ECLI:NL:RBAMS:2022:3723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/13/701511 / FA RK 21-2887
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met verzoek om eenhoofdig gezag en zorgregeling, afgewezen verzoeken, kinderalimentatie en verdeling van gemeenschap van goederen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022, betreft het een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die op 6 september 2011 in Amsterdam zijn gehuwd. De vrouw wordt vertegenwoordigd door een bewindvoerder, aangezien zij onder bewind is gesteld. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag over de kinderen afgewezen, omdat er een ondertoezichtstelling loopt en er een ouderschapstraject bij Vitree is gestart. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot wijziging van het gezag niet aan de orde is, gezien de huidige situatie en de betrokken hulpverlening. De man heeft verzocht om een zorgregeling, maar ook dit verzoek is afgewezen, omdat de communicatie tussen de ouders problematisch is en er nog veel werk aan de winkel is om de onderlinge verstandhouding te verbeteren. De rechtbank heeft wel bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet betalen van € 62,- per kind per maand. Daarnaast is de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld, waarbij beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw voor verdere aanpassingen in de zorgregeling en alimentatie afgewezen, maar heeft wel de nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/701511 / FA RK 21-2887 (MB/CS)
C/13/710737 / FA RK 21-7680
Beschikking d.d. 18 mei 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wettelijk vertegenwoordigd door
Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland,gevestigd te Lelystad,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.A. Madern, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. B.N. Voogd, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 29 april 2021;
- de aanvulling/wijziging verzoek van de vrouw;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het F-formulier van de man van 31 maart 2022 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw met haar bewindvoerder mevrouw [bewindvoerder] en haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat;
  • mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS).
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
- het F-formulier van de man van 6 april 2022 met bijlage;
- de brief van de vrouw van 11 april 2022.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 6 september 2011 te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 3] 2018 te [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 maart 2021 heeft de rechtbank als voorlopige voorzieningen:
  • bepaald dat de kinderen worden toevertrouwd aan de vrouw;
  • bepaald dat de man met ingang van heden € 50,- per maand zal betalen aan de vrouw als kinderbijdrage;
  • bepaald dat de vrouw, al dan niet door tussenkomst van de gezinsmanager van JBRA, gehouden is de man iedere maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent het welzijn van de kinderen en over belangrijke ontwikkelingen zoals school, buitenschoolse activiteiten, sport en medische informatie en daarbij steeds een recente foto van de kinderen bij te voegen;
  • bepaald dat de vrouw, al dan niet door tussenkomst van de gezinsmanager van JBRA, gehouden is in zaken betreffende beslissingen aangaande de kinderen de man vooraf te raadplegen.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van WSS met ingang van 8 april 2021 tot 8 april 2022. Deze ondertoezichtstelling is inmiddels met een jaar verlengd tot 8 april 2023.
2.5.
De vrouw verblijft met de kinderen sinds begin 2020 in een Blijf Groep.
2.6.
Bij beschikking de rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2021 heeft de kantonrechter de goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan de vrouw onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en is Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland benoemt tot bewindvoerder.
2.7.
Bewindvoering
2.7.1.
Gelet op de omstandigheid dat de vrouw onder bewind is gesteld, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (artikel 1:438, eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441, eerste lid, BW). Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw en de bewindvoerder samen optreden in deze procedure en beiden worden vertegenwoordigd door mr. C.A. Madern.
2.8.
Scheiding
2.8.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.8.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.8.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.8.4.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.8.5.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.8.6.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.9.
Verblijfplaats
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn.
2.9.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.9.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
2.9.4.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich hiertegen verzet.
2.10.
Gezag
2.10.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de kinderen na echtscheiding alleen aan haar toekomt. De vrouw acht dit in het belang van de kinderen.
2.10.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat het verzoek niet voldoet aan de daarvoor gestelde (wettelijke) criteria van artikel 1:251a lid 1 BW en in tegenspraak is met de gronden en doelstellingen zoals bepaald bij beschikking van de ondertoezichtstelling van de kinderen op 8 april 2021.
2.10.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij zorgen hebben over hoe het gaat, onder andere op het vlak van de communicatie en de strijd tussen de ouders en het effect daarvan op de kinderen. Er is veel gebeurd tussen de ouders, dus er is door de ouders nog veel werk te verrichten. Er loopt een ondertoezichtstelling en de ouders dienen hun schouders te zetten onder het ouderschapstraject bij Vitree. De verzoeken met betrekking tot gezag en omgang zijn volgens de Raad te vroeg. Ouders dienen stapsgewijs te werk te gaan door eerst het traject bij Vitree te volgen.
