Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
in de zaak 20-845
- het tussenvonnis van 22 september 2021;
- de akte eisvermindering van URW;
- de akte wijziging eis van URW met producties 34 tot en met 42;
- de op verzoek van de rechtbank door beide partijen van hun eigen standpunten ten behoeve van de mondelinge behandeling opgemaakte
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 februari 2022.
- het tussenvonnis van 22 september 2021;
- de conclusie van antwoord in reconventie van Ballast met producties 151 tot en met 213(b);
- de akte vermeerdering eis in conventie van Ballast met producties 214 tot en met 219;
- de akte van URW met producties 285 tot en met 296;
- de op verzoek van de rechtbank door beide partijen van hun eigen standpunten ten behoeve van de mondelinge behandeling opgemaakte
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 februari 2022.
2.De feiten
II. De integrale uitvoering van de werkzaamheden conform het Bestek en de door Aannemer te vervaardigen en goedgekeurde Werktekeningen en berekeningen. Het Bestek bestaat uit de volgende contractstukken:
(…)
geendeel uitmaakt;
3.Het geschil
rolnummer 20-845(lekkage bouwput) vordert URW van Ballast, samengevat:
- een verklaring voor recht dat Ballast aansprakelijk is voor de lekkages in de bouwkuip;
- de betaling van € 1.543.255,00 als schadevergoeding wegens wanprestatie, vermeerderd met rente plus vertragingsschade en redelijke kosten vaststelling etc.;
- vergoeding van de kosten van de bestuursrechtelijke procedure die moest worden gevoerd in verband met het aanvragen van een (nieuwe) watervergunning ad € 137.707,19.
rolnummer 21-540(vertraging bouwdeel Jumbo) vordert Ballast, na eisvermeerdering,
in conventievan URW, samengevat:
- een verklaring voor recht dat de contractuele mijlpalen zijn vervallen althans niet van toepassing zijn op de vertraging van de bouw, subsidiair een verklaring voor recht dat de ‘Mijlpaal opening Jumbo’ is bereikt met de feitelijke openstelling op 19 juni 2019 en dat uitsluitend daaraan een contractuele korting is verbonden;
- een verklaring voor recht dat de deeloplevering Jumbo heeft plaatsgevonden op 1 november 2019;
- een verklaring voor recht dat de vertraging vanaf 30 september 2018 tot en met het bereiken van de deeloplevering althans tot de Mijlpaal Opening voor rekening komt van URW en dat zij daarom niet gerechtigd is tot het toepassen van kortingen;
- betaling van de door URW ten onrechte in mindering gebrachte korting ad € 1.285.278,00 plus wettelijke rente;
- betaling van indirecte vertragingskosten ad € 1,491.663,89 plus wettelijke rente;
- betaling van algemene kosten ad € 728.729,85 plus wettelijke rente in verband met de vertraging bij het behalen van de Mijlpaal;
- een verklaring voor recht dat er al terecht een bedrag van € 1.305.000,00 door haar is verrekend als korting,
- de betaling van nog openstaande vertragingstermijnen ad € 4.847.190,00, te vermeerderen met wettelijke rente
- een verklaring voor recht dat Ballast aansprakelijk is voor de schade door de vertraging voor zover die schade de maximale kortingen die URW op grond van het contract kan opleggen, overschrijdt alsmede haar veroordeling tot vergoeding van die schade, vermeerderd met wettelijke rente,
- een verklaring voor recht dat Ballast aansprakelijk is voor URW’s kosten tot vaststelling van aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente,
4.De beoordeling
De juridische splitsing aan de zijde van URW
‘tot vergoeding van schade “hoe ook genaamd”’onder de werking van dit artikel te brengen. Dat zou betekenen dat partijen - in ieder geval in de visie van URW die zich op verjaring beroept - aansluiting hebben gezocht bij de wettelijke regeling van verjaring, waarbij de aard van de vordering (nakoming of schadevergoeding) en niet de grondslag (bijvoorbeeld wanprestatie of onrechtmatige daad) bepalend zijn voor de verjaring. Waar het hier echter niet gaat om een vordering tot schadevergoeding, maar om een nakomingsvordering, moet de conclusie zijn dat artikel 34 van de Algemene Voorwaarden hier niet geldt, zodat verjaring op die grond niet aan de orde is.
