ECLI:NL:RBAMS:2022:3774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AMS 21.4298
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens gebrek aan medewerking aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, omdat hij niet had meegewerkt aan een medisch onderzoek dat noodzakelijk was geacht na een vermoeden van ongeschiktheid om een motorvoertuig te besturen. Eiser had op 21 april 2021 een besluit ontvangen waarin zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard, en het bezwaar hiertegen werd op 12 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 19 augustus 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 mei 2022 heeft eiser verklaard dat hij zich niet veel kon herinneren van de gebeurtenissen die leidden tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Hij voerde aan dat hij mogelijk gedrogeerd was tijdens de aanhouding en dat hij om uitstel had gevraagd voor het opsturen van medische gegevens. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende had meegewerkt aan het onderzoek, aangezien hij tijdens het medisch onderzoek op 19 december 2020 geen antwoorden gaf op vragen over zijn psychiatrische voorgeschiedenis en zijn aanhouding. De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, omdat eiser niet de vereiste medewerking had verleend aan het onderzoek.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/4298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , in Amsterdam, eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 28 april 2021.
Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 19 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Verder was op de zitting aanwezig [de persoon] , de moeder van eiser. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en besluitvorming
1.1
Op [datum] is eiser door de politie aangehouden omdat hij met zijn bromfiets tegen het verkeer in reed op de [weg] . In het proces-verbaal van 10 augustus 2020 staat het volgende: “
Op zaterdag [datum] , reed verdachte op zijn bromfiets tegen het verkeer in op de hoofdrijbaan van de [weg] . Hiervoor is verdachte aangehouden. Verdachte is vervolgens onderworpen aan een speekseltest. Deze was positief op THC en AMP (Amphetaminen). Echter sloeg het gedrag van verdachte om tijdens de insluiting. Tevens was de geestelijke gemoedstoestand van verdachte zodanig dat hij niet voor reden vatbaar was. Hierdoor kon verdachte niet gehoord worden. Verdachte is vervolgens beoordeeld door de crisisdienst. De crisisdienst oordeelde dat verdachte opgenomen moest worden.”
1.2.
Op 18 augustus 2020 heeft verweerder een mededeling van het Openbaar Ministerie ontvangen van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van een motorvoertuig. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder met een brief van 30 september 2020 besloten dat eiser een medisch onderzoek moet ondergaan. Eiser is bij brief van 25 november 2020 opgeroepen voor een medisch onderzoek op 19 december 2020 om 16:10.
2. Aan het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet binnen de door verweerder gestelde termijn de vereiste medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Eiser weigerde tijdens het onderzoek op 19 december 2020 antwoord te geven op verschillende vragen over zijn psychiatrische voorgeschiedenis en de opname na zijn aanhouding. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat eiser ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om de benodigde informatie van zijn huisarts op te sturen naar de keurend arts. Zo heeft eiser na een herinnering van 11 januari 2021, op 18 januari 2021 doorgegeven dat hij de benodigde informatie later zou opsturen vanwege een verhuizing van zijn huisartspraktijk. Op
3 februari 2021 en 10 februari 2021 is opnieuw een herinnering aan eiser verstuurd. Hierop is door eiser niet meer gereageerd. Op 18 maart 2021 is vervolgens het onderzoeksrapport door de keurend arts ter inzage naar eiser verzonden. In dit onderzoeksrapport staat vermeld dat eiser de benodigde informatie niet heeft opgestuurd en dat eiser weigerde antwoord te geven op verschillende vragen tijdens zijn psychiatrisch onderzoek. Eiser heeft dit onderzoeksrapport ingezien op 22 maart 2021 en toestemming verleend om het onderzoeksrapport door te sturen naar het CBR [1] . Het faxbericht waarvan eiser stelt dat deze op 12 februari 2021 door zijn huisarts is verzonden, is door verweerder niet ontvangen.
Standpunt eiser
3. Eiser kan zich met de besluitvorming niet verenigen en voert daarbij het volgende aan. Hij kon tijdens het onderzoek op 19 december 2020 op veel vragen geen antwoord geven, omdat hij zich niet veel herinnerde van de gebeurtenis. Eiser stelt daarbij dat hij het vermoeden heeft dat hij tijdens de gebeurtenis was gedrogeerd. Eiser heeft uitstel gevraagd voor het opsturen van de gegevens vanwege het verhuizen van zijn huisartsenpraktijk. Daarna kreeg zijn huisarts Corona. De assistente van de huisarts heeft de medische gegevens op 12 februari 2021 naar verweerder gefaxt. De moeder van eiser heeft de medische stukken vervolgens op 15 februari 2021 opgehaald en met de post aan verweerder gestuurd. Dat deze fax en brief niet is aangekomen, acht eiser onverklaarbaar.
Beoordeling rechtbank
4. Het juridisch kader is als bijlage bijgevoegd en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van het niet volledig verlenen van de vereiste medewerking. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eiser dat hij gedrogeerd was tijdens de gebeurtenis en daardoor niet in staat was om antwoord te geven op de vragen die tijdens het onderzoek van 19 december 2020 zijn gesteld en dat hetgeen in het onderzoeksrapport staat niet klopt, volgt de rechtbank niet. Immers staat in het onderzoeksrapport het volgende: ‘
Betrokkene weigert meermaals antwoord te geven op vragen. Hij is van mening dat hij de gevraagde informatie (bijv. over de opname ten tijde van de aanhouding) niet hoeft te delen’. Het onderzoeksrapport is vervolgens op 18 maart 2021 naar eiser verzonden waarna eiser op
22 maart 2021, middels een blokkeringsformulier keuringsrapport, heeft verklaard geen gebruik te willen maken van zijn blokkeringsrecht ten aanzien van zijn keuringsuitslag en het onderzoeksrapport. Daarmee heeft eiser ingestemd met de inhoud van het rapport.
5.2.
Daarnaast volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat eiser ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om de benodigde informatie van zijn huisarts op te sturen. De rechtbank acht daarbij wederom van belang dat het onderzoeksrapport, waarin wordt vermeld dat eiser de benodigde informatie niet heeft opgestuurd, aan eiser op 18 maart 2021 is verstuurd. Eiser had na het inzien van zijn onderzoeksrapport kunnen opmerken dat de medische stukken per fax en post aan de keurend arts zijn gestuurd dan wel alsnog zijn gegevens kunnen sturen. Eiser heeft dit nagelaten te doen. Uit de door eiser in beroep overgelegde screenshot blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de gevraagde stukken naar de keurend arts zijn verstuurd en wat de inhoud hiervan was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Juridisch kader
Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van artikel 132, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw is, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Op grond van het tweede lid besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
Op grond van artikel 24 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij:
a. (…);
b. niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.

Voetnoten

1.Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.