ECLI:NL:RBAMS:2022:3714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
13/273201-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling in een huiselijk conflict

Op 30 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van de nieuwe vriend van zijn ex-partner, alsook aan mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner. De feiten vonden plaats op 24 september 2021 in Amsterdam, waar de verdachte met een hamer in de richting van het hoofd van de nieuwe vriend van zijn ex-partner sloeg, maar deze niet raakte. De verdachte heeft ook zijn ex-partner mishandeld door haar bij de armen vast te pakken en naar de grond te duwen. Tijdens de zitting op 16 juni 2022 heeft de officier van justitie, mr. N. Neij, een bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Zevenbergen, pleitte voor vrijspraak op basis van inconsistenties in de getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling en de bedreiging met zware mishandeling bewezen, maar kon niet vaststellen dat er opzet was op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/273201-21
Datum uitspraak: 30 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven op het adres [adres 1]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en wat verdachte en de raadsman, mr. B. Zevenbergen, en mevr. C.M. Kienhuis namens [slachtoffer 2] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 september 2021 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , althans de poging tot zware mishandeling van
, door met een hamer in de richting van zijn (achter)hoofd te slaan;
2. primair: de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] door hem met een hamer
tegen het lichaam te slaan;
subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 1] door hem met een hamer op/tegen de rug te
slaan;
3. mishandeling van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] door haar bij haar armen vast te
pakken en naar de grond te duwen en te slaan/stompen tegen het gezicht/hoofd;
4. bedreiging van [slachtoffer 2] door op korte afstand van haar te gaan staan en daarbij
een hamer te tonen en naar achteren te bewegen, als gevolg waarvan bij [slachtoffer 2] de
indruk werd gewekt dat verdachte haar daarmee wilde slaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde poging doodslag en van het onder feit 2 primair en de feiten 3 en 4 ten laste gelegde.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [slachtoffer 1] , omdat hun verklaringen wisselend en uiteenlopend zijn
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] had kunnen slaan, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Verdachte heeft daarom geen opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] , ook niet in voorwaardelijke zin. Omdat uit de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] blijkt dat [slachtoffer 1] niet door de hamer is geraakt en het daarom onduidelijk is hoe het letsel op zijn rug is ontstaan, dient verdachte ook te worden vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 1] , te weten feit 2 subsidiair.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de duw kan worden bewezen, maar dat verdachte moet worden vrijgesproken van de overige geweldshandelingen en van de strafverzwarende omstandigheid van levensgezel aangezien [slachtoffer 2] de ex-partner is van verdachte.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 4 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] vinden geen steun in andere bewijsmiddelen in het dossier en het is onduidelijk of bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees voor het in te treden gevolg is ontstaan.
3.4
Oordeel van de rechtbank
3.4.1
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de (getuigen)verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [getuige 1] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij kijkt naar de totale indruk die de verklaringen maken, in samenhang met het moment waarop en de context waarin deze zijn afgelegd.
Op 24 september 2021 om 20:30 uur ontvingen de verbalisanten een melding dat een man met een hamer een vrouw zou hebben geslagen op [straat 1] te Amsterdam. Vijf minuten later kwamen de verbalisanten ter plaatse en troffen zij [slachtoffer 2] , [getuige 1] en verdachte aan. [slachtoffer 2] is de ex-partner van verdachte en [getuige 1] is haar dertienjarige dochter.
[getuige 1] verklaarde, direct na aankomst van de verbalisanten, dat verdachte had geslagen met een hamer en dat verdachte haar moeder wilde aanvallen met die hamer.
[slachtoffer 2] verklaarde ter plaatse dat zij samen met haar vriend [slachtoffer 1] naar de auto toeliep en dat verdachte plots voor hen stond met een hamer in zijn hand. Verdachte zou [slachtoffer 1] een aantal keren hebben geslagen met de hamer. Hierop is [slachtoffer 1] weggerend. Verdachte zou [slachtoffer 2] ook een paar keer hebben geslagen en haar daarna naar de grond hebben geduwd. [slachtoffer 2] had pijn aan haar hoofd en aan haar linker enkel. Zij zei dat verdachte haar niet heeft geslagen met een hamer, maar wel gedreigd.
