ECLI:NL:RBAMS:2022:3850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5871 en 21 _ 5960
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en redelijke termijn voor betaling na parkeren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022, hebben eisers, beiden woonachtig in Kudelstaart, beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die hen door de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen, gedateerd op 26 oktober 2021, werden opgelegd omdat de eisers op dat moment geen parkeerbelasting hadden betaald, terwijl hun voertuigen op fiscale parkeerplaatsen stonden. Eisers hebben op 10 november 2021 bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren ongegrond in uitspraken op bezwaar van 12 november 2021. Hierop hebben eisers beroep ingesteld, dat door de rechtbank gevoegd is behandeld. Tijdens de zitting op 8 juni 2022 hebben eisers verklaard dat zij direct na het parkeren, om 15:32 uur, de parkeerbelasting hebben voldaan, negen minuten na de controle door een scanauto die om 15:23 uur plaatsvond.

De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast draagt om aan te tonen dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank concludeert dat eisers, gezien de omstandigheden, binnen een redelijke termijn hebben betaald. De heffingsambtenaar had bevestigd dat op 1 september 2021 betaald parkeren was ingevoerd en dat er borden waren geplaatst om dit aan te geven, maar de rechtbank oordeelt dat de eisers bij voortduring hebben geprobeerd om de verschuldigde belasting te voldoen. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan eisers vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/5871 en 21/5960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te Kudelstaart

(gemachtigde: [eiser] )
en

[eiser] , te Kudelstaart, hierna gezamenlijk; eisers

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smits)

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft afzonderlijk aan eisers naheffingsaanslagen parkeerbelasting gedateerd 26 oktober 2021 opgelegd.
Eisers hebben op 10 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In de uitspraken op bezwaar van 12 november 2021 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben hiertegen vervolgens afzonderlijk beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank behandelt de beroepen gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. [eiser] is verschenen. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door [eiser] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Met gemachtigde van de heffingsambtenaar zijn [Gem. verweerder] verschenen.

Overwegingen

1. Op 26 oktober 2021 stonden de auto’s van [eiser] en [eiser] stil op fiscale parkeerplaatsen in de [straat] in Amstelveen. Om 15:23 uur is bij een controle door een scanauto van de gemeente Amstelveen geconstateerd dat zij geen parkeerbelasting hadden betaald. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] en [eiser] afzonderlijke naheffingsaanslagen opgelegd.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto’s van eisers op fiscale parkeerplaatsen stonden geparkeerd en dat daarvoor belasting was verschuldigd. Evenmin is in geschil dat [eiser] en [eiser] om 15:32 parkeerbelasting hebben betaald. Dat is negen minuten nadat hun auto’s door de scanauto zijn vastgelegd.
3. [eiser] en [eiser] stellen dat zij vaker in de omgeving parkeren en dat het parkeerregime onlangs is veranderd naar betaald parkeren zonder dat zij dit wisten. Zij zijn direct na het parkeren aangesproken door een handhaver die hen op hun belastingplicht heeft gewezen. Desgevraagd wist de handhaver niet waar de dichtstbijzijnde betaalautomaat stond. Volgens [eiser] en [eiser] stonden er geen borden waarop te zien was waar de dichtstbijzijnde betaalautomaat stond. Eisers hebben daarom in een winkel navraag gedaan. Zij hebben uiteindelijk een parkeerautomaat tegenover de Jumbo supermarkt gevonden waar zij de parkeerbelasting hebben voldaan. [eiser] en [eiser] vinden dat zij, gezien deze omstandigheden, binnen een redelijke tijd hebben betaald en dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
4. De heffingsambtenaar heeft bevestigd dat op 1 september 2021 betaald parkeren is ingevoerd. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat er borden zijn geplaatst om het nieuwe parkeerregime kenbaar te maken, dat die borden in de regel ongeveer twee weken blijven staan, en dat de borden op de dag waarop [eiser] en [eiser] hebben geparkeerd al verwijderd waren. De heffingsambtenaar heeft voorts foto’s overgelegd waaruit blijkt dat aan het begin van de [straat] , ter hoogte van nummer 18, een bord met een pijl in de richting van de dichtstbijzijnde parkeerautomaat staat. Er staat ook een bord in de [straat 2] , bij de kruising met de [straat] met een pijl richting de dichtstbijzijnde parkeerautomaat. In de [straat] ter hoogte van nummer 1 staat een bord waarop is aangegeven dat er sprake is van betaald parkeren. Verder is het zo dat de dichtstbijzijnde parkeerautomaat zich bevindt in de [straat 2] , op een afstand van 170 meter van de geparkeerde auto’s. Dat is ongeveer twee minuten lopen. [eiser] en [eiser] hebben niet betwist dat genoemde borden op deze locaties waren geplaatst op de dag dat zij hun auto’s in de [straat] geparkeerd hadden.
5. De rechtbank overweegt dat op de heffingsambtenaar de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Artikel 5, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen Amstelveen 2021 (hierna de Verordening) bepaalt dat de belasting is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 5, eerste lid van de Verordening mee dat een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting, maar dat die uitvoeringshandelingen wel onverwijld nadat de auto is geparkeerd moeten worden gestart en voortgezet. De heffingsambtenaar dient in dit geval dus aannemelijk te maken dat hij aan [eiser] en [eiser] een redelijke termijn heeft gegund om de parkeerbelasting te kunnen voldoen.
6. Uit de toelichting van [eiser] en [eiser] dat zij bij de betaalautomaat tegenover de Jumbo-supermarkt hebben betaald leidt de rechtbank af dat zij, komend uit de [straat] , langs het bord op de kruising met de [straat 2] moeten zijn gelopen. Op dit bord staat een pijl naar de locatie van de dichtstbijzijnde parkeerautomaat op de [straat 2] . Deze pijl wijst naar links. [eiser] en [eiser] zijn rechtsaf geslagen om het winkelplein bij de Jumbo-supermarkt te bereiken. Hoewel het mogelijk is dat [eiser] en [eiser] de bebording wellicht over het hoofd hebben gezien, neemt dit niet weg dat er een betaalautomaat op de [straat 2] staat en dat er ook borden staan waarop de route staat aangegeven. De heffingsambtenaar heeft dan ook aan zijn informatieplicht voldaan zodat [eiser] en [eiser] bekend konden zijn met het geldende parkeerregime.
7. De rechtbank is evenwel van oordeel dat aannemelijk is dat [eiser] en [eiser] onmiddellijk nadat zij hun auto’s hadden geparkeerd bij voortduring uitvoeringshandelingen hebben verricht om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Na het parkeren hebben zij gesproken met een handhaver, hebben zij in een winkel navraag gedaan en zijn op zoek gegaan naar een betaalautomaat. Deze hebben zij aangetroffen vlakbij de supermarkt Jumbo aan de zijde van de [straat 3] (het winkelplein). Een tijdsspanne van negen minuten acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet te lang, in die zin dat niet meer kan worden aangenomen dat [eiser] en [eiser] niet bij voortduring hebben gezocht naar mogelijkheden om de parkeerbelasting te betalen. Dat [eiser] en [eiser] niet is opgevallen dat er in de [straat] en [straat 2] borden geplaatst stonden, wat er verder van zij, kan het voorgaande niet anders maken.
8. Het voorgaande brengt mee dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar van 12 november 2021 vernietigen evenals de naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. Wel bestaat aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan [eiser] en [eiser] vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar van 12 november 2021;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 26 oktober 2021;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan [eiser] en [eiser] vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.