2.10.4.
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de kinderen
.
2.10.5.
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding in stand blijft. Dat neemt echter niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is dat slechts een van de ouders na echtscheiding het ouderlijk gezag uitoefent. Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid BW kan gezamenlijk gezag worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.10.6.
De rechtbank is – evenals de Raad – van oordeel dat een verzoek tot wijziging van het gezag naar het eenhoofdig gezag bij de vrouw op dit moment nog niet aan de orde is. Weliswaar ontbreekt op dit moment goede communicatie tussen de ouders. De rechter moet echter terughoudend te zijn met het omzetten van gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag, zeker in de eerste periode na de echtscheiding dan wel de beëindiging van de relatie. Duidelijk is dat er nog veel frustratie en woede bestaat, die in het belang van de kinderen (en van partijen zelf) verwerkt zal moeten worden door partijen. Er is op dit moment veel hulpverlening betrokken bij het gezin en partijen zullen starten met ouderschapsbemiddeling in het kader van het ouderschapstraject bij Vitree. Eerst dienen partijen dit traject te doorlopen om te bezien of de onderlinge verstandhouding kan verbeteren. Ook hebben zich nog geen gezagsgeschillen voorgedaan op basis waarvan wijziging van het gezag op dit moment noodzakelijk en in het belang van de kinderen is. De man heeft aangegeven dat hij overal aan meewerkt en de kinderen er geen last van hebben dat er gezamenlijk gezag is. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag afwijzen.
2.11.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.11.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen, waarbij de kinderen ieder ander weekend bij hem zullen verblijven van vrijdagmiddag na school tot zondagmiddag 17:00 uur. De man voert aan dat het contact met de kinderen op dit moment veel te weinig is en dat uitbreiding van het contact(herstel) veel te langzaam verloopt. De kinderen willen hem zien en de man wil graag een bestaansrecht met zijn kinderen. Op dit moment is er geen uitzicht op een situatie waarin de man op een normale manier vader kan zijn van de kinderen en dit doet hem lichamelijk en geestelijk pijn.
2.11.2.
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat omgang nog lang niet aan de orde is. Eerst moeten de bedreigingen en beledigingen door de man jegens de vrouw stoppen. Vervolgens zal via de gezinsvoogd begeleide omgang moeten plaatsvinden.
2.11.3.
De WSS heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de huidige hulpverleners (van de WSS) sinds september betrokken zijn bij dit gezin en zij toen zo snel mogelijk het contact weer op gang hebben willen brengen tussen de man en de kinderen. Op dit moment is er één keer per maand omgang waarbij de WSS de omgang zelf begeleidt. Bekeken zal worden wanneer de omgang kan worden uitgebreid. Er was eerst veel onveiligheid en er is geen basis tussen de ouders. Om die reden heeft de WSS een gezinsonderzoek aangevraagd bij Vitree met als doel dat ouders weer met elkaar gaan praten en dat er sprake is van contactherstel. Inmiddels is het traject bij Vitree net gestart, het omvat onder meer ouderschapsbemiddeling en begeleide omgang. Echter de begeleide omgang door Vitree is nog niet begonnen, tot die tijd blijft de WSS de begeleide omgang faciliteren.
2.11.4.
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.11.5.
De rechtbank is – evenals de Raad – van oordeel dat het vaststellen van een zorgregeling zoals door de man verzocht thans nog niet aan de orde is. Duidelijk is dat er veel speelt tussen partijen en de verstandhouding niet goed is. Uit eerdere informatie van JBRA blijkt dat de man zich in het verleden niet aan de gemaakte afspraken omtrent de omgang heeft gehouden. De man hield bij de contactmomenten met de kinderen zijn emoties niet onder controle en praatte negatief over de vrouw. De veiligheid van de kinderen bij de man kon daardoor niet worden gewaarborgd en om die reden heeft JBRA destijds besloten om de omgang niet langer te begeleiden. Dit maakt duidelijk dat er iets zal moeten veranderen aan de zijde van de man voordat het contact met de kinderen kan worden uitgebreid. Het is dan ook belangrijk dat het ouderschapstraject bij Vitree wordt doorlopen en dat de omgang op dit moment onder begeleiding plaatsvindt. De rechtbank wenst niet op het verloop van dit traject vooruit te lopen en zal het verzoek van de man op dit moment dan ook afwijzen. Dit neemt niet weg dat in het kader van de ondertoezichtstelling en het ouderschapstraject, indien dit in het belang van de kinderen wordt geacht, vorm dient te worden gegeven aan een zorgregeling tussen de man en de kinderen. De rechtbank gaat ervan uit dat de WSS hierop zal toezien.