Diezelfde avond hebben [slachtoffer 2] en [getuige 1] op het politiebureau een uitgebreidere verklaring afgelegd.
[getuige 1] verklaarde dat zij, toen ze nog voor de deur van hun huis gelegen aan [straat 1] stond, opeens verdachte aan zag komen rennen achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan. Verdachte had een hamer in zijn hand. [getuige 1] zag dat verdachte probeerde [slachtoffer 1] op zijn hoofd te slaan met de hamer. [getuige 1] hoorde [slachtoffer 2] schreeuwen, waardoor [slachtoffer 1] omkeek. Hierdoor lukte het verdachte niet om [slachtoffer 1] te raken met de hamer. Verdachte probeerde dit wel meerdere malen. [slachtoffer 1] is weggerend en rende [straat 2] in. Verdachte stopte met rennen en liep naar [slachtoffer 2] toe, die achter hen aan was gerend. Verdachte stond dreigend met de hamer tegenover [slachtoffer 2] . De afstand tussen hen was ongeveer vijftig centimeter. Verdachte probeerde [slachtoffer 2] weg te duwen. Vervolgens is verdachte naar zijn auto toegelopen en is hij ingestapt. Het linker voorportier van de auto en de achterklep stonden nog open. [getuige 1] is vervolgens samen met haar moeder in de portier gaan staan. Verdachte is toen uit zijn auto gestapt en heeft [slachtoffer 2] hard weggeduwd. Deze duw was zo hard dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Toen [slachtoffer 2] probeerde op te staan, zag [getuige 1] dat verdachte naar [slachtoffer 2] toeliep en dat hij haar een klap op haar achterhoofd gaf.
[slachtoffer 2] verklaarde dat zij verdachte op [straat 1] zag rennen in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] gilde en daardoor draaide [slachtoffer 1] zich om. [slachtoffer 1] kon daardoor de slag met de hamer ontwijken. Meteen daarna rende [slachtoffer 1] weg. Verdachte rende vervolgens achter [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] rende in de richting van [straat 3] en keerde vervolgens de stoep op terug in de richting van [straat 2] en rende die straat in. Verdachte stopte vlak voor [straat 2] en kwam vervolgens in versnelde pas op [slachtoffer 2] afgelopen. Verdachte kwam tegen [slachtoffer 2] aan staan en had de hamer in zijn rechterhand vast. Verdachte bracht de hamer naar achter, waardoor [slachtoffer 2] dacht dat hij haar met de hamer zou slaan. [slachtoffer 2] is toen tussen twee auto’s gesprongen. Even later opende verdachte het portier van zijn auto en stapte in. [slachtoffer 2] wilde voorkomen dat hij weg kon rijden en zij heeft toen het portier open getrokken. Verdachte stapte uit en pakte [slachtoffer 2] vast bij haar armen en duwde haar omver. Daardoor kwam [slachtoffer 2] ten val. Hierbij heeft zij een schaafwond op haar rechterzij opgelopen en is de binnenkant van haar linkerenkel geschaafd. Direct daarna voelde zij iets hards tegen haar hoofd, achter haar linkeroor.
