3.2.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis met referentienummer II K 190/19
In onderdeel D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces bij
the District Court in Szubin, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij ervan in kennis was gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Vervolgens vermeldt het EAB het volgende:
A notice of the date of the trial of the District Court in Szubin in the case files reference number II K 190/19 to be held on November 18, 2019 was sent to the address of the penitentiary unit in which the convict was then residing and on October 3, 2019, personally collected by the convict [opgeëiste persoon] .
Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Vonnis met referentienummer II K 295/17 / arrest met referentienummer III Kop 71/21
In onderdeel D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing in de zaak met referentienummer II K 295/17. Het EAB vermeldt in onderdeel D het volgende:
In the course of the proceedings before the District Court in Inowroclaw, the convicted [opgeëiste persoon] granted a power of attorney to his defence lawyer to defend him at the trial, and this lawyer in fact defended him at the trial of the District Court in Inowroclaw (…)
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in eerste aanleg bij de rechtbank, dat hij een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd, zodat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b, OLW van toepassing is.
Het EAB vermeldt in onderdeel D verder dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis bij het District Court in Bydgoszcz.
Op 13 mei 2022 hebben de Poolse autoriteiten aanvullende informatie verstrekt over de procedure in hoger beroep. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon niet bij het proces in hoger beroep is verschenen maar dat hij is verdedigd door een advocaat ex officio, en dat het District Court in Bydgoszcz op 13 november 2019 op het hoger beroep heeft beslist (referentienummer III Kop 71/21).
Voor zover in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld, overweegt de rechtbank als volgt.
Op 13 mei 2022 is de volgende informatie verstrekt:
a/
[opgeëiste persoon] for the appeal court hearing before the District Court in Bydgoszcz was notified by mail. He received the notice in person at the Detention Centre in Bydgoszcz, which he confirmed with his own signature on 01.10.2019. The convicted person was deprived of liberty until 31.10.2019. On 06.11.2019, the District Court in Bydgoszcz received a letter from the convicted person requesting that correspondence be sent to the following address: [adres 2] . The appeal hearing was held on 13.11.2021. The convicted person was duly notified about it, he did not appear.
e/
The judgment of the Regional Court in Bydgoszcz (court of appeal) of 13.11.2019 was not served [opgeëiste persoon] . The provisions of the Code of criminal procedure do not provide for ex officio service of a copy of the judgment.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Verder is het arrest gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de procedure in hoger beroep weliswaar op 1 oktober 2019 in persoon ontvangen, maar uit de verstrekte informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Verder is het arrest – kort gezegd – gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub b en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ten slotte is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor het arrest worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de feiten waarvan hij werd verdacht en hij wist dat er sprake was van een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de procedure in hoger beroep immers op 1 oktober 2019 in persoon ontvangen, toen hij in detentie verbleef.
Door niet op de terechtzitting te verschijnen, ook al is hij in persoon opgeroepen, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
De rechtbank ziet de mededeling in de aanvullende informatie dat de zitting in hoger beroep op 13 november
2021heeft plaatsgevonden als een kennelijke verschrijving, nu elders in die informatie is vermeld dat er in hoger beroep uitspraak is gedaan op 13 november 2019.