ECLI:NL:RBAMS:2022:3853

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
13/012268-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs en vrijspraak van diefstal met geweld

Op 8 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs en van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs, dat hij op 14 januari 2022 in zijn bezit had. De man was vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal met geweld, die zou hebben plaatsgevonden op 28 mei 2021, waarbij een imitatie Rolex van een slachtoffer zou zijn gestolen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de andere dader was van de straatroof. De rechtbank baseerde haar beslissing op de verklaringen van getuigen en de inconsistenties in de bewijsvoering. De verdachte had erkend dat hij het vervalste identiteitsbewijs in zijn bezit had, wat leidde tot de veroordeling voor dat feit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/012268-22 (Promis)
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2022 en 24 juni 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Reisinger naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
het samen met een ander met geweld stelen van een imitatie Rolex van [slachtoffer] op 28 mei 2021;
het voorhanden hebben van een vals of vervalst identiteitsbewijs op 14 januari 2022.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Op 28 mei 2021 krijgt de politie een melding van een straatroof op Plein ’40-’45 in Amsterdam. Twee mannen zouden hierbij een imitatie Rolex van de pols van aangever [slachtoffer] hebben gerukt. Het Openbaar Ministerie verdenkt verdachte ervan deze straatroof samen [medeverdachte] te hebben gepleegd (feit 1). [medeverdachte] is inmiddels veroordeeld voor deze diefstal met geweld, samen met een ander gepleegd. De politie is uitgekomen bij verdachte omdat op een telefoon, die door één van de daders op de plaats delict zou zijn achtergelaten, foto’s van verdachte zouden staan. Ook zou verdachte na de diefstal rennend te zien zijn op camerabeelden in de buurt van de plaats delict.
Verdachte verklaart dat hij de persoon is op de camerabeelden en de foto’s op de telefoon. Hij ontkent iets met de diefstal met geweld te maken te hebben. Bij zijn aanhouding op 14 januari 2022 is bij verdachte een identiteitsbewijs aangetroffen dat volgens het Openbaar Ministerie vervalst is (feit 2). Verdachte verklaart dat hij wist dat dit identiteitsbewijs vals is.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op basis van het dossier kan worden bewezen dat verdachte één van de daders van de diefstal met geweld is. Verdachte heeft erkend dat hij in de buurt van de diefstal was. Hij is kort na de diefstal rennend te zien op camerabeelden, opgenomen om de hoek van de plaats delict. Daarnaast is hij te zien op foto’s op de telefoon van [medeverdachte] , die al voor dit feit is veroordeeld. Ook heeft een getuige een signalement opgegeven dat past bij verdachte. De verklaring die verdachte heeft gegeven voor de beelden waarop hij rennend te zien is, is ongeloofwaardig.
Het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs (feit 2) kan ook worden bewezen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van de straatroof, omdat niet kan worden uitgesloten dat iemand anders deze diefstal met geweld samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het bewijs van feit 2.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de straatroof (feit 1)
De rechtbank vindt feit 1 niet bewezen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat op 28 mei 2021 een straatroof heeft plaatsgevonden, waar twee daders bij betrokken waren en waarbij het horloge van [slachtoffer] is gestolen. [medeverdachte] was blijkens de eerdere veroordeling één van de daders. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte de andere dader was. Dat verdachte ten tijde van de straatroof daar dichtbij in de buurt was, en samen met [medeverdachte] zou hebben gerend, is daarvoor onvoldoende. De diefstal zelf staat niet op beeld. Aangever en een getuige hebben verschillende signalementen opgegeven van de daders. In een aantal van deze signalementen past verdachte niet. Verdachte heeft verklaard dat hij rende, omdat hij [medeverdachte] rennend tegenkwam en die hem zei met hem mee te rennen. De rechtbank kan deze verklaring onvoldoende uitsluiten. Dit bij elkaar maakt dat de rechtbank te veel twijfel heeft of verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de straatroof. Daarom wordt hij vrijgesproken.
Bewijs van het voorhanden hebben van vervalst identiteitsbewijs (feit 2)
De rechtbank vindt het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs bewezen. Omdat verdachte dit feit heeft bekend en de advocaat geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met de opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juni 2022;
  • Een proces-verbaal van aanhouding van 14 januari 2022 met nummer PL1300-202115374059 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde p. 4.
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2022 met nummer PL27QR/22-004064, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren V. van Koeveringe en K. Seldenthuis (inclusief bijlagen), doorgenummerde p. 20 t/m 23.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 2:
op 14 januari 2022 te Amsterdam een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Frans identiteitsbewijs met nummer [nummer] ten name van [verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , waarvan verdachte wist dat dit vervalst was (immers zijn de afgiftegegevens en persoonsgegevens en de pasfoto niet door de daartoe bevoegde Franse autoriteiten op dat identiteitsbewijs aangebracht), voorhanden heeft gehad.

5.Motivering van de straf

5.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om bij bewezenverklaring van beide feiten een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Bij een veroordeling voor alleen feit 2 zou een lagere straf dan het oriëntatiepunt van de rechtbanken voor dit feit passend zijn.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs. Dat er vervalste reisdocumenten in omloop zijn, doet af aan de betrouwbaarheid van reisdocumenten in het algemeen. Daarnaast wordt een goede identiteitscontrole hierdoor bemoeilijkt. Vreemdelingen die niet tot verblijf in Nederland gerechtigd zijn kunnen zich met behulp van vervalste documenten voordoen alsof zij wel tot verblijf in Nederland bevoegd zijn. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij dat valse document daarvoor gebruikte.
De rechtbank heeft gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging, de zogenoemde oriëntatiepunten waar de advocaat naar heeft verwezen. Als uitgangspunt geldt voor dit feit een gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding in de persoon van verdachte of de omstandigheden waarin het feit is begaan om daarvan af te wijken. De rechtbank legt verdachte dus twee maanden gevangenisstraf op.
Die straf is korter dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Daarom heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte op 24 juni 2022 opgeheven. Hiervan is een apart bevel opgemaakt.
6. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vervalst is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.