2.12.
Informatie- en consultatieregeling
2.12.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw gehouden is de man iedere maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent het welzijn van de kinderen en over belangrijke ontwikkelingen zoals school, buitenschoolse activiteiten, sport en medische informatie en daar steeds een recente foto van de kinderen bij te voegen.
2.12.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er in het kader van de ondertoezichtstelling een afspraak bestaat dat de vrouw de man via de gezinsmanager maandelijks voorziet van een verslagje over hoe het met de kinderen gaat en dat de man tevens de rapporten ontvangt. De man heeft aangegeven dat hij de afgelopen tijd vaak moest bellen om te vragen waar het verslag bleef en voorts van mening is dat er te weinig informatie wordt gegeven. Hij heeft het gevoel dat doordat hij onvoldoende wordt geïnformeerd hij op afstand wordt geplaatst. Hij zou dit graag anders zien. De vrouw heeft aangegeven dat zij de man de afgelopen tijd op de hoogte heeft gehouden via de gezinsmanager en dat zij dit ook zal blijven doen.
2.12.3.
Nu de vrouw op grond van de wet verplicht is om de man te informeren en te raadplegen, zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen als na te melden. Hierbij staat het de vrouw vrij de man te informeren en te raadplegen door tussenkomst van de gezinsmanager. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de WSS met partijen in gesprek zal gaan om te bekijken hoe de verschafte informatie meer naar wens van beide partijen kan zijn.
2.13.
Kinderbijdrage
2.13.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 125,- per maand per kind.
2.13.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat het verzoek van de vrouw niet is onderbouwd, zodat het afgewezen moet worden.
2.13.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.13.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.13.5.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover de rechtbank berekeningen heeft gemaakt, deze als bijlagen aan deze beschikking zijn toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Behoefte
2.13.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Vast staat dat partijen in juli 2020 uit elkaar zijn gegaan. Partijen zijn het eens dat het inkomen van de man bij de NS toen € 2.283,72 bruto per maand (te vermeerderen met vakantiegeld) bedroeg. Niet in geschil tussen partijen is dat het inkomen van de vrouw een WIA uitkering van € 1.580,- netto per maand betrof. Naast hun eigen inkomsten ontvingen partijen ook nog een kindgebonden budget van € 232,- per maand.
2.13.7.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto gezinsinkomen van € 3.852,- per maand, gemiddeld € 1.158,- per maand uitgaven voor hun kinderen. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 1.215,- per maand, dus per kind € 304,- per maand.
Draagkracht ouders
2.14.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
2.15.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
Draagkracht man
2.16.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met een belastbaar loon van € 2.843,42 per maand, inclusief vakantiegeld. Uit de brief van het UWV van 11 januari 2022 blijkt dat dit het bedrag is dat de man sinds 14 april 2022 als WGA-uitkering ontvangt. Het NBI is dan € 1.966,- per maand.
2.16.1.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 249,- per maand.
2.16.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om rekening te houden met een schuldenlast, aangezien de bestaande schulden afgelost kunnen worden met de resterende verkoopopbrengst van de echtelijke woning (welke verkoopopbrengst thans in depot bij de notaris staat).
Draagkracht vrouw
2.16.3.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank op basis van de onweersproken gestelde WIA uitkering van € 1.600,- netto per maand. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 7.613,-. Het NBI is dan € 2.234,- per maand.
2.16.4.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 381,- per maand.
Verdeling kosten
2.16.5.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat de man en de vrouw samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 630,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen (afgerond) € 1.216,- per maand zijn. Zij komen dus samen een bedrag van € 586,- per maand tekort.
