ECLI:NL:RBAMS:2022:3762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
13/751655-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Portugal was uitgevaardigd. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betrof een vordering die op 17 maart 2022 was ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1985, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van vier jaar en tien maanden opgelegd gekregen in Portugal voor seksueel binnendringen van een minderjarige. Tijdens de zittingen op 24 mei en 15 juni 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd informatie over zijn verblijfsrecht in Nederland opgevraagd. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon gedurende minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verbleef en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing was, wat betekende dat de overlevering moest worden geweigerd. In plaats daarvan werd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.J.G. van der Want.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751655-20
RK nummer: 22/1463
Datum uitspraak: 29 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2020 door het
Tribunal Judicial da Comarca do Porto(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Portugese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing daarvan bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen informatie te verstrekken over de stand van zaken van het verzoek op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) te bevragen of verwacht wordt dat de opgeëiste persoon na een veroordeling zijn verblijfsrecht verliest en om nadere informatie in het kader van artikel 12 OLW op te vragen, in het bijzonder of sprake is geweest van een hoger beroep procedure en tot slot om een detentiegarantie op te vragen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 15 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door voornoemde raadsman en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, inmiddels is verstreken. Dat betekent dat er geen grondslag meer bestaat voor de eerder bevolen gevangenhouding onder gelijktijdige schorsing daarvan. Deze is dus geëindigd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.WETS-verzoek

In antwoord op de bij de zitting van 24 mei 2022 gestelde vraag over het aanhangige WETS-verzoek heeft de officier van justitie aanvullende informatie overgelegd waaruit blijkt dat de Minister van Justitie dat verzoek heeft afgewezen en dat de uitvaardigende justitiële autoriteit volhardt in de overlevering van de opgeëiste persoon.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en de aanvullende informatie wordt melding gemaakt van een overeenkomst gesloten op 28 februari 2019 en een vonnis in eerste aanleg van 28 november 2019 van de
Central Criminal Judge of Porto – Judge 6 – Ordinary Process(nr. 17392/16.2T9PRT).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel d) van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Uit aanvullende informatie van de Portugese autoriteiten verstrekt op 3 juni 2022 en 14 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep in te stellen. Het hoger beroep is behandeld door
the Court of Appeal of Porto, waarbij de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd advocaat
.In het hoger beroep werd definitief geoordeeld over schuld of straf
.Dit beroep werd afgewezen. Deze gemachtigd advocaat heeft de opgeëiste persoon vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van
the Court of Appeal of Porto,welk beroep is behandeld door
the Constitutional Court. In deze procedure was alleen een rechtsvraag aan de orde en werd niet meer over de straf of schuld geoordeeld. Ook dit beroep werd afgewezen
.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van 12 jaren, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. De opgeëiste persoon verblijft immers sinds augustus 2016 rechtmatig in Nederland. Ter onderbouwing van de gelijkstelling heeft de raadsman getuigenverklaringen overgelegd, inclusief telefoonnummers. Daarnaast heeft de raadsman een huurovereenkomst van de woning van de opgeëiste persoon overgelegd en een uittreksel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV) van 23 mei 2022, waaruit blijkt hoeveel uren de opgeëiste persoon over de jaren 2017 tot en met 2021 per jaar in Nederland heeft gewerkt. Tot slot is er een verklaring van de huidige werkgever van de opgeëiste persoon overgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is voldaan. Op basis van de door de raadsman overgelegde stukken kan de opgeëiste persoon worden gelijkgesteld met een Nederlander omdat hij gedurende een periode van 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank – gelet op de door de raadsman overgelegde stukken – van oordeel dat de opgeëiste persoon ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank gedurende een periode van minimaal vijf jaren een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De IND heeft bij brief van 1 juni 2022 verklaard dat een verblijfsbeëindiging van de opgeëiste persoon als gevolg van de veroordeling in Portugal niet aan de orde is.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Portugal
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 244 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Tribunal Judicial da Comarca do Porto(Portugal) .
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.