ECLI:NL:RBAMS:2022:3806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/068980-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 maart 2022 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt twee vonnissen van Poolse rechtbanken, waarbij straffen zijn opgelegd die nog moeten worden ondergaan. De verdediging stelde dat het EAB ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie in het EAB voldoende duidelijk was en voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante wetsartikelen in acht genomen, waaronder de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. M.C.M. Hamer, met de rechters mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/068980-22
RK nummer: 22/1566
Datum uitspraak: 2 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2021 en gewijzigd op 15 oktober 2021 en 26 oktober 2021 door
the Circuit Court in Bydgoszcz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen van:
I.
the district court in Inowrocław(Polen) van 18 juni 2019 (
files reference number II 295/17), waarbij een straf is opgelegd van 1 jaar en 3 maanden, die nog geheel moet worden ondergaan;
II.
the district court in Szubin(Polen) van 3 december 2019
(files reference number II K 190/19),waarbij een straf is opgelegd van 1 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 28 dagen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De combinatie van de informatie uit het EAB, het A-formulier en de aanvullende informatie maken dat het EAB als ongenoegzaam moet worden aangemerkt en niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. In het A-formulier staat informatie die niet overeenkomt met het EAB, zoals andere data en referentienummers. Daarnaast is de aanvullende informatie onduidelijk, omdat daaruit niet blijkt of de opgeëiste persoon al dan niet is vertegenwoordigd door een advocaat bij het proces dat heeft geleid tot de beslissing in de zaak met referentienummer II K 295/17. Er is sprake van slordigheden op essentiële punten. Die slordigheden zijn dusdanig groot, dat het EAB als ongenoegzaam moet worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank kijkt hierbij naar de beschrijving in het EAB. De gegevens in het zogenaamde ‘A-formulier’ worden – in voorkomend geval – slechts aanvullend betrokken in haar oordeel. Het is niet van belang of de informatie in het A-formulier overeenkomt met de informatie in het EAB, als de informatie in het EAB maar voldoende duidelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak duidelijk voor welke strafbare feiten de overlevering is gevraagd De datum, de plaats, rol en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon zijn genoegzaam omschreven. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de OLW in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e stelt. Het verweer slaagt daarom niet.
3.2.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis met referentienummer II K 190/19
In onderdeel D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van het proces bij
the District Court in Szubin, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat hij ervan in kennis was gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Vervolgens vermeldt het EAB het volgende:
A notice of the date of the trial of the District Court in Szubin in the case files reference number II K 190/19 to be held on November 18, 2019 was sent to the address of the penitentiary unit in which the convict was then residing and on October 3, 2019, personally collected by the convict [opgeëiste persoon] .
Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Vonnis met referentienummer II K 295/17 / arrest met referentienummer III Kop 71/21
In onderdeel D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing in de zaak met referentienummer II K 295/17. Het EAB vermeldt in onderdeel D het volgende:
In the course of the proceedings before the District Court in Inowroclaw, the convicted [opgeëiste persoon] granted a power of attorney to his defence lawyer to defend him at the trial, and this lawyer in fact defended him at the trial of the District Court in Inowroclaw (…)
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in eerste aanleg bij de rechtbank, dat hij een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging heeft gevoerd, zodat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b, OLW van toepassing is.
Het EAB vermeldt in onderdeel D verder dat de advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis bij het District Court in Bydgoszcz.
Op 13 mei 2022 hebben de Poolse autoriteiten aanvullende informatie verstrekt over de procedure in hoger beroep. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon niet bij het proces in hoger beroep is verschenen maar dat hij is verdedigd door een advocaat ex officio, en dat het District Court in Bydgoszcz op 13 november 2019 op het hoger beroep heeft beslist (referentienummer III Kop 71/21).
Voor zover in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld, overweegt de rechtbank als volgt.
Op 13 mei 2022 is de volgende informatie verstrekt:
a/
[opgeëiste persoon] for the appeal court hearing before the District Court in Bydgoszcz was notified by mail. He received the notice in person at the Detention Centre in Bydgoszcz, which he confirmed with his own signature on 01.10.2019. The convicted person was deprived of liberty until 31.10.2019. On 06.11.2019, the District Court in Bydgoszcz received a letter from the convicted person requesting that correspondence be sent to the following address: [adres 2] . The appeal hearing was held on 13.11.2021. The convicted person was duly notified about it, he did not appear.
(…)
e/
The judgment of the Regional Court in Bydgoszcz (court of appeal) of 13.11.2019 was not served [opgeëiste persoon] . The provisions of the Code of criminal procedure do not provide for ex officio service of a copy of the judgment.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Verder is het arrest gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de procedure in hoger beroep weliswaar op 1 oktober 2019 in persoon ontvangen, maar uit de verstrekte informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Verder is het arrest – kort gezegd – gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub b en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ten slotte is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor het arrest worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was op de hoogte van de feiten waarvan hij werd verdacht en hij wist dat er sprake was van een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de procedure in hoger beroep immers op 1 oktober 2019 in persoon ontvangen, toen hij in detentie verbleef.
Door niet op de terechtzitting te verschijnen, ook al is hij in persoon opgeroepen, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in deze situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
De rechtbank ziet de mededeling in de aanvullende informatie dat de zitting in hoger beroep op 13 november
2021heeft plaatsgevonden als een kennelijke verschrijving, nu elders in die informatie is vermeld dat er in hoger beroep uitspraak is gedaan op 13 november 2019.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
diefstal
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Bydgoszcz(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.