De vrouw heeft in haar brief van 11 april 2022 nog gesteld dat de man geen woonlasten heeft omdat hij bij zijn moeder woont. Voor zover zij daarmee doelt op de jurisprudentie van de Hoge Raad dat rekening moet worden gehouden met de werkelijke woonlast indien er een tekort aan draagkracht is, overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft dit standpunt niet eerder ingenomen, zodat de man daarop niet heeft kunnen reageren. De vrouw heeft dit standpunt ook niet onderbouwd zodat de rechtbank niet kan vaststellen of het klopt dat de man geen woonlasten heeft. De rechtbank zal daarom niet afwijken van het forfaitaire bedrag.
Partijen moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 249,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen, ofwel € 62,- per kind per maand.
2.16.6.
De rechtbank beslist gelet op het voorgaande dat de man vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een kinderalimentatie van € 62,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Tot op heden rust immers op de man een betalingsverplichting op grond van de beslissing van de voorlopige voorzieningenrechter. Dit betekent dat de rechtbank een deel van het verzoek van de vrouw afwijst.
2.17.
Verdeling
2.17.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.17.2.
De man heeft verzocht te bepalen dat indien partijen gedurende de echtscheidingsconvenant niet tot overeenstemming komen over de omvang en de waarde van de schulden die dienen te worden afgelost met de gelden die in depot bij de notaris worden gehouden, de verdeling van de tussen partijen bestaande/bestaan hebbende gemeenschap van goederen vast te stellen volgens een nog daartoe in te dienen formulier verrekenen en verdelen. De rechtbank heeft vervolgens geen concreet verzoek van de man ontvangen.
2.17.3.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.17.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.17.5.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.17.6.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna meer dan één nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. In dat geval kan ingevolge de hoofdregel van artikel 15, lid 2 van het Verdrag geen aanknoping worden gezocht bij een van die nationaliteiten.
2.17.7.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.17.8.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.17.9.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Gemeenschap van goederen
2.17.10.
Nu is gesteld noch gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94 lid 1 (oud) BW worden aangenomen dat tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen bestaat. Deze gemeenschap dient ex artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte te worden verdeeld.
Peildatum
2.17.11.
Op grond van de wet wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend op 29 april 2021. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2.17.12.
Voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen zal ten aanzien van de banksaldi in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum (29 april 2021), ten aanzien van de overige bestanddelen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking. Voor zover aan de orde wordt hierover per bestanddeel nader overwogen.
Omvang en samenstelling van de gemeenschap
2.17.13.
Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de goederen en schulden die op
29 april 2021 aanwezig waren. Partijen hebben gesteld dat op de peildatum de navolgende bestanddelen tot de gemeenschap behoren:
Saldo overwaarde verkoop echtelijke woning (in depot bij de notaris) van € 116.927,36;
Saldo Bankspaarrekening SpaarGerust met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
Saldi diverse bankrekeningen;
Diverse schulden.
2.17.14.
De rechtbank zal hierna ingaan op de verschillende bestanddelen.
Overeenstemming
2.17.15.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verdeling van de hiervoor genoemde bestanddelen sub a tot en met c. Voorts zijn partijen overeengekomen dat eventuele belastingteruggaven over de jaren 2018 en 2019 bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld. De rechtbank zal overeenkomstig de bereikte overeenstemming beslissen.
Diverse schulden
2.17.16.
Partijen zijn het erover eens dat zij beiden bij helfte draagplichtig zijn voor de volgende schulden:
  • de schuld bij Chikuba ter hoogte van 2.649,17;
  • de schuld bij DUO ter hoogte van € 5.239,04.
De rechtbank zal aldus beslissen.
2.17.17.
In geschil tussen partijen zijn de door de man gestelde schulden. De man stelt dat een totaalbedrag aan schulden van € 41.558,04 aanwezig is op de peildatum, en deze schulden in de verdeling dienen te worden betrokken. De man heeft als productie 3 bij zijn verweerschrift een schuldenoverzicht overgelegd waarbij de schulden zijn genummerd van 1 tot en met 35. Volgens de man betreffen het gemeenschapsschulden en hij stelt voor deze schulden af te lossen met de overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning.
2.17.18.
De vrouw betwist dat de door de man gestelde schulden en zij meent dat voor zover deze schulden al zouden bestaan de man alleen draagplichtig is voor deze schulden.
2.17.19.
