2.17.Verdeling
2.17.1.De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.17.2.De man heeft verzocht te bepalen dat indien partijen gedurende de echtscheidingsconvenant niet tot overeenstemming komen over de omvang en de waarde van de schulden die dienen te worden afgelost met de gelden die in depot bij de notaris worden gehouden, de verdeling van de tussen partijen bestaande/bestaan hebbende gemeenschap van goederen vast te stellen volgens een nog daartoe in te dienen formulier verrekenen en verdelen. De rechtbank heeft vervolgens geen concreet verzoek van de man ontvangen.
2.17.3.Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.17.4.Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.17.5.Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.17.6.Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna meer dan één nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. In dat geval kan ingevolge de hoofdregel van artikel 15, lid 2 van het Verdrag geen aanknoping worden gezocht bij een van die nationaliteiten.
2.17.7.Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.17.8.Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.17.9.Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
2.17.10.Nu is gesteld noch gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94 lid 1 (oud) BW worden aangenomen dat tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen bestaat. Deze gemeenschap dient ex artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte te worden verdeeld.
2.17.11.Op grond van de wet wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend op 29 april 2021. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2.17.12.Voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen zal ten aanzien van de banksaldi in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum (29 april 2021), ten aanzien van de overige bestanddelen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking. Voor zover aan de orde wordt hierover per bestanddeel nader overwogen.
Omvang en samenstelling van de gemeenschap
2.17.13.Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de goederen en schulden die op
29 april 2021 aanwezig waren. Partijen hebben gesteld dat op de peildatum de navolgende bestanddelen tot de gemeenschap behoren:
Saldo overwaarde verkoop echtelijke woning (in depot bij de notaris) van € 116.927,36;
Saldo Bankspaarrekening SpaarGerust met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
Saldi diverse bankrekeningen;
Diverse schulden.
2.17.14.De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende bestanddelen.
2.17.15.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verdeling van de hiervoor genoemde bestanddelen sub a tot en met c. Voorts zijn partijen overeengekomen dat eventuele belastingteruggaven over de jaren 2018 en 2019 bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld. De rechtbank zal overeenkomstig de bereikte overeenstemming beslissen.
2.17.16.Partijen zijn het erover eens dat zij beiden bij helfte draagplichtig zijn voor de volgende schulden:
- de schuld bij Chikuba ter hoogte van 2.649,17;
- de schuld bij DUO ter hoogte van € 5.239,04.
De rechtbank zal aldus beslissen.
2.17.17.In geschil tussen partijen zijn de door de man gestelde schulden. De man stelt dat een totaalbedrag aan schulden van € 41.558,04 aanwezig is op de peildatum, en deze schulden in de verdeling dienen te worden betrokken. De man heeft als productie 3 bij zijn verweerschrift een schuldenoverzicht overgelegd waarbij de schulden zijn genummerd van 1 tot en met 35. Volgens de man betreffen het gemeenschapsschulden en hij stelt voor deze schulden af te lossen met de overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning.
2.17.18.De vrouw betwist dat de door de man gestelde schulden en zij meent dat voor zover deze schulden al zouden bestaan de man alleen draagplichtig is voor deze schulden.
2.17.19.De rechtbank zal in het navolgende het schuldenoverzicht zoals dat door de man is opgesteld met schulden 1 tot en met 35 bespreken en in deze beschikking verwijzen naar die nummering. De rechtbank heeft dit schuldenoverzicht aangehecht aan deze beschikking en gaat ervan uit dat voor zover de schulden worden betrokken in de verdeling, de in het overzicht opgenomen bedragen de schuld op de peildatum betreft. De man heeft immers onweersproken gesteld dat er niet is afgelost op de schulden.
2.17.20.Dit betreft onder andere schulden voor kosten van de woning (belastingen), online aankopen en zorgkosten. De vrouw heeft het bestaan van deze schulden betwist. Daarnaast meent zij dat de man alleen draagplichtig is voor deze schulden, nu volgens de vrouw de man deze schulden zonder reden heeft laten oplopen.
2.17.21.De man heeft de schulden onderbouwd met incassostukken. Gelet daarop is de enkele betwisting van de vrouw onvoldoende. De rechtbank gaat dan ook uit van het bestaan van deze schulden.
In hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond om bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap met deze schulden bij de verdeling anders om te gaan dan met andere huwelijkse schulden. De interne draagplicht van de echtgenoten volgt uit artikel 1:100 lid 1 BW: ieder draagt de helft van deze schulden, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij overeenkomst. De echtgenoot die een schuld voor een groter deel heeft voldaan dan met zijn draagplicht overeenstemt, heeft voor het meerdere verhaal op de andere echtgenoot. Dit betekent dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden 1 tot en met 19 per de peildatum.
