ECLI:NL:RBAMS:2022:3712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/13/688387 / HA ZA 20-845
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en aansprakelijkheid bij bouwprojecten met vertraging en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een bouwproject van Unibail-Rodamco Nederland Winkels B.V. (URW) en Ballast Nedam Bouw & Ontwikkeling Spec.Proj. B.V. (Ballast), zijn er twee hoofdgeschillen. Het eerste betreft de aansprakelijkheid van Ballast voor lekkages in de bouwkuip van een parkeergarage, terwijl het tweede geschil draait om vertragingen bij de bouw van het winkeldeel 'Jumbo'. URW vordert in de eerste zaak een schadevergoeding van € 1.543.255,00 van Ballast, stellende dat de lekkages zijn veroorzaakt door een toerekenbare tekortkoming van Ballast in de uitvoering van het werk. Ballast betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat de lekkages het gevolg zijn van een gebrek in de coördinatie van de werkzaamheden door URW en haar onderaannemers. De rechtbank oordeelt dat URW niet kan aantonen dat Ballast tekort is geschoten, en wijst de vorderingen van URW af.

In de tweede zaak vordert Ballast betaling van meerwerk en schadevergoeding van URW, die zij stelt te zijn verschuldigd vanwege vertragingen die niet aan haar zijn toe te rekenen. De rechtbank oordeelt dat URW haar verplichtingen niet is nagekomen door geen Algemeen Tijdschema (ATS) op te stellen, waardoor Ballast niet aan de contractueel overeengekomen opleverdata kan worden gehouden. De rechtbank wijst de vorderingen van Ballast tot betaling van kortingen toe, evenals een bedrag voor de hoofddraagconstructieberekening, maar wijst andere vorderingen af wegens onvoldoende onderbouwing. De kosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/688387 / HA ZA 20-845 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIBAIL-RODAMCO NEDERLAND WINKELS B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres,
advocaat mr. M.B. Klijn te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM BOUW & ONTWIKKELING SPEC. PROJ. B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W.A. Meesters te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/703078 / HA ZA 21-540 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM BOUW & ONTWIKKELING SPEC. PROJ. B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.W.A. Meesters te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIBAIL-RODAMCO NEDERLAND WINKELS B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.B. Klijn te Rotterdam.
Partijen zullen hierna URW en Ballast genoemd worden.

1.De procedure

in de zaak 20-845

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021;
  • de akte eisvermindering van URW;
  • de akte wijziging eis van URW met producties 34 tot en met 42;
  • de op verzoek van de rechtbank door beide partijen van hun eigen standpunten ten behoeve van de mondelinge behandeling opgemaakte
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 februari 2022.
in de zaak 21-540
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van Ballast met producties 151 tot en met 213(b);
  • de akte vermeerdering eis in conventie van Ballast met producties 214 tot en met 219;
  • de akte van URW met producties 285 tot en met 296;
  • de op verzoek van de rechtbank door beide partijen van hun eigen standpunten ten behoeve van de mondelinge behandeling opgemaakte
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 februari 2022.
in beide zaken
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in beide zaken vonnis bepaald. Vervolgens hebben de advocaten van URW en Ballast bij brieven van respectievelijk 16 en 17 maart 2022 opmerkingen gestuurd naar aanleiding van het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting.
1.4.
Verder heeft de advocaat van URW in beide zaken bij brief van 1 februari 2022 medegedeeld dat er een juridische splitsing heeft plaatsgevonden van URW, waarbij deze procedures zijn ondergebracht in de besloten vennootschap ‘URW Nederland Winkels 2 B.V.’.

2.De feiten

2.1.
URW is eigenaar van een winkelcentrum in Leidschendam. Voorheen heette dit Leidschenhage en was 75.000 m2 groot. In 2016 is URW begonnen met de realisatie van een vernieuwing en uitbreiding van het winkelcentrum tot 117.000 m2. URW werd daarbij bijgestaan door een Projectbureau. Aanvankelijk was dat DVP. Het plan was dat URW voor de verschillende delen van het project - zoals sloop, asbestsanering, grondwerk, elektriciteit, vloerafwerking, meubilair - met aannemers en leveranciers afzonderlijke contracten zou afsluiten. Het Projectbureau was belast met de coördinatie daarvan en het opstellen en bijhouden van het Algemeen Tijdschema (ATS).
2.2.
De ombouw naar het nieuwe winkelcentrum – dat “Mall of the Netherlands” zou gaan heten en het grootste winkelcentrum van het land zou worden – zou in fases gebeuren. Naast het bestaande winkelcentrum dat gerenoveerd zou worden (door partijen ook aangeduid bouwdeel Zuid), zou een nieuw deel gebouwd worden, met daaronder een parkeergarage met twee lagen (bouwdeel Noord).
2.3.
Voor de bouw van de parkeergarage moest een bouwkuip gerealiseerd worden. Na aanbesteding, heeft URW met Sterk Midden Nederland B.V. (hierna: Sterk) in de tweede helft van 2016 een aannemingsovereenkomst gesloten voor kort gezegd het ontgraven van de bouwkuip en het aanbrengen van damwanden. Dit werk moest ingevolge de aannemingsovereenkomst worden uitgevoerd in drie fases:
- een eerste fase waarin bouwlaag -1 met plaatsing van damwanden, werd uitgegraven tot 5,5 meter onder NAP,
- een tweede fase waarin werd uitgegraven tot bouwlaag -2, zijnde tot 7,7 meter onder NAP,
- een derde fase waarin de damwanden werden verwijderd.
2.4.
Omdat werd voorzien dat in de tweede fase de bouwer van het complex - dat werd naderhand Ballast - in de bodem onder meer heipalen, zogenoemde GEWI-palen en een funderingsvloer zou moeten aanbrengen, is in het contract bepaald dat Sterk in die fase de ‘voorgeschreven onderaannemer’ voor de bouwer zou zijn. Gedurende de ontgraving diende Sterk de bouwkuip ook te bemalen om te voorkomen dat de bouwkuip zou vollopen met grondwater, zodat de fundering zou kunnen worden aangebracht. Dit werk is door partijen aangeduid als Package 2.
2.5.
De bouw van het casco van het winkelcentrum was eveneens opgedeeld in Packages. Package 3 zag op de ruwbouw voor het bouwgedeelte Noord, Package 4 op de ruwbouw voor het bouwgedeelte Zuid en de Packages 5, 6 en 7 op respectievelijk de glazen en vaste gevels (5), de zogenoemde voile van lichtgewicht beton om het gebouw heen (6) en de ingangen met onder meer draaideuren (7). Na een aanbesteding, heeft URW op 2 maart 2017 voor de Packages 3 tot en met 7 - ook wel aangeduid als ‘core and shell’ - een aannemingsovereenkomst gesloten met Ballast. Package 3 Noord betrof nieuwbouw met daarin onder meer een bioscoop (‘Kinepolis’) en daaronder de parkeergarage, terwijl Package 4 Zuid zag op de vernieuwing van het bestaande winkelcentrum. Package Zuid was opgedeeld in een drietal bouwdelen: ‘Fresh’, ‘Jumbo’ en ‘Central Plaza’.