Op 26 september 2021 heeft [slachtoffer 1] een verklaring op het politiebureau afgelegd. Hij verklaarde dat hij achterom keek en verdachte zijn kant op kwam rennen met een hamer in zijn rechterhand. Verdachte maakte meerdere slaande bewegingen met de hamer in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte stond op dat moment vlak bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] kon door de bewegingen die hij maakte voorkomen dat hij door de hamer werd geraakt op zijn hoofd. De hamer raakte hem wel op zijn rug. Doordat de hamer op zijn rug terecht kwam, voelde hij pijn op zijn rug. [slachtoffer 1] probeerde te ontkomen en is in de richting van de IJ-tunnel gerend. [slachtoffer 1] is blijven rennen tot verdachte hem niet meer kon aanvallen. [slachtoffer 1] is ook niet meer terug gegaan naar [straat 1] en heeft daardoor niet gezien wat er daar vervolgens is gebeurd. Bij de getuigenverklaring is een foto van het letsel van [slachtoffer 1] gevoegd.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [slachtoffer 1] in hoofdlijnen eenduidig hebben verklaard. [slachtoffer 2] en [getuige 1] zijn ter plaatse gehoord, terwijl verdachte ook nog ter plaatse aanwezig was. [slachtoffer 2] en [getuige 1] hebben later die avond op het politiebureau een uitgebreidere verklaring afgelegd. Gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen de melding, het arriveren van de verbalisanten en de situatie ter plaatse, waarin verdachte nog steeds aanwezig was en door de verbalisanten werd aangehouden, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [slachtoffer 2] en [getuige 1] in de gelegenheid zijn geweest hun verklaren op elkaar af te stemmen. Bovendien vinden de (getuigen)verklaringen, in tegenstelling tot de verklaring van verdachte, steun in de objectieve bewijsmiddelen in het dossier. Immers heeft getuige [getuige 2] , de begeleider van verdachte, verklaard dat hij verdachte aan de telefoon had en hem hoorde zeggen dat hij een [nationaliteit 1] man in de woning van zijn ex-vriendin had aangetroffen en dat hij achter deze man aanging. De getuige hoorde kort hierna over de telefoon dat hij achter hem aan rende, schreeuwde en dat verdachte zwaar en snel aan het hijgen was. Daarnaast heeft getuige [getuige 3] verklaard dat zij een vrouw heeft horen gillen en getuige [getuige 4] verklaarde dat hij zag dat een jongen een meisje duwde, waardoor zij op straat viel. De verbalisanten troffen bovendien de hamer aan op [straat 1] . De context, dat [slachtoffer 2] de ex-partner van verdachte is, getuige [getuige 1] haar dertienjarige dochter is en [slachtoffer 1] de nieuwe partner van [slachtoffer 2] is, doet hieraan niets af.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de genoemde (getuigen)verklaringen. Zij zal deze gebruiken voor het bewijs.
3.4.2
Beoordeling van de feiten
De verklaring van verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich door een telefoontje van zijn ex-schoonmoeder zorgen maakte om zijn dochter. Zijn dochter was op dat moment bij zijn ex-schoonmoeder. Verdachte is daarom naar [slachtoffer 2] toegegaan. Hij zag [slachtoffer 2] bij haar woning samen met een andere man en [getuige 1] naar buiten komen. Verdachte schrok hiervan, omdat [slachtoffer 2] er kennelijk voor had gekozen om bij die man te zijn in plaats van te zorgen voor hun tweejarige dochter. Verdachte is toen naar hen toegelopen. Verdachte zag dat [slachtoffer 1] iets wilde pakken uit zijn broeksband en dacht dat [slachtoffer 1] hem wilde slaan. Verdachte is daarom teruggelopen naar zijn auto en heeft daar een hamer uitgepakt om zichzelf te verdedigen. Verdachte wilde [slachtoffer 1] alleen bang maken met de hamer. Verdachte zou de hamer hebben teruggelegd in de kofferbak en naar [slachtoffer 2] zijn toegelopen. [slachtoffer 2] zou verdachte hebben geslagen, waarna verdachte [slachtoffer 2] van zich af heeft geduwd.
