overgedragen.
voorpeildatum
napeildatum.
voorpeildatum
napeildatum
gewoon aanspraak kan maken op het spaargeld bij RFH’.
4.Zienswijze Observator
5.Afwijzingsverzoek [schuldeiser]
6.De beoordeling
Rechtsmacht en bevoegdheid
‘in the money’zijn). Deze bepaling is een van de kern bepalingen van de onderhandse akkoordprocedure. Hiermee wordt voorkomen dat een klasse zonder economisch belang het akkoord kan opleggen aan overige schuldeisers of aandeelhouders.
‘in the money’zijn. Klasse I heeft niet ingestemd met het akkoord. Verder is er geen andere klasse van schuldeisers, die ‘
in the money’ is en heeft ingestemd met het akkoord. Verzoekster komt dan ook op grond van artikel 383 lid 1 Fw niet de bevoegdheid toe het homologatieverzoek in te dienen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
‘in the money’is. Gelet op de omvang van de boedel (na de verkoop van alle activa die inmiddels heeft plaatsgevonden resteren nog slechts de spaargelden van RFH en de vordering op [naam verhuurder] ) is het onaannemelijk dat tot enige uitkering aan de overige schuldeisers zal worden gekomen. Nu de klasse waarin de [schuldeiser] is ingedeeld heeft tegengestemd en geen van de voorstemmende klassen ‘in the money’ zal zijn in geval van vereffening van het vermogen van verzoekster in faillissement, is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 383 lid 1 Fw.
afwikkelingvan de activa van de onderneming buiten faillissement dient te zijn. Als de onderneming er voor kiest zelfstandig het actief te verkopen en de aldus behaalde opbrengst te presenteren als waarde van het akkoord worden de schuldeisers voor een voldongen feit gesteld en valt de vergelijking met een faillissement in wezen altijd in het voordeel van de schuldenaar uit. Er is in dat geval immers niet of nauwelijks meer actief te vereffenen in faillissement. Het akkoord moet dan ook op een zodanig moment worden aangeboden, dat het voor de schuldeisers nog mogelijk is om een vergelijking te maken met de uitkomsten in geval van een vereffening van de onderneming binnen een faillissement. Onderdeel van dat laatste is verkoop van het actief in een gecontroleerd perspectief, door een curator onder toezicht van een rechter-commissaris. Schuldeisers moeten in staat worden gesteld te beoordelen in hoeverre een buitengerechtelijke verkoop van het actief is te prefereren boven die gerechtelijke verkoop, bijvoorbeeld omdat dat in de gegeven omstandigheden een duidelijke plus oplevert. Dit is in dit geval niet meer mogelijk. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verzoekster vanaf 1 oktober 2021 tot 1 februari 2022 geheel zelfstandig en zonder enige vorm van controle of toezicht overgegaan is tot afwikkeling van de onderneming door de verkoop van haar actief en door het maken van afspraken met derden en deze afspraken ook al heeft uitgevoerd. Verzoekster heeft met de opbrengst hiervan selectief schuldeisers, van zowel vóór als na de (willekeurig gekozen) peildatum van 1 oktober 2021, voldaan. De vergelijking met een eventueel faillissementssituatie kan in de gegeven omstandigheden niet (meer) worden gemaakt. Er is immers niets meer te vereffenen, anders dan de opbrengst van de certificaten bij RFH. De overige activa zijn al verkocht en de opbrengst daarvan is al verdeeld onder (andere) schuldeisers, buiten het akkoord om. Door deze handelwijze zijn de schuldeisers voor een
fait accompligesteld en is hen de mogelijkheid ontnomen om op enige wijze invloed op het akkoord te kunnen uitoefenen. Deze handelwijze verstaat zich niet met de systematiek van de Faillissementswet en in het bijzonder de WHOA.