‘(ernstige) toerekenbare tekortkoming’. In dat geval kan bovendien alleen aanspraak worden gemaakt op directe schade; indirecte schade en gevolgschade zijn uitdrukkelijk uitgesloten. De Algemene Voorwaarden bevatten geen definitie van de begrippen directe en indirecte schade. Deze begrippen zijn in de tekst ook niet aan de hand van voorbeelden gespecificeerd. Nu het hier niet gaat om staande begrippen naar Nederlands recht, behoeven de Algemene Voorwaarden op dit punt uitleg. Waar voor Ballast echter zonder meer duidelijk moet zijn dat alleen een aanspraak kan bestaan op vergoeding van directe schade, ligt het op haar weg om uiteen te zetten waarom de door haar gevorderde schade als zodanig is aan te merken, te meer ook omdat URW betwist dat de gevorderde schade is te beschouwen als directe schade. Ballast vordert:
- een bedrag van € 852.521,90 omdat kort gezegd haar UTA (uitvoerend, technisch, administratief) personeel minder efficiënt heeft kunnen werken;
- een bedrag van € 639.141,99 wegens extra algemene bouwplaatskosten;
- een bedrag van € 728.729,85 als derving van algemene kosten op basis van het zogenoemde AK-percentage van 6.5% in artikel 7.4 van het contract.
- het opstellen van een nieuwe hoofddraagconstructieberekening (€ 10,046,28),
- meerkosten omdat het door URW voorgeschreven BIM-model niet werkte (€ 148.973,48),
- een wijziging in de keuze voor heipalen van prefab naar mortelschroef (€ 561.092,00),
- een tweede wijziging omdat de mortelschroefheipalen voor een specifiek gedeelte met bodemverontreiniging niet bruikbaar zijn, dat worden vibropalen (€ 184.523,00),
- het verwijderen van obstakels en het omdraaien van de bouwvolgorde (€ 271.153,00),
- de wijziging/aanpassing van de aanrijdbeveiliging (€ 987.281,00).
nakomingvan de overeenkomst door de opdrachtgever in de zin van artikel 6:74 e.v. BW. Ook op basis van een onjuiste of onvolledige opdracht kan immers een perfecte overeenkomst tot stand komen. Voor het probleem dat ontstaat als naderhand blijkt dat de opdracht onjuist of onvolledig is geweest, kent het recht andere remedies. Mits de aannemer niet te verwijten valt dat hij zijn waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW heeft verzaakt, zal de aannemer zich, zodra het gebrek in de opdracht aan het licht komt, in het algemeen moeten wenden tot zijn opdrachtgever en deze het ontstane probleem voorleggen. Daarna is het aan de opdrachtgever om een oplossing te kiezen, die voor zijn rekening komt. Dit kan dan eventueel leiden tot een meer- of minderwerkopdracht aan de aannemer. Op die voet is de vordering echter niet ingestoken. De aannemer die zelf besluit de door de gebrekkige opdracht ontstane problemen voor de opdrachtgever op te lossen, zal in rechte uiteen moeten zetten waarom hij meende hiertoe te moeten overgaan én waarom hij hiervoor een vordering tegen de opdrachtgever kan instellen, waarbij van belang is dat een opgedrongen prestatie in het algemeen niet tot een vergoedingsplicht leidt. Ook hieraan voldoen de stellingen van Ballast niet. Bij deze stand van zaken moeten de genoemde vorderingen worden afgewezen wegens ontoereikende onderbouwing.
in conventiede vordering van Ballast toegewezen voor zover zij strekt tot betaling van de aannemingssom voor zover daarop door URW kortingen in mindering zijn gebracht tot een bedrag van € 1.285.278,00. Daarover vordert Ballast wettelijke rente, kennelijk vanaf de vervaldata (35 dagen na factuurdatum, aldus artikel 8 van de Aannemingsovereenkomst) van de tweewekelijkse deelfacturen die zij op grond van artikel 7.7 van de Aannemingsovereenkomst mocht sturen. Nu daartegen geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank de wettelijke rente dienovereenkomstig toewijzen.