Dit door verdachte geschetste scenario vindt geen steun in de hiervoor besproken (getuigen)verklaringen en andere objectieve bewijsmiddelen in het dossier en wordt daarom door de rechtbank terzijde geschoven.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [slachtoffer 1] vast dat verdachte meermalen met een hamer in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk strafbaar feit dit oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] had. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het is onvoldoende duidelijk met welke kracht verdachte met de hamer heeft uitgehaald. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
De rechtbank vindt wel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft meermalen met een hamer in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Deze manier van handelen roept de aanmerkelijke kans in het leven dat [slachtoffer 1] door de hamer op zijn hoofd werd geraakt met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Hoewel niet duidelijk is op welke wijze en met welke kracht met de hamer is geslagen, is het in het algemeen zo dat het neerkomen van een hamer op een hoofd zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken Het kan gelet op de handelswijze van verdachte niet anders dan dat hij ook bewust deze kans heeft aanvaard. Contra-indicaties voor het aannemen van dit voorwaardelijk opzet zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht feit 1 bewezen voor zover het de poging zware mishandeling betreft.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft [slachtoffer 1] in zijn poging om hem met de hamer op zijn hoofd te raken uiteindelijk op zijn rug geraakt. De rechtbank stelt vast dat verdachte geen opzet had om verdachte op zijn rug te raken. Door deze manier van handelen heeft verdachte wel de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] op zijn lichaam zou raken. De rechtbank acht de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan ook bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 4] vast dat verdachte zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar bij de armen vast te pakken en vervolgens te duwen en te slaan tegen het hoofd. Voor zover de officier van justitie in de tenlastelegging met de toevoeging “ex-vriendin” heeft willen verwijzen naar de strafverzwaringsgrond “levensgezel”, als bedoeld in artikel 304 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), overweegt de rechtbank dat voor de conclusie dat sprake is van een levensgezel van doorslaggevend belang is dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Hiervan is geen sprake, omdat [slachtoffer 2] de ex-partner is van verdachte.
Ten aanzien van feit 4
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in het algemeen in redelijkheid de vrees op zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] vast dat [slachtoffer 2] op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat bij [slachtoffer 2] gelet op de feiten en omstandigheden de redelijke vrees kon zijn ontstaan. De rechtbank acht daarom ook bewezen dat verdachte heeft bedreigd met zware mishandeling door op korte afstand van [slachtoffer 2] te gaan staan, een hamer aan [slachtoffer 2] te tonen en voor te houden en die hamer naar achteren te bewegen, waardoor bij [slachtoffer 2] de indruk werd gewekt dat verdachte haar daarmee wilde slaan. Dat onduidelijk is of bij [slachtoffer 2] daadwerkelijk die vrees is opgewekt is, zoals hiervoor uiteengezet, niet relevant.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 24 september 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een hamer in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] , heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 24 september 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een hamer tegen de rug van [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3:
op 24 september 2021 te Amsterdam zijn ex-vriendin, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door [slachtoffer 2] bij de armen vast te pakken en vervolgens te duwen en te slaan tegen het hoofd;
ten aanzien van feit 4:
op 24 september 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door op korte afstand van [slachtoffer 2] te gaan staan en een hamer aan [slachtoffer 2] te tonen en voor te houden en die hamer naar achteren te bewegen, als gevolg waarvan bij [slachtoffer 2] de indruk werd gewekt dat hij, verdachte, haar daarmee wilde slaan.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage II zijn vervat.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wordt opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de in het reclasseringsrapport van 1 juni 2022 geadviseerde voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat een contactverbod met [slachtoffer 1] zal worden opgelegd.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd om een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen, inhoudende dat verdachte zich dient te onthouden van contact met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is en te bepalen dat elke overtreding telkens met een hechtenis voor de duur van twee weken dient te worden bestraft.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht het bepaalde in artikel 9a Sr toe te passen, omdat verdachte heeft gehandeld in de emotie dat zijn dochter in een onveilige omgeving opgroeit.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een voorwaardelijke (taak)straf. Verdachte is bereid zich te houden aan de voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de afspraken zoals deze zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Als uitgangspunt voor zware mishandeling waarbij opzettelijk middelzwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht met behulp van een wapen (niet zijde een vuurwapen) geldt een uitgangspunt van zeven maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van de nieuwe vriend van zijn ex-partner. Daarnaast heeft verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 2] mishandeld en bedreigd. Deze geweldshandelingen van verdachte vonden plaats op de openbare weg en in het bijzijn van [getuige 1] , de minderjarige dochter van [slachtoffer 2] . Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk, temeer nu de geweldshandelingen van verdachte kennelijk voortkomen uit een conflict in de huiselijke sfeer. e rechtbank vindt het daarnaast onbegrijpelijk dat verdachte, toen er kennelijk iets aan de hand was met zijn tweejarige dochter, naar [slachtoffer 2] is toegegaan in plaats van naar zijn dochter. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van anderen en dat het handelen van verdachte geen ernstigere gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is niet aan verdachte te danken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 23 mei 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het strafblad van verdachte heeft dus geen invloed op de straf.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het rapport van de reclassering van 1 juni 2022, waarin de reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte is een dertigjarige [nationaliteit 2] man die sinds 2019 in Nederland verblijft. De relatie met zijn ex-partner [slachtoffer 2] wordt door de reclassering gezien als een criminogene factor. Zij hebben samen een tweejarige dochter en zijn in 2021 gescheiden. Verdachte zag zijn dochter tot 24 september 2021 regelmatig, maar sindsdien mag hij zijn dochter niet meer zien. Uit de referenteninformatie is gebleken dat Jeugdbescherming is betrokken bij het gezin, maar verdachte heeft geen contact met hen. De andere risicofactoren zijn volgens de reclassering huisvesting, dagbesteding, financiën en psychosociaal functioneren. Verdachte heeft sinds de scheiding geen vaste woon- of verblijfplaats meer, hij werkt niet meer, hij heeft last van depressieve gevoelens en zijn gezondheid door de stress die hij ervaart. Verdachte is nog niet in beeld bij hulpverlening. Reclasseringstoezicht heeft tot doel verdachte te kunnen monitoren en toe te leiden naar praktische hulp. Zo kan de reclassering verdachte bijvoorbeeld helpen om in contact te komen met de Jeugdbescherming om duidelijkheid te krijgen over een eventuele omgangsvorm met zijn dochter en hem te helpen bij het verkrijgen van huisvesting.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bereid is zich aan de bijzondere voorwaarden te houden en de rechtbank vindt het gelet op de rapportage ook wenselijk om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Reclasseringstoezicht kan ertoe bijdragen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek die aan de feiten ten grondslag ligt, waarmee recidive kan worden voorkomen. De rechtbank vindt dit belangrijk omdat verdachte en [slachtoffer 2] samen een kind hebben. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn zich aan de voorwaarden te houden. Mocht verdachte niet of onvoldoende meewerken aan deze voorwaarden, dan loopt hij het risico een aanvullende straf te moeten ondergaan. Dit geldt als een stok achter de deur en zal hopelijk zorgen voor extra motivatie om mee te werken aan de voorwaarden. De rechtbank zal ook de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de bijzondere voorwaarden, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit baseert de rechtbank op de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd tegen de achtergrond van een conflict in de huiselijke sfeer, terwijl dat conflict nog niet is opgelost en verdachte nog steeds (ook ter terechtzitting) aangedaan is door het feit dat hij zijn dochter niet mag zien. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met [slachtoffer 1] op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd, nu het dossier daar – anders dan het bewezenverklaarde feit – geen aanleiding voor geeft.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank zal ook de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan bevelen.

8.Beslag

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de onttrekking van het verkeer van de hamer gevorderd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevorderd de hamer aan verdachte terug te geven, omdat de hamer een gebruiksvoorwerp is dat verdachte nodig heeft voor zijn werk als monteur en er geen noodzaak bestaat verdachte te verbieden een hamer te hebben.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De in beslag genomen hamer wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien het bewezen verklaarde is begaan met behulp van dit voorwerp.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33a, 33b, 45, 55, 57, 285, 300 en 302 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4[kopje bewezenverklaring] is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2:
telkens: poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling;
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen;
2. verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op een nader te bepalen moment. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
3. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met mevrouw [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Met uitzondering van eventuele noodzakelijke gezamenlijke gesprekken met Jeugdbescherming, slechts in aanwezigheid van een medewerker van de Jeugdbescherming;
4. zich inspant om zich de Nederlandse taal machtig te maken, ook als dit inhoudt het volgen van een cursus Nederlands.
Geeft opdracht aan Reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het toezicht daarop
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart verbeurd:
1 STK hamer (G6102120).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling- van der Maarel en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2022.
.