De rechtbank zal in het navolgende het schuldenoverzicht zoals dat door de man is opgesteld met schulden 1 tot en met 35 bespreken en in deze beschikking verwijzen naar die nummering. De rechtbank heeft dit schuldenoverzicht aangehecht aan deze beschikking en gaat ervan uit dat voor zover de schulden worden betrokken in de verdeling, de in het overzicht opgenomen bedragen de schuld op de peildatum betreft. De man heeft immers onweersproken gesteld dat er niet is afgelost op de schulden.
Schulden 1 tot en met 19
2.17.20.
Dit betreft onder andere schulden voor kosten van de woning (belastingen), online aankopen en zorgkosten. De vrouw heeft het bestaan van deze schulden betwist. Daarnaast meent zij dat de man alleen draagplichtig is voor deze schulden, nu volgens de vrouw de man deze schulden zonder reden heeft laten oplopen.
2.17.21.
De man heeft de schulden onderbouwd met incassostukken. Gelet daarop is de enkele betwisting van de vrouw onvoldoende. De rechtbank gaat dan ook uit van het bestaan van deze schulden.
In hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond om bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap met deze schulden bij de verdeling anders om te gaan dan met andere huwelijkse schulden. De interne draagplicht van de echtgenoten volgt uit artikel 1:100 lid 1 BW: ieder draagt de helft van deze schulden, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij overeenkomst. De echtgenoot die een schuld voor een groter deel heeft voldaan dan met zijn draagplicht overeenstemt, heeft voor het meerdere verhaal op de andere echtgenoot. Dit betekent dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden 1 tot en met 19 per de peildatum.
Schulden 20 tot en met 28: persoonlijke leningen
2.17.22.
Dit betreft leningen die de man stelt te zijn aangegaan bij familieleden. De man heeft gesteld dat hij dit geld heeft geleend om de vaste lasten te kunnen blijven voldoen, aangezien de vrouw hier niet aan bijdroeg. De vrouw heeft het bestaan van deze schulden betwist. Zij is – afgezien van één schuld – niet op de hoogte van schulden bij de familie van de man. De vrouw stelt dat de man stukken had moeten overleggen waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk het geld van familie zou hebben ontvangen.
2.17.23.
De rechtbank is van oordeel dat de man het bestaan van deze schulden – in het licht van de betwisting van de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkel overleggen van leningsovereenkomsten acht de rechtbank gelet op de betwisting door de vrouw onvoldoende. Het had op de weg van de man gelegen om te onderbouwen dat hij de gelden daadwerkelijk heeft ontvangen, dit heeft de man echter nagelaten te doen.
2.17.24.
Het feit dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend bekend te zijn met een schuld bij een familielid, maakt dit niet anders. Het is niet duidelijk welke schuld dit betrof en of deze schuld nog bestaat. Onweersproken is immers dat de man ook weer bedragen aan zijn zus heeft betaald. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of deze schuld, waarover door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling is gesproken, in het schuldenoverzicht van de man voorkomt.
2.17.25.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in het kader van de verdeling geen rekening houden met de schulden 20 tot en met 28.
Schuld 29: advocaatkosten
2.17.26.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw het bestaan van deze schuld onvoldoende betwist en de man daarnaast de schuld genoegzaam onderbouwd met onderliggende stukken. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat deze schuld in de huwelijksgemeenschap valt en dat beide partijen voor de helft hiervoor draagplichtig zijn.
Schulden 30 tot en met 35: tandartskosten
2.17.27.
De vrouw stelt dat de schulden voor tandartsbehandelingen buiten de verdeling vallen omdat de facturen dateren van 10 september 2021. Daarnaast meent zij dat de schulden ten name van de man aan hem verknocht zijn en ook om die reden niet in de gemeenschap vallen. De vrouw heeft verzocht de draagplicht van de schulden vast te stellen in die zin dat de man hiervoor volledig draagplichtig is. De man betwist dat sprake is van verknochtheid en hij stelt dat deze schulden in de gemeenschap vallen.
2.17.28.
Anders dan de vrouw stelt, vallen de schulden voor het grootste gedeelte wel in de gemeenschap. De facturen zijn weliswaar gedateerd op een datum na de peildatum, maar de behandeling zijn ondergaan voor de peildatum. Op dat moment zijn de schulden ontstaan. Dit geldt alleen niet voor de behandeling genoemd onder nummer 32. Deze behandeling heeft plaatsgevonden na de peildatum en zal dus buiten beschouwing worden gelaten.
