ECLI:NL:RBAMS:2022:3761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
13/751830-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een vrijheidsstraf

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van tien maanden, opgelegd door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de juiste wijze was opgeroepen voor het proces in hoger beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij niet op de hoogte was van het hoger beroep.

Daarnaast werd onderzocht of er sprake was van dubbele strafbaarheid en of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor gelijkstelling, omdat niet was aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarmee de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751830-20
RK nummer: 22/2310
Datum uitspraak: 29 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 18 juni 2020 door
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze (the Circuit Court of Zielona Góra)(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of January 31, 2018 by the District Court of Zielona Góra (VII K 740/16), upheld by the Circuit Court of Zielona Góra on November 20, 2018, ref. no. VII Ka638/18.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 31 januari 2018 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is of de opgeëiste persoon op de juiste wijze is opgeroepen voor het proces in hoger beroep. In hoger beroep is de verdediging weliswaar gevoerd door een advocaat, maar het is onduidelijk of die advocaat wel gemachtigd was door de opgeëiste persoon. De overlevering dient op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd. Subsidiair dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten en duidelijkheid te verkrijgen of de opgeëiste persoon op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van het hoger beroep.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
Onder sectie D. van het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon bij de procedure in eerste aanleg aanwezig is geweest. Uit het EAB blijkt verder dat er een procedure in hoger beroep is behandeld door
the Circuit Court of Zielona Góra. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 31 mei 2022 volgt dat in de procedure in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en over de aard en de duur van de opgelegde straf. Uit het EAB blijkt dat in hoger beroep het vonnis in eerste aanleg is bevestigd. Gelet op de arresten Tupikas [1] en Zdziaszek [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient in dit geval alleen voor de procedure in hoger beroep te worden onderzocht of artikel 12 OLW van toepassing is.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting verklaard dat hij een advocaat heeft gemachtigd om hem te vertegenwoordigen in hoger beroep. Hiernaast vermeldt de aanvullende informatie verstrekt door de Poolse autoriteiten op 31 mei 2022 dat de opgeëiste persoon op de zitting van 6 november 2018 in hoger beroep is vertegenwoordigd door zijn advocaat.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing. De rechtbank ziet op basis van het voorgaande geen aanleiding de zaak aan te houden om nadere informatie op te laten vragen.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling, meermalen gepleegd;
medeplegen van mishandeling.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en de overlevering dient om deze reden op grond van artikel 6a OLW te worden geweigerd. Uit de overgelegde documenten, waaronder een jaaropgave van 2017, een uitzendovereenkomst, een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en een afschrift van een zorgverzekering blijkt dat de opgeëiste persoon hier al lang verblijft en werkt.
Standpunt van de officier van justitie
Aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is niet voldaan. Uit de overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ten minste vijftig procent van de bijstandsnorm heeft verdiend. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangeleverde stukken niet is aangetoond dat sprake is geweest van ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar.
Uit de overgelegde documenten kan weliswaar worden afgeleid dat de opgeëiste persoon een periode in Nederland heeft verbleven maar kan niet worden vastgesteld dat hij gedurende een periode van vijf jaar voldoende inkomsten had om in zijn levensonderhoud te voorzien. De verdediging heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van het inkomen maar deze zijn hiertoe niet voldoende. De overgelegde jaaropgave en salarisspecificatie ziet alleen op het jaar 2017. Over de jaren daarna zijn geen inkomensgegevens verstrekt. De overgelegde arbeidsovereenkomsten van februari 2015, september 2015 en januari 2016 betreffen arbeidsovereenkomsten voor de duur van telkens een week. Er is geen informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat deze dienstverbanden na die week (stilzwijgend) zijn verlengd.
Aan de eerste voorwaarde van artikel 6a, negende lid, OLW is niet voldaan, zodat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 285 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze (the Circuit Court of Zielona Góra)(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).