Schulden 20 tot en met 28: persoonlijke leningen
2.17.22.Dit betreft leningen die de man stelt te zijn aangegaan bij familieleden. De man heeft gesteld dat hij dit geld heeft geleend om de vaste lasten te kunnen blijven voldoen, aangezien de vrouw hier niet aan bijdroeg. De vrouw heeft het bestaan van deze schulden betwist. Zij is – afgezien van één schuld – niet op de hoogte van schulden bij de familie van de man. De vrouw stelt dat de man stukken had moeten overleggen waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk het geld van familie zou hebben ontvangen.
2.17.23.De rechtbank is van oordeel dat de man het bestaan van deze schulden – in het licht van de betwisting van de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkel overleggen van leningsovereenkomsten acht de rechtbank gelet op de betwisting door de vrouw onvoldoende. Het had op de weg van de man gelegen om te onderbouwen dat hij de gelden daadwerkelijk heeft ontvangen, dit heeft de man echter nagelaten te doen.
2.17.24.Het feit dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend bekend te zijn met een schuld bij een familielid, maakt dit niet anders. Het is niet duidelijk welke schuld dit betrof en of deze schuld nog bestaat. Onweersproken is immers dat de man ook weer bedragen aan zijn zus heeft betaald. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of deze schuld, waarover door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling is gesproken, in het schuldenoverzicht van de man voorkomt.
2.17.25.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het kader van de verdeling geen rekening houden met de schulden 20 tot en met 28.
Schuld 29: advocaatkosten
2.17.26.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw het bestaan van deze schuld onvoldoende betwist en de man daarnaast de schuld genoegzaam onderbouwd met onderliggende stukken. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat deze schuld in de huwelijksgemeenschap valt en dat beide partijen voor de helft hiervoor draagplichtig zijn.
Schulden 30 tot en met 35: tandartskosten
2.17.27.De vrouw stelt dat de schulden voor tandartsbehandelingen buiten de verdeling vallen omdat de facturen dateren van 10 september 2021. Daarnaast meent zij dat de schulden ten name van de man aan hem verknocht zijn en ook om die reden niet in de gemeenschap vallen. De vrouw heeft verzocht de draagplicht van de schulden vast te stellen in die zin dat de man hiervoor volledig draagplichtig is. De man betwist dat sprake is van verknochtheid en hij stelt dat deze schulden in de gemeenschap vallen.
2.17.28.Anders dan de vrouw stelt, vallen de schulden voor het grootste gedeelte wel in de gemeenschap. De facturen zijn weliswaar gedateerd op een datum na de peildatum, maar de behandeling zijn ondergaan voor de peildatum. Op dat moment zijn de schulden ontstaan. Dit geldt alleen niet voor de behandeling genoemd onder nummer 32. Deze behandeling heeft plaatsgevonden na de peildatum en zal dus buiten beschouwing worden gelaten.
2.17.29.De rechtbank stelt voorop, dat de hoofdregel in het regime van een gemeenschap van goederen is, dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden en dat hiervan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden vanaf kan worden geweken. Artikel 1:94 lid 3 BW (oud) maakt hierop een uitzondering, in die zin dat schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover de verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Of een schuld aan een van de echtgenoten verknocht is en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat de schuld in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van de schuld, zoals deze door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
2.17.30.Tevens kan op grond van de redelijkheid en billijkheid (ex art. 3:166 lid 3 BW jo. art. 6:2 BW) in uitzonderlijke gevallen van verdeling bij helfte – en van de draagplicht bij helfte – worden afgeweken.
2.17.31.De stellingen van de vrouw kunnen niet leiden tot de conclusie dat er in de onderhavige zaak sprake is van verknochte schulden dan wel dat de redelijkheid en de billijkheid in de weg staan aan een draagplicht van de schulden bij helfte. De schulden waar het hier om gaat zijn geen schulden die naar hun aard, volgens de maatschappelijke opvattingen, buiten de gemeenschap zouden moeten vallen. Partijen zijn dus ieder gelijk draagplichtig voor deze gemeenschapsschulden per de peildatum.
Slotsom schuldenoverzicht
2.17.32.Het totaalbedrag aan schulden volgens het schuldenoverzicht dat in de verdeling wordt betrokken en waarvoor beide partijen bij helfte draagplichtig zijn bedraagt € 13.950,82. Dit betreft een optelsom van de schulden:
- 1 tot en met 19;
- 29;
- 30, 31, 33, 34 en 35,
zoals nader gespecificeerd in het aan deze beschikking gehechte schuldenoverzicht.
2.17.33.Daarnaast worden de schulden betrokken in de verdeling zoals genoemd in overweging 2.17.16.