2.17.29.
De rechtbank stelt voorop, dat de hoofdregel in het regime van een gemeenschap van goederen is, dat beide echtgenoten in beginsel gelijk draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden en dat hiervan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden vanaf kan worden geweken. Artikel 1:94 lid 3 BW (oud) maakt hierop een uitzondering, in die zin dat schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover de verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Of een schuld aan een van de echtgenoten verknocht is en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat de schuld in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van de schuld, zoals deze door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
2.17.30.
Tevens kan op grond van de redelijkheid en billijkheid (ex art. 3:166 lid 3 BW jo. art. 6:2 BW) in uitzonderlijke gevallen van verdeling bij helfte – en van de draagplicht bij helfte – worden afgeweken.
2.17.31.
De stellingen van de vrouw kunnen niet leiden tot de conclusie dat er in de onderhavige zaak sprake is van verknochte schulden dan wel dat de redelijkheid en de billijkheid in de weg staan aan een draagplicht van de schulden bij helfte. De schulden waar het hier om gaat zijn geen schulden die naar hun aard, volgens de maatschappelijke opvattingen, buiten de gemeenschap zouden moeten vallen. Partijen zijn dus ieder gelijk draagplichtig voor deze gemeenschapsschulden per de peildatum.
Slotsom schuldenoverzicht
2.17.32.
Het totaalbedrag aan schulden volgens het schuldenoverzicht dat in de verdeling wordt betrokken en waarvoor beide partijen bij helfte draagplichtig zijn bedraagt € 13.950,82. Dit betreft een optelsom van de schulden:
  • 1 tot en met 19;
  • 29;
  • 30, 31, 33, 34 en 35,
zoals nader gespecificeerd in het aan deze beschikking gehechte schuldenoverzicht.
2.17.33.
Daarnaast worden de schulden betrokken in de verdeling zoals genoemd in overweging 2.17.16.
2.18.
Overige
2.18.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de in 2020 door hem ontvangen kindgebonden budget en AKW (Algemene Kinderbijslagwet) alsnog aan de vrouw zal moeten betalen.
2.18.2.
De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw afwijzen, nu er geen recht op terugbetaling bestaat zoals door de vrouw verzocht. Deze bedragen zullen zijn ontvangen voor de peildatum (29 april 2021), zodat zij in de gemeenschap van partijen zijn gevloeid.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met zaaknummer C/13/701511 / FA RK 21/2887:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Amsterdam op 6 september 2011;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de vrouw, al dan niet door tussenkomst van de gezinsmanager van de WSS, gehouden is de man iedere maand schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent het welzijn van de kinderen en over belangrijke ontwikkelingen zoals school, buitenschoolse activiteiten, sport en medische informatie en daarbij steeds een recente foto van de kinderen bij te voegen;
3.4.
bepaalt dat de vrouw, al dan niet door tussenkomst van de gezinsmanager van WSS, gehouden is in zaken betreffende beslissingen aangaande de kinderen de man vooraf te raadplegen;
3.5.
bepaalt dat de man € 62,- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de informatie- en consultatieregeling en de kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer C/13/710737 / FA RK 21/7680:
3.8.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
3.8.1.
deelt toe aan de vrouw:
  • de helft van het saldo van de overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning (in depot bij de notaris);
  • de helft van het saldo van de Bankspaarrekening SpaarGerust met nummer [rekeningnummer] ;
3.8.2.
deelt toe aan de man:
  • de helft van het saldo van de overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning (in depot bij de notaris);
  • de helft van het saldo van de Bankspaarrekening SpaarGerust [rekeningnummer] ;
3.9.
bepaalt dat ieder van partijen de op zijn/haar naam staande bankrekeningen behoudt zonder verrekening van de saldi;
3.10.
bepaalt dat partijen eventuele belastingteruggaven van het jaar 2018 en 2019 bij helfte delen;
3.11.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden bij:
  • Chikuba ter hoogte van 2.649,17;
  • DUO ter hoogte van € 5.239,04;
3.12.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden zoals nader gespecificeerd in het aan deze beschikking gehechte schuldenoverzicht onder 1 tot en met 19, 29, 30, 31, 33, 34 en 35 ter hoogte van in totaal € 13.950,82;
3.13.
verklaart voormelde nevenvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
3.14.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Breugem, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.K. Soeters op 18 mei 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.