De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor het geval een deel van het gevorderde niet is toegewezen en/of hieronder anders is overwogen.
Ter zitting heeft [eiseres] haar eis verminderd met een bedrag van € 4.800,00 in verband met een ontvangen betaling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] .
[eiseres] heeft ontruiming van het gehuurde gevorderd. Er moet worden beoordeeld of het te verwachten is dat de rechter in de bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden. Dat is niet het geval. Bij de beoordeling van de vraag of de vordering tot ontbinding, mede gelet op de gevolgen daarvan, moet worden toegewezen, dienen alle omstandigheden te worden meegewogen. [eiseres] heeft erkend dat niet is voldaan aan de informatieplicht en de meldplicht als bedoeld in artikel 2 van het sinds 1 januari 2021 geldende Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. [eiseres] heeft geen brief, waaruit blijkt dat aan de informatieverplichtingen is voldaan, aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzonden en heeft erkend dat zij de huurachterstand van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet heeft gemeld bij de gemeente. Hierdoor is voorshands onvoldoende gebleken dat [eiseres] redelijke maatregelen heeft genomen die erop gericht zijn ontbinding en ontruiming te voorkomen en aldus aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. De vordering tot ontruiming zal daarom worden afgewezen.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet (voldoende duidelijk) uit de overgelegde aanmaning gebleken is dat aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst van de aanmaning, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. [eiseres] vordert een boete van € 2.000,00 op grond van artikel 11.2 van de huurovereenkomst. Dat artikel luidt als volgt:
Voor iedere overtreding van een verplichting uit deze huurovereenkomst en bijbehorende algemene bepalingen, voor zover niet reeds hiervoor in artikel 11.1 genoemd, is huurder aan verhuurder een direct opeisbare boete van € 10,= per kalenderdag verschuldigd, met een maximum van € 2.000,=, onverminderd zijn gehoudenheid om alsnog aan deze verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders recht op (aanvullende) schadevergoeding. Indien verhuurder een professionele partij is, is dit artikel 11.2 niet van toepassing.
Het beding op grond waarvan de boete wordt gevorderd betreft een algemene voorwaarde. Nu uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] consumenten zijn, zal de kantonrechter grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie te Luxemburg ambtshalve hebben te beoordelen of het beding vanwege zijn onredelijk bezwarende karakter nietig is. Ingevolge artikel 3 lid 3 van de Richtlijn oneerlijke bedingen kunnen als oneerlijk worden aangemerkt onder meer de bedingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn. Tot die bedingen behoort het beding (artikel 1 aanhef en onder e) dat tot doel of tot gevolg heeft ‘de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen’. Hoewel de boete is gelimiteerd, staat het bedrag naar het oordeel van de kantonrechter, mede gezien het zeer algemene karakter van de overtreding waar de boete op is gesteld, niet in een redelijke verhouding tot de geleden schade. Matiging is niet mogelijk. Dit betekent dat het beding op grond van artikel 3:40 lid 2 BW in verbinding met artikel 6:233 aanhef en onder a. BW oneerlijk en daarmee nietig is. De op grond daarvan gevorderde boete wordt afgewezen.
Uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 volgt dat indien een bedongen boete vanwege het oneerlijke karakter daarvan buiten beschouwing moet worden gelaten, geen aanspraak kan worden gemaakt op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest. Nu een boete wordt geacht in de plaats te treden van schadevergoeding op grond van de wet, te weten de wettelijke rente, (zie ook artikel 6:92 lid 2 BW), wordt de gevorderde wettelijke rente over de huurachterstand afgewezen.
[eiseres] en [gedaagde 1] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.