2.6.
Het op 2 maart 2017 tussen URW en Ballast gesloten contract zag op Packages 3 tot en met 7 en bepaalde tevens dat Ballast de hoofdaannemer werd voor het onder Package 2 vallende tweede gedeelte van de ontgraving tot -7,7 meter NAP. Partijen zijn een aanneemsom van € 115.000.000,00 exclusief btw overeengekomen. Het contract bepaalt onder meer:
Artikel 3 Het Werk
3.1
Het Werk bestaat uit:
I. Het op basis van het Bestek vervaardigen van alle voor een correcte en volledige uitvoering van het Werk benodigde Werktekeningen en berekeningen als bedoeld in artikel 4.8 van de Algemene Voorwaarden. (…)
II. De integrale uitvoering van de werkzaamheden conform het Bestek en de door Aannemer te vervaardigen en goedgekeurde Werktekeningen en berekeningen. Het Bestek bestaat uit de volgende contractstukken:
(…)
(b) de technische omschrijving van het Werk:
- Ten aanzien van Package 2 (…)
- Ten aanzien van Package 3 en 4 (…)
- Ten aanzien van Package 5 en 6 (…)
-Ten aanzien van Package 7 (…)
(…)
Artikel 7 Aannemingssom
7.1
De vaste en forfaitaire Aannemingssom voor de uitvoering door Aannemer van alle in de Aannemingsovereenkomst en Coördinatieovereenkomst beschreven werkzaamheden en verplichtingen bedraagt [€ 115.000.000,-- exclusief BTW], (…)
7.3
De Aannemingssom is vast voor de duur van het Werk. Aannemer heeft geen aanspraak op enige bijbetaling of verhoging, indexering of aanpassing van de vaste Aannemingssom, uitsluitend behoudens door Opdrachtgever schriftelijk onder verwijzing naar artikel 13 van de Algemene Voorwaarden opgedragen Bestekswijzigingen zoals omschreven in artikel 13.6 of 13.9 van de Algemene Voorwaarden, dan wel in geval artikel 9.3 van de Aannemingsovereenkomst hiertoe aanleiding geeft. (…) (…) Er is geen sprake van geschatte hoeveelheden en/of verrekenbare hoeveelheden en/of stelposten, met uitzondering van de geschatte hoeveelheden en/of verrekenbare hoeveelheden en/of stelposten zoals opgenomen in de Project specifieke voorwaarden en uitgangspunten’(…)
Artikel 8 Mijlpaaldata en datum van Oplevering
8.1
De volgende onderdelen van het Werk dienen zodanig door Aannemer te worden gerealiseerd dat hij (sic) gereed zijn voor aanvaarding door Opdrachtgever uiterlijk op de hieronder vermelde mijlpaaldata:
Fresh
a) ter beschikking stelling voor derden/afbouw retailer: 1-10-2017
b) gereed casco aannemer Core & Shell: 05-12-2017;
c) exploitatie Opdrachtgever/Opening: 05-12-2018;
Jumbo
d) ter beschikking stelling voor derden/afbouw retailer: 15-6-2018;
e) gereed casco aannemer Core & Shell: 01-09-2018;
f) exploitatie Opdrachtgever/Opening: 30-09-2018;
Central Plaza
g) ter beschikking stelling voor derden/afbouw retailer: 01-01-2019;
h) gereed casco aannemer Core & Shell: 01-04-2019;
i) exploitatie Opdrachtgever/Opening: 01-04-2019;
Kinepolis/Werk
j) ter beschikking stelling voor derden/afbouw retailer: 01-04-2019;
k) gereed casco aannemer Core & Shell: 01-07-2019;
l) exploitatie Opdrachtgever/Opening: 01-10-2019.
8.2
Het Project, waarvan het Werk deel uitmaakt, dient geheel gebruiksgereed en overeenkomstig de in artikel 3.1 van deze Aannemingsovereenkomst genoemde contractstukken uiterlijk te worden Opgeleverd op 1 oktober 2019.
8.3
Onder “ter beschikking stelling voor derden/afbouw retailer” als bedoeld in artikel 8.1 van deze Aannemingsovereenkomst wordt verstaan dat (cumulatief):
a) het betreffend onderdeel van het Project zodanig veilig en gereed is dat kan worden gestart met werkzaamheden door afbouwaannemers;
b) het betreffend onderdeel van het Project wind- en waterdicht is;
(…)
d) expeditiegangen met betrekking tot het betreffend onderdeel van het Project (nader vast te stellen door Partijen welke expeditiegangen) gereed zijn voor ontvangst en afhandeling van transporten;
8.4
In afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 van deze Aannemingsovereenkomst en artikel 17.1 van de Algemene Voorwaarden is Aannemer verplicht ervoor zorg te dragen dat de volgende onderdelen van het Werk uiterlijk op de daarachter vermelde datum geheel gebruiksgereed en overeenkomstig de in artikel 3.1 van deze Aannemingsovereenkomst genoemde contractstukken worden opgeleverd (“deelopleveringen”):
a) deel oplevering Fresh: 05-12-2017;
b) deel oplevering Jumbo: 30-09-2018;
c) deel oplevering Central Plaza: 01-04-2019;
Ten aanzien van de deelopleveringen Fresh, Jumbo en Central Plaza is het bepaalde in artikel 17.2 tot en met 17.10 mutatis mutandis van toepassing, waarbij tussen Partijen nog nader en in goed overleg moet worden vastgesteld wat de demarcatie wordt aangaande de deeloplevering Central Plaza.
Ten aanzien van andere onderdelen van het Werk die in gebruik worden genomen door Opdrachtgever danwel een huurder van Opdrachtgever, vóór datum Oplevering Project stellen partrijen (sic) vast dat die ingebruikname kwalificeert als ‘vervroegde ingebruikname’ zoals bedoeld in artikel 18.1, en verklaren partijen hetgeen in artikel 18.1 is bepaald, op bedoelde ingebruikname mutatis mutandis van toepassing.
Artikel 9 Planning en Algemeen Tijdschema
(…)
9.3
Indien door overmacht, door of namens Opdrachtgever opgedragen Bestekswijzigingen, dan wel voor rekening en risico van Opdrachtgever komende omstandigheden, van Aannemer niet kan worden gevergd dat het Werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd, heeft Aannemer recht op termijnsverlenging (doch niet per definitie een kostenvergoeding). Omstandigheden die voor rekening en risico van Opdrachtgever komen, zijn uitsluitend omstandigheden waaraan een (ernstige) toerekenbare tekortkoming van Opdrachtgever ten grondslag ligt. In het geval van een gerechtvaardigde aanspraak op termijnsverlenging aangaande het Werk, zal de datum waarop het Project moet worden Opgeleverd evenredig verschuiven voor zover de termijnsverlenging van het Werk een relatie heeft met de geplande opleverdatum van het Project.
Artikel 10 Kortingen
10.1
Voor iedere kalenderdag dat een onderstaande mijlpaaldatum voor een onderdeel van het Werk niet wordt gehaald, is Opdrachtgever gerechtigd, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling is vereist, een korting op de Aannemingssom toe te passen van:
Fresh: ingebruikname Opdrachtgever/Opening: 05-12-2017 : € 3.000,00 per dag
Jumbo: ingebruikname Opdrachtgever/Opening: 30-09-2018 : € 5.000,00 per dag
Centra Plaza: ingebruikname Opdrachtgever/Opening: 01-04-2019 : € 5.000,00 per dag
Kinepolis: Indien (…) korting van € 5.000,00 per dag (…)
10.2
Voor iedere kalenderdag dat het Project later wordt opgeleverd dan de in artikel 8.2 van deze Aannemingsovereenkomst genoemde datum is Opdrachtgever gerechtigd, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling is vereist, een korting op de Aannemingssom toe te passen van:
[Dag 1 tot en met 6] 0,3 promille per dag
[Dag 7 tot en met 21] 0,6 promille per dag
[Dag 22 en verder] 0,75 promille per dag
Indien en zodra Opdrachtgever kan aantonen dat de latere Oplevering (mede) toe te rekenen valt aan de Aannemer, of althans in diens invloedssfeer ligt, en Aannemer niet heeft aangetoond al hetgeen te hebben gedaan wat in haar macht ligt teneinde tot tijdige Oplevering van het Project te komen. Indien Aannemer geen korting verschuldigd is op basis van deze bepaling, kan zij ook niet schadeplichtig worden gehouden voor (de gevolgen van) de latere Oplevering.
(…)
10.5
Het bedrag aan kortingen die Opdrachtgever krachtens dit artikel gerechtigd is toe te passen, bedraagt maximaal 5% van de Aannemingssom, zulks onverminderd het recht van Opdrachtgever om de werkelijk door haar geleden schade van de Aannemer te vorderen, doch uitsluitend (…) indien de door haar geleden schade het totale kortingsbedrag overstijgt, waarbij de reeds voldane korting in mindering wordt gebracht op de totaal geleden schade. (…)
2.7.
Op het contract zijn Algemene Voorwaarden van toepassing. Die bepalen onder meer:
Artikel 1 Definities
(…)
Bestek:Het geheel van de in 3.1 sub II van de Aannemingsovereenkomst genoemde contractdocumenten die in onderlinge samenhang de specificaties van het Werk vormen
Bestekswijziging:Een wijziging ten opzichte van het Bestek die een daadwerkelijke verzwaring of verlichting van de op de Aannemer rustende verplichtingen met zich brengt.
(…)
4.2
Aannemer heeft voorafgaand aan het sluiten van de Aannemingsovereenkomst voldoende tijd gehad om alle door de Opdrachtgever ter beschikking gestelde gegevens te bestuderen, waaronder het Bestek. De Aannemer heeft zich er — voorafgaand aan het uitbrengen van zijn prijsaanbieding en derhalve vóór het sluiten van deze Aannemingsovereenkomst — van vergewist dat de van het Bestek deel uitmakende contractdocumenten en/of overige vanwege de Opdrachtgever verstrekte gegevens, in zichzelf of onderling geen klaarblijkelijke fouten, hiaten, tegenstrijdigheden, onjuistheden of onmogelijkheden bevatten die niet in zijn prijsaanbieding zijn begrepen. Indien na het tot stand komen van de Aannemingsovereenkomst blijkt dat zulks wel het geval is en de Aannemer dat vooraf had kunnen of behoren te constateren, dan is de Aannemer zonder enig recht op bijbetaling en/of termijnsverlenging verplicht zijn werkzaamheden aan te passen en uit te voeren op aanwijzing van en ten genoegen van de Opdrachtgever. De hiermee samenhangende kosten voor Aannemer worden geacht in de Aannemingssom te zijn begrepen. De toepasselijkheid van artikel 7:753 BW wordt uitgesloten.
(…)
Artikel 13 Meer- en minderwerk, Bestekswijzigingen
13.1
Opdrachtgever heeft het recht om schriftelijk Bestekswijzigingen aan Aannemer op te dragen. Aannemer is steeds gehouden om aan opdrachten tot Bestekswijzigingen gevolg te geven.
13.2 [
zoals aangepast in artikel 16.1 sub q van het contract; rb] Op verzoek van het Projectbureau zal de Aannemer het Projectbureau zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien werkdagen of, in het geval van een (naar het oordeel van Partijen) complexe Bestekswijziging, voorzien van een schriftelijke en op regelniveau gedetailleerde prijsopgave voor het uitvoeren van de Bestekswijziging. (…)
13.6
Indien Opdrachtgever de schriftelijke prijsopgave van de Aannemer voor het uitvoeren van de Bestekswijziging accepteert, zullen de voorwaarden en de kostenconsequenties (…) worden neergelegd in een door de Opdrachtgever ondertekende en door het Projectbureau te verstrekken schriftelijk opdracht (…)
13.9
Indien en zodra sprake is van een geschil tussen Partijen (…) is de Opdrachtgever desondanks bevoegd om de Bestekswijziging door middel van een door Opdrachtgever ondertekende schriftelijke opdracht aan de Aannemer te vertrekken. In dat geval is de Aannemer in ieder geval gehouden om de Bestekswijziging voor de in de schriftelijke opdracht aangegeven prijs en binnen de in de schriftelijke opdracht bepaalde planning uit te voeren. (…)
13.12
Naast het in artikel 7.1 van de Aannemingsovereenkomst opgenomen forfaitaire bedrag van de Aannemingssom, heeft de Aannemer uitsluitend aanspraak op aanvullende betalingen in verband met het Werk, wanneer sprake is van schriftelijke en door Opdrachtgever ondertekende opdrachten tot Bestekswijzigingen als bedoeld in artikel 13.6 of 13.9 van deze Algemene Voorwaarden. (…)
Artikel 34 Aansprakelijkheid van Opdrachtgever
34.1 [
zoals aangepast in artikel 16.1 sub kk van het contract; rb] Opdrachtgever is aansprakelijk voor schade geleden door Aannemer, hoe ook genaamd, indien Aannemer bewijst dat deze schade is ontstaan door een (ernstige) toerekenbare tekortkoming van Opdrachtgever in de nakoming van haar verplichtingen onder de Aannemingsovereenkomst.
34.2
In geval van aansprakelijkheid als omschreven in artikel 34.1 van deze Algemene Voorwaarden is Opdrachtgever uitsluitend aansprakelijk voor directe schade. Opdrachtgever is niet aansprakelijk voor indirecte schade en gevolgschade.
34.3 [
zoals aangepast in artikel 16.1 sub ll van het contract; rb] De rechtsvordering uit hoofde van een tekortschieten van Opdrachtgever als bedoeld in artikel 34.1 van deze Algemene Voorwaarden verjaart indien de Aannemer de Opdrachtgever daarvan niet uiterlijk binnen één (1) maand nadat hij het tekortschieten heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, schriftelijk en met redenen omkleed in gebreke heeft gesteld.
34.4 [
zoals aangepast in artikel 16.1 sub ll van het contract; rb] De rechtsvordering uit hoofde van een tekortschieten van Opdrachtgever als bedoeld in artikel 34.1 van deze Algemene Voorwaarden verjaart in ieder geval door verloop van een periode van zes (6) maanden na de schriftelijke en met redenen omklede ingebrekestelling als bedoeld in artikel 34.3 van deze Algemene Voorwaarden.
2.8.
Op 30 maart 2017 hebben Ballast, URW en Van Rossum Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Van Rossum), die eerder door URW was ingeschakeld als constructeur, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Onder ‘overwegende dat’ is onder meer opgenomen:
(…)
c. Unibail-Rodamco Van Rossum heeft geselecteerd voor het verrichten van constructeurs werkzaamheden ten behoeve van het Project;
d. dat partijen beschikken over het door van Rossum geproduceerde ‘constructie ontwerp’;
e. dat van de constructeurs werkzaamheden en het constructieontwerp zoals bedoeld onder c. en d. de berekening van de hoofd-draagconstructie
geendeel uitmaakt;
f. Unibail-Rodamco Aannemer heeft geselecteerd voor een groot deel van de realisatie/uitvoering van het Project;
g. Unibail-Rodamco Aannemer heeft opgedragen de hoofd-draagconstructie te berekenen;
h. dat er tussen partijen onduidelijkheid bestond over de vraag wat de gevolgen zouden kunnen zijn van het verstrekken door Van Rossum van haar interne hoofddraagconstructieberekeningen (verder: ‘de concept constructieberekeningen’), welke zij slechts voor interne doeleinden heeft opgesteld en heeft gebruikt. In dat kader is Van Rossum eerder niet bereid geweest de concept constructieberekeningen ter beschikking te stellen aan Aannemer, althans aan diens constructeur (Goudstikker De Vries);
1. dat partijen thans eenduidigheid en overeenstemming hebben verkregen over hetgeen onder h. bedoeld en hun afspraken/oplossing ter zake in onderhavige overeenkomst wensen vast te leggen;
(…)
2.9.
URW als opdrachtgever en de in totaal tien aannemers van de verschillende packages, waaronder Ballast en Sterk, hebben een op 19 juni 2017 gedateerde zogeheten Coördinatieovereenkomst (hierna: de CO) ondertekend. In die overeenkomst worden verplichtingen opgelegd aan de aannemers, aangeduid als nevenaannemers, met betrekking tot de coördinatie van hun werkzaamheden en planningen. In de considerans van de CO wordt overwogen dat de nevenaannemers de volledige en tijdige realisatie van het project als een gezamenlijk doel en verplichting beschouwen en dat de nevenaannemers zich ten opzichte van elkaar verbinden om alles te doen dat in hun vermogen ligt ter vervulling van die doelstelling. Verder is bepaald:
(…)
Artikel 11 Dreigende vertragingen
11.1
Iedere Aannemer is gehouden een (dreigende) vertraging of verstoring van de regelmatige voortgang van de werkzaamheden, ten opzichte van het Algemeen Tijdschema, het Gedetailleerd Werkplan of het Gegevensbehoefteschema op de eerstvolgende Coördinatievergadering van het Projectbureau te melden.
(…)
Artikel 12 Tekortschieten van een Aannemer of Ontwerper
(…)
12.3
Indien een Aannemer tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van deze Coördinatieovereenkomst, rust op het Projectbureau en de overige Aannemers de inspanningsverplichting om de nadelige gevolgen van het tekortscheten van de betreffende Aannemer zoveel als mogelijk ongedaan te maken (…)
12.4
Indien een van de Aannemers tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van deze Coördinatieovereenkomst, waaronder het niet tijdig melden als bedoeld in Artikel 11.1, en een van de andere Aannemers daardoor schade lijdt, zal laatstgenoemde deze schade zelf dienen te verhalen op eerstgenoemde.
12.5
De Aannemers doen jegens de Opdrachtgever uitdrukkelijk afstand van hun rechten om schadevergoeding te vorderen. Partijen verklaren zich ervan bewust te zijn dat alle vertragingsschade, zowel direct als indirect geleden door toedoen of nalaten van een Partij die betrokken is bij de Coördinatieovereenkomst en/of Partijen wiens handelen hen wordt toegerekend, niet op de Opdrachtgever verhaald kan worden.
2.10.
Op 19 juli 2017 heeft URW aan Ballast gevraagd om een prijsopgave voor de zogenoemde 17-7 set, een set tekeningen waarin verschillende vrij complexe wijzigingen zijn opgenomen ten opzichte van de tekeningen behorend bij het oorspronkelijke bestek. Na verschillende sommaties door URW, heeft Ballast bij brief van 24 november 2017 op dit verzoek gereageerd en daarbij voorwaarden gesteld voor een prijsopgave. De 17-7 set is vervolgens in delen opgeknipt, waarna een eerste offerte is afgegeven op 9 januari 2018. De laatste prijsopgave van Ballast dateert van 26 juni 2018.
2.11.
URW heeft als productie 153 een proces-verbaal van oplevering overgelegd van 29 oktober 2020.

3.Het geschil

3.1.
De zaak met rolnummer 20-845 ziet op de bouw van de parkeergarage onder Noord, waar tijdens het uitvoeren van het grondwerk problemen zijn gerezen doordat er grondwater omhoog kwam in de bouwput. De zaak met rolnummer 21-540 ziet op de realisering van het bouwdeel ‘Jumbo’, waar vertragingen zijn opgetreden.
3.2.
In de zaak met
rolnummer 20-845(lekkage bouwput) vordert URW van Ballast, samengevat:
  • een verklaring voor recht dat Ballast aansprakelijk is voor de lekkages in de bouwkuip;
  • de betaling van € 1.543.255,00 als schadevergoeding wegens wanprestatie, vermeerderd met rente plus vertragingsschade en redelijke kosten vaststelling etc.;
  • vergoeding van de kosten van de bestuursrechtelijke procedure die moest worden gevoerd in verband met het aanvragen van een (nieuwe) watervergunning ad € 137.707,19.
3.3.
URW stelt daartoe dat zij kosten voor haar rekening heeft genomen, die Ballast aan haar dient te vergoeden omdat Ballast de wellen in de bouwput heeft veroorzaakt door - in afwijking van het Bestek - andere en daarmee de verkeerde GEWI-palen te gebruiken met een te grote bodemplaat. Daardoor werd de waterremmende kleilaag die de hoger gelegen zandlaag (die werd bemalen in verband met het graven van de bouwput) afsloot van een daaronder gelegen zandlaag, zodanig ruim doorboord dat het grondwater omhoog kon komen, ook omdat de boorgaten vervolgens onvoldoende zijn opgevuld met grout. Het gaat om een uitvoeringsfout en dus om een toerekenbare tekortkoming van Ballast, aldus URW. De daardoor ontstane schade moet Ballast aan haar vergoeden.
3.4.
Volgens Ballast zijn de wellen ontstaan omdat in het ontwerp en de daarop volgende uitvoering van de grondwerken door Sterk en haar funderingswerkzaamheden een en ander niet goed op elkaar is afgestemd. Dat de fasering niet goed op elkaar is afgestemd, is aan URW als opdrachtgever te wijten.
3.5.
In de zaak met
rolnummer 21-540(vertraging bouwdeel Jumbo) vordert Ballast, na eisvermeerdering,
in conventievan URW, samengevat:
  • een verklaring voor recht dat de contractuele mijlpalen zijn vervallen althans niet van toepassing zijn op de vertraging van de bouw, subsidiair een verklaring voor recht dat de ‘Mijlpaal opening Jumbo’ is bereikt met de feitelijke openstelling op 19 juni 2019 en dat uitsluitend daaraan een contractuele korting is verbonden;
  • een verklaring voor recht dat de deeloplevering Jumbo heeft plaatsgevonden op 1 november 2019;
  • een verklaring voor recht dat de vertraging vanaf 30 september 2018 tot en met het bereiken van de deeloplevering althans tot de Mijlpaal Opening voor rekening komt van URW en dat zij daarom niet gerechtigd is tot het toepassen van kortingen;
  • betaling van de door URW ten onrechte in mindering gebrachte korting ad € 1.285.278,00 plus wettelijke rente;
  • betaling van indirecte vertragingskosten ad € 1,491.663,89 plus wettelijke rente;
  • betaling van algemene kosten ad € 728.729,85 plus wettelijke rente in verband met de vertraging bij het behalen van de Mijlpaal;
- betaling van opgedragen (meer)werk ad € 2.163.068,76, te vermeerderen met btw en wettelijke rente;
- betaling van meerkosten vanwege fouten in het door URW opgestelde Technisch Ontwerp (TO) ad € 453.741,00, te vermeerderen met btw en wettelijke rente;
- een verklaring voor recht dat URW ontwerpverantwoordelijk is voor het ontwerp tot en met het Technisch Ontwerp en dat de consequenties daarvan voor haar zijn;
- betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.775,00;
- betaling van redelijke kosten ter vaststelling aansprakelijkheid ad € 994.438,
een en ander met veroordeling van URW in de kosten, nakosten daaronder begrepen.
3.6.
Ballast baseert haar vordering kort gezegd op de stelling dat URW haar contractuele verplichtingen dient na te komen.
3.7.
In reconventievordert URW, samengevat:
  • een verklaring voor recht dat er al terecht een bedrag van € 1.305.000,00 door haar is verrekend als korting,
  • de betaling van nog openstaande vertragingstermijnen ad € 4.847.190,00, te vermeerderen met wettelijke rente
  • een verklaring voor recht dat Ballast aansprakelijk is voor de schade door de vertraging voor zover die schade de maximale kortingen die URW op grond van het contract kan opleggen, overschrijdt alsmede haar veroordeling tot vergoeding van die schade, vermeerderd met wettelijke rente,
  • een verklaring voor recht dat Ballast aansprakelijk is voor URW’s kosten tot vaststelling van aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente,
een en ander met veroordeling van Ballast in de volledige kosten, althans de proceskosten volgens het Liquidatietarief, nakosten plus rente daaronder begrepen.
3.8.
Daartoe stelt URW kort gezegd dat zij op grond van het contract nog meer kortingen (van in totaal zo’n 4,8 miljoen euro) in verband met termijnoverschrijdingen mag toepassen.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De juridische splitsing aan de zijde van URW

4.1.
Ballast heeft ter zitting de zorg geuit dat door de juridische splitsing van URW voor haar mogelijk verhaalsvermogen verloren gaat. Dat is evenwel een omstandigheid die in deze procedure als zodanig niet aan de orde kan komen. De discussie daaromtrent dient gevoerd te worden in het kader van de splitsing. Tegen een voorgenomen splitsing kan een schuldeiser immers verzet doen. Voor de rechtbank heeft voor nu te gelden dat de splitsing een gegeven is.
Algemeen
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Tussen URW en Ballast is een aanneemovereenkomst gesloten. Als opdrachtgever is URW in beginsel belast met coördinatie en afstemming tussen de verschillende aannemers (door partijen aangeduid als nevenaannemers) die zij voor het werk opdracht heeft gegeven en de fasering van het werk. Ballast staat daarbuiten, zij heeft immers in beginsel geen contractuele band met de andere aannemers. Het feit dat men in opdracht van een ander op bouwplaats werkt, brengt hooguit mee dat men kort gezegd met de gerechtvaardigde belangen van derden die daar ook werkzaam zijn, rekening moet houden (zie bijv. HR:2004:AO9069 en HR:2017:1355). Een verdergaande zorgplicht is er in beginsel niet.
4.3.
Met de Coördinatieovereenkomst wordt beoogd nadere regels voor samenwerking te stellen. Artikel 7 biedt het Projectbureau mogelijkheden om algemene coördinatie uit te voeren door verschillende aannemers te verplichten tijdig relevante informatie te verschaffen. Artikel 8 heeft min of meer dezelfde strekking: ontwerpen moeten tijdig gedeeld worden zodat via het Projectbureau een en ander op elkaar kan worden afgestemd. Ook artikel 9 legt meer algemene verplichtingen op aan aannemers teneinde feitelijk de samenwerking te realiseren. Er zijn vergaderingen (artikel 10) en dreigende vertragingen moeten tijdig gemeld worden zodat anderen daarmee rekening kunnen houden (artikel 11). Een verdergaande of meer algemene zorgplicht legt de Coördinatieovereenkomst niet op aan de partijen.
Alleen artikel 12 heeft een verdergaande strekking: als een aannemer kort gezegd tekort schiet, kan het Projectbureau hem de wacht aanzeggen. Schiet de betreffende aannemer desalniettemin tekort, dan moeten de aannemers die schade lijden, deze zelf verhalen op de veroorzaker. Jegens de opdrachtgever doen de aannemers afstand van hun recht op het vorderen van schadevergoeding. Daarmee vrijwaart artikel 12.5 URW als opdrachtgever van aansprakelijkstelling.
In de zaak 20-845, lekkage bouwput
4.4.
Overeengekomen is dat zodra Sterk voor het graven van de bouwpunt van bouwdeel Noord tot -5,5 meter NAP was gekomen, Ballast zou beginnen met het plaatsen van de heipalen en de GEWI-palen. Sterk moest volgens het contract in die (tweede) fase doorgraven tot -7,5 meter en zou dan fungeren als onderaannemer van Ballast. Rond de bouwpunt diende Sterk damwanden aan te brengen en gedurende het graven diende de bouwput bemalen te worden. Voor de daarmee samenhangende wateronttrekking was een vergunning nodig. De bodem bestond ter plaatse uit een bovenste laag zand waarin de bouwput gegraven moest worden. De bemaling hield in dat het grondwater dat zich in die zandlaag bevond, zou worden weggepompt. Onder die zandlaag bevond zich een waterremmende kleilaag, met daaronder weer een zandlaag. De door Ballast aan te brengen heipalen en GEWI-palen zouden door die kleilaag heen worden aangebracht en rusten in de onderste zandlaag. Uit die onderste zandlaag zou volgens de aanbestedingsstukken geen water worden weggepompt. De bemaling kon beperkt blijven tot de bovenste zandlaag. De GEWI-palen zouden de grond in worden geboord.
4.5.
Vast staat dat Ballast - in onderling overleg - al is begonnen met het aanbrengen van de GEWI-palen voordat Sterk de hele bouwput tot -5 meter had afgegraven. Nadat Ballast daarmee was begonnen, ontstonden er in de zandbodem van de bouwput echter wellen. Er kwam, zo bleek later, grondwater uit de onderste zandlaag omhoog via de boorgaten in de waterremmende kleilaag. Toen dit werd geconstateerd is de bouwput is weer gedeeltelijk dichtgegooid met zand. Uiteindelijk bleek dat het probleem van het omhoogkomende water alleen kon worden verholpen door ook in de onderste zandlaag de waterdruk te verlagen door middel van bemaling, waardoor het grondwater niet meer werd opgestuwd langs de boorgaten. Voor die bemaling was echter een aanvullende vergunning voor het onttrekken van grondwater nodig. Dit heeft tot de nodige vertraging en extra kosten geleid in het bouwproces. Die kosten heeft URW voor haar rekening genomen.
4.6.
URW stelt dat Ballast fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van het werk, meer in het bijzonder het aanbrengen van de GEWI-palen. Doordat Ballast had gekozen voor een model GEWI-paal waarvan de onderzijde breder was dan de schacht van de paal, werden de boorgaten onnodig groot en werden de gaten die in de waterremmende kleilaag ontstonden niet volledig opgevuld door de schacht van de palen, waardoor grondwater vanuit de onderste zandlaag - waar de waterdruk veel hoger was dan in de bemalen bovenste zandlaag - langs die palen omhoog werd gestuwd. Daarnaast was het de bedoeling dat de ruimte in de boorgaten tussen de schacht en de bodem steeds zou worden opgevuld met grout. Als die gaten goed en hoog genoeg zouden zijn opgevuld met grout, had het grondwater ook niet omhoog kunnen komen, zo begrijpt de rechtbank het betoog van URW.
4.7.
URW kan Ballast slechts aanspreken voor zover er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Ballast. Niet in geschil is dat het door URW opgestelde bestek geen voorschriften bevatte voor de door de bouwer, Ballast, aan te brengen GEWI-palen. De bouwer werd daarin vrijgelaten, terwijl er kennelijk verschillende soorten GEWI-palen bestaan. Het gaat er dan allereerst om of Ballast op voorhand had moeten begrijpen dat de door haar gekozen GEWI-palen tot problemen zouden leiden met het grondwater. De stukken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Er zijn inmiddels weliswaar allerlei onderzoeken geweest en deskundigen geraadpleegd, maar de conclusie daarvan is hooguit dat het probleem vermoedelijk had kunnen worden voorkomen als er anders was gehandeld en er een ander soort paal was gekozen. Dat moge zo zijn, maar dat is bepaald te mager om te kunnen concluderen dat Ballast te verwijten valt dat zij in 2017 mogelijk het verkeerde type GEWI-paal heeft gekozen. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat uit niets blijkt dat in het bestek op basis waarvan de aanbesteding is uitgeschreven, concrete gegevens over de samenstelling van de bodem ter plaatse waren opgenomen en daarmee samenhangende duidelijke waarschuwingen of informatie, waaruit was af te leiden dat het probleem dat naderhand is opgetreden met de wellen te verwachten was. Ook verder zijn er geen aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat Ballast had moeten begrijpen dat zij ter plaatse slechts (GEWI-)palen van een bepaalde vorm – bijvoorbeeld met een punt – kon gebruiken. De enkele omstandigheid dat de GEWI-palen door de waterwerende kleilaag moesten worden aangebracht, is daarvoor onvoldoende.
4.8.
Daarbij weegt ook mee dat Ballast maar voor een beperkt deel van de werkzaamheden opdracht had gekregen. Het lag niet zonder meer op haar weg om te onderzoeken in hoeverre de verschillende opdrachten correct op elkaar aansloten. Dat is in beginsel aan de opdrachtgever die ervoor kiest verschillende aannemers in te schakelen. Voor de aannemer geldt hooguit de verplichting van artikel 7:754 BW dat hij de opdrachtgever dient te waarschuwen voor kort gezegd fouten in de opdracht, de plannen of de berekeningen of gebreken in de grond waarin het werk wordt uitgevoerd, voor zover hij die kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Dat er sprake was van fouten in haar eigen plannen is door URW niet gesteld en evenmin dat er sprake was van een gebrek in de grond in de hier bedoelde zin, dat Ballast kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Uit de door Unibail overgelegde deskundigenrapporten is alleen maar af te leiden dat het werk ook anders uitgevoerd had kunnen worden, maar niet dat er sprake was van een voor Ballast op voorhand kenbaar gebrek in de bodem waarvan duidelijk was dat dit noopte tot een specifieke wijze van uitvoering, waar Ballast Unibail op had moeten wijzen. Van een plicht om te waarschuwen voor Ballast kan dan ook niet worden uitgegaan.
Het bemalen van de bouwput en het graven van de bouwput waren niet aan Ballast opgedragen, maar aan Sterk. In de contracten met Sterk en met Ballast heeft URW laten opnemen dat Sterk gedurende de tweede fase - waarin volgens plan Ballast de heipalen en de GEWI-palen zou gaan aanbrengen - zou fungeren als onderaannemer van Ballast. Vast staat dat Ballast al eerder aan het werk is gegaan, met instemming van alle betrokkenen. Dat kon blijkbaar en omdat niet is gebleken dat door dat eerdere begin het probleem met de wellen is veroorzaakt, komt daaraan voor de hier te maken beoordeling geen betekenis toe. Het feit dat Sterk op dat moment contractueel nog niet Ballasts onderaannemer was, maakt daarbij geen verschil, omdat niet is gebleken dat Sterk aan het ontstaan van de wellen heeft bijgedragen. Kennelijk was de onderaannemingsconstructie slechts bedoeld om de onderlinge werkverhoudingen in de bouwput vast te leggen op het moment dat daarin beide bedrijven aan het werk zouden zijn en was het de bedoeling dat Ballast de leiding zou nemen. Uit niets volgt dat Sterk hiermee ook een hulppersoon/onderaannemer in de zin van artikel 7:751 BW van Ballast werd, reeds omdat die bepaling slechts ziet op het geval dat de hoofdaannemer zijn onderaannemer zelf heeft uitgezocht (en zelf kan opzeggen). Dat was hier niet aan de orde. Sterk was uitgezocht door URW, met wie zij een aannemingsovereenkomst had gesloten. Louter omdat zij dit contract had, was zij aangewezen als Ballasts zogenoemde onderaannemer. Omdat niet is gebleken dat de samenwerking tussen Ballast en Sterk problematisch is geweest en dit heeft bijgedragen aan het ontstaan van de wellen, komt aan het ‘onderaannemerschap’ van Sterk ook in zoverre geen betekenis toe.
4.9.
Waar URW ervoor heeft gekozen het werk op te knippen, kan van Ballast ook niet worden verwacht dat zij doorgrondde wat precies de implicaties voor het aan haar opgedragen werk waren van het aan andere opdrachtnemers/aannemers opgedragen werk en om zo nodig uit eigen beweging nader onderzoek te doen. Een aannemer mag ervan uitgaan dat de opdrachtgever die ervoor kiest het werk op te delen en aan verschillende aannemers op te dragen, ervoor zorg draagt dat de verschillende onderdelen als zodanig zijn uit te voeren, zeker als er verder geen specifieke voorwaarden worden gesteld of waarschuwingen zijn gegeven. De vraag is of dit anders is nu partijen ook de Coördinatieovereenkomst hebben getekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval, reeds omdat uit de stukken niet blijkt dat een van de andere aannemers ten aanzien van het ontstaan van de wellen kan worden verweten toerekenbaar tekort te zijn geschoten. Zonder wanprestatie van een van de aannemers kan de Coördinatieovereenkomst er hoe dan ook niet toe leiden dat Ballast aansprakelijk wordt voor het ontstaan van de wellen. Dat zou slechts anders kunnen zijn als die overeenkomst een risicoaansprakelijkheid voor de aannemers zou vestigen, maar daarvan is niet gebleken. De overeenkomst sluit alleen aansprakelijkstelling van URW door de aannemers uit. Hier is echter het omgekeerde aan de orde: URW stelt een aannemer aansprakelijk voor kosten die zij heeft moeten maken. Haar vordering in de zaak met rolnummer 20-845 moet daarom worden afgewezen.
In de zaak 21-540, vertraging bouwdeel Jumbo
De kortingen vanwege vertragingen
4.10.
In deze zaak draait het allereerst om de vraag of URW aanspraak kan maken op overeengekomen kortingen in verband met vertraging van de bouw. In conventie vordert Ballast betaling van door URW ingehouden kortingen, terwijl URW in reconventie stelt dat Ballast nog meer kortingen is verschuldigd vanwege vertragingen en vordert zij betaling daarvan.
4.11.
Tussen partijen is een aannemingsovereenkomst gesloten die erop neerkomt dat Ballast voor een vast bedrag het in een bestek vastgelegde werk zal bouwen binnen een aan het bestek gekoppeld tijdschema (het ATS). In het ATS is rekening gehouden met het werk van andere aannemers die voor de bouw zijn ingeschakeld door URW. De coördinatie van de bouw heeft URW opgedragen aan het Projectbureau, dat ook het ATS bijhoudt. Overeengekomen is dat eventuele meer- en minderwerkopdrachten en vertragingen veroorzaakt door overmacht of die voor ‘rekening en risico van opdrachtgever’ komen, Ballast recht geven op termijnverlenging en daarmee gevolgen hebben voor het tijdpad van de bouw en leiden tot een aanpassing van het ATS. Overschrijding van overeengekomen termijnen door Ballast, leidt tot kortingen op de overeengekomen prijs.
4.12.
Een van de stellingen van Ballast is dat ten onrechte geen ATS is opgesteld, terwijl haar bovendien geen enkele termijnverlenging is gegund terwijl er wel veel bestekwijzigingen met meerwerk zijn opgedragen en er ook sprake is van buiten haar schuld ontstane vertragingen, onder meer veroorzaakt door andere aannemers. Ballast meent dat URW haar daarom niet aan de contractueel overeengekomen opleverdata kan houden omdat die zijn gebaseerd op een ongehinderde uitvoering van het oorspronkelijke bestek.
4.13.
De in geding zijnde vorderingen hebben betrekking op bouwdeel Zuid, de vernieuwing van het bestaande winkelcentrum. Vast staat dat het Projectbureau voor dat bouwdeel geen ATS heeft opgesteld. Dit terwijl onbetwist is dat er gedurende het werk sprake is geweest van een groot aantal - over het exacte aantal twisten partijen - bestekwijzigingen, dus wijzigingen in de opdracht, terwijl er daarnaast volgens Ballast ook sprake is geweest van vertragingen die niet aan haar te wijten zijn. Desondanks heeft er geen enkele aanpassing plaatsgevonden van het tijdschema; URW houdt Ballast onverkort aan de in de aannemingsovereenkomst genoemde termijnen.
4.14.
Daarmee miskent URW dat er tussen de in de aannemingsovereenkomst vastgestelde termijnen en het ATS volgens artikel 9 van dat contract een verband bestaat: indien het ATS vanwege een wijziging in de opdracht of een vertraging die niet aan de aannemer is toe te rekenen, moet worden aangepast met een termijnverlenging, heeft dit ook gevolgen voor de overeengekomen opleverdata. Ook die dienen dan op te schuiven. Het ligt op de weg van de opdrachtgever die zijn opdrachtnemer aan de bedongen opleverdata wenst te houden, om erop toe te zien dat het daarvoor overeengekomen systeem ook zijn beslag krijgt. Dat is hier verzaakt, URW heeft het kennelijk laten gebeuren dat het door haar ingeschakelde Projectbureau geen ATS opstelde, waardoor er feitelijk dus geen sprake is geweest van een tijdplanning. Voor de contractueel voorziene werking van de vóór aanvang van de bouw opgestelde tijdplanning, was immers wezenlijk dat naarmate de bouw vorderde, steeds werd bijgehouden of de planning nog reëel was. Bij die stand van zaken kan URW haar contractuele wederpartij niet zonder meer houden aan de in het contract vastgelegde data. Er is sprake van schuldeisersverzuim aan haar zijde, waardoor URW in zoverre geen aanspraak op nakoming kan maken. Daarbij moge het zo zijn dat niet iedere bestekwijziging tot een verlenging van de termijnen zou hebben geleid; het is echter niet aannemelijk dat geen enkele bestekwijziging – vast staat wel dat er een aanzienlijk aantal is geweest - tot een aanpassing van de termijnen zou hebben geleid. Hetzelfde geldt voor vertragingen die door anderen zijn veroorzaakt en niet voor rekening van Ballast komen: uit de stukken blijkt genoegzaam dat er herhaalde malen sprake is geweest van haperingen die niet aan Ballast zijn toe te schrijven. Ook daarvan kan niet worden aangenomen dat die nooit tot enige aanpassing van het tijdschema hadden kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de opdrachtgever die, in een geval als het onderhavige waarin sprake is van een werk dat aan meer aannemers is opgedragen en dat binnen een bepaalde periode moet worden gerealiseerd, nalaat een tijdschema op te stellen waarin meerwerk en niet toe te rekenen vertragingen worden verdisconteerd terwijl het contract daar wel in voorziet, wegens schuldeisersverzuim zijn aannemers niet houden aan de in het contract overeengekomen opleverdata omdat het contract er nu eenmaal van uitgaat dat die kunnen opschuiven als gevolg van aanpassingen in het tijdschema. Bij die stand van zaken verspeelt de opdrachtgever zijn recht om kortingen op te eisen.
4.15.
Dit betekent dat de door URW in reconventie ingestelde vordering in verband met kortingen faalt en dat de door Ballast in conventie gevorderde betaling van door URW doorgevoerde kortingen van bijna 1,3 miljoen euro, vermeerderd met rente zal worden toegewezen. Het verweer van URW dat Ballasts vordering op grond van artikel 34 van de Algemene Voorwaarden is verjaard, faalt. Het gaat hier om een vordering tot nakoming. Artikel 34 ziet woordelijk op vorderingen uit hoofde van toerekenbare tekortkoming, dus op vorderingen samenhangend met een wanprestatie. Ter zitting is door URW onweersproken betoogd dat partijen daarmee hebben beoogd iedere vordering
‘tot vergoeding van schade “hoe ook genaamd”’onder de werking van dit artikel te brengen. Dat zou betekenen dat partijen - in ieder geval in de visie van URW die zich op verjaring beroept - aansluiting hebben gezocht bij de wettelijke regeling van verjaring, waarbij de aard van de vordering (nakoming of schadevergoeding) en niet de grondslag (bijvoorbeeld wanprestatie of onrechtmatige daad) bepalend zijn voor de verjaring. Waar het hier echter niet gaat om een vordering tot schadevergoeding, maar om een nakomingsvordering, moet de conclusie zijn dat artikel 34 van de Algemene Voorwaarden hier niet geldt, zodat verjaring op die grond niet aan de orde is.
4.16.
Onvoldoende is gebleken dat Ballast naast toewijzing van haar vordering tot betaling van de door URW doorgevoerde kortingen, nog een afzonderlijk belang heeft bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht.
Kan Ballast extra kosten door vertraging van de bouw vorderen als schade?
4.17.
Ballast vordert op de voet van artikel 9.3 juncto 7.3 van de Aannemingsovereenkomst een bedrag van bijna 1,5 miljoen euro (€ 1,491.663,89) als ‘indirecte vertragingskosten’ en daarnaast een bedrag van ruim 7 ton (€ 728.729,85) als algemene kosten in verband met de vertraging in het behalen van kortgezegd de mijlpaal. De eerstbedoelde vordering is gegrond op het contract, terwijl aan de tweede vordering de gedachte ten grondslag lijkt te liggen dat de vertraging in de voortgang van de bouw aan URW is te wijten en dat Ballast daarom aanspraak kan maken op schadevergoeding.
4.18.
De eerste vraag is of er een contractuele grondslag bestaat om extra kosten in rekening te brengen. Uit artikel 7.3 volgt dat de aanneemsom alleen wordt aangepast in geval van opgedragen bestekswijzigingen of in het geval artikel 9.3 daartoe ‘aanleiding geeft’. Het eerste is in het kader van dit onderdeel van de vordering niet aan de orde, Ballast beroept zich op een ‘9.3-geval’. Artikel 9.3 geeft Ballast recht op een termijnverlenging. Daar staat tussen haakjes meteen achter ‘doch niet per definitie een kostenvergoeding’. Die (eventuele) kostenvergoeding wordt verder ook niet uitgewerkt of anderszins gespecificeerd in het contract. Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat alleen in geval er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van URW, Ballast op grond van de algemene regels van het civiele recht aanspraak kan maken op een vergoeding van kosten bij wijze van schadevergoeding. Daarmee heeft te gelden dat beide vorderingen zijn gestoeld op de stelling dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van URW, die Ballast aanspraak geeft op schadevergoeding.
4.19.
In dit kader wijst URW erop dat de Algemene Voorwaarden hiervoor een specifieke regeling kennen in artikel 34. Die regeling komt erop neer dat Ballast jegens URW als opdrachtgever alleen aanspraak kan maken op schadevergoeding wanneer er sprake is van een
‘(ernstige) toerekenbare tekortkoming’. In dat geval kan bovendien alleen aanspraak worden gemaakt op directe schade; indirecte schade en gevolgschade zijn uitdrukkelijk uitgesloten. De Algemene Voorwaarden bevatten geen definitie van de begrippen directe en indirecte schade. Deze begrippen zijn in de tekst ook niet aan de hand van voorbeelden gespecificeerd. Nu het hier niet gaat om staande begrippen naar Nederlands recht, behoeven de Algemene Voorwaarden op dit punt uitleg. Waar voor Ballast echter zonder meer duidelijk moet zijn dat alleen een aanspraak kan bestaan op vergoeding van directe schade, ligt het op haar weg om uiteen te zetten waarom de door haar gevorderde schade als zodanig is aan te merken, te meer ook omdat URW betwist dat de gevorderde schade is te beschouwen als directe schade. Ballast vordert:
  • een bedrag van € 852.521,90 omdat kort gezegd haar UTA (uitvoerend, technisch, administratief) personeel minder efficiënt heeft kunnen werken;
  • een bedrag van € 639.141,99 wegens extra algemene bouwplaatskosten;
  • een bedrag van € 728.729,85 als derving van algemene kosten op basis van het zogenoemde AK-percentage van 6.5% in artikel 7.4 van het contract.
Daaraan ten grondslag legt zij, onder verwijzing naar een Rapport Vijverberg, de stelling dat zij recht heeft op termijnverlenging. Waarom URW evenwel voor de vertraging van de bouw aansprakelijk is, wordt in het midden gelaten. Een gegronde aanspraak op termijnverlenging (zie hiervoor rov. 4.18), betekent niet zonder meer dat URW ook toerekenbaar tekort is geschoten en daarmee schadeplichtig is. Miskend wordt dat het ontstaan van een contractuele aanspraak, niet zonder meer betekent dat de wederpartij toerekenbaar tekortschiet en uit dien hoofde kan worden aangesproken tot schadevergoeding. Daar komt bij dat URW er ook steeds op heeft gewezen dat Ballast de “ontwerpverantwoordelijkheid” had overgenomen en daarmee in haar ogen ook de planning van het hele project. De strekking van dit betoog is duidelijk: haar valt de vertraging niet te verwijten; van een wanprestatie harerzijds is geen sprake. Of dit juist is, kan in het midden blijven. Het ligt dan op de weg van Ballast om uiteen te zetten waarom de vertraging is aan te merken als een toerekenbare tekortkoming van URW én waarom de schade die zij vordert is te beschouwen als directe schade als gevolg van die tekortkoming. Om dit laatste te kunnen bepalen is immers minst genomen nodig dat het schadeveroorzakende feit vaststaat. Bij deze stand van zaken moet dit deel van de vordering van Ballast wegens onvoldoende onderbouwing worden afgewezen.
Meerwerk?
4.20.
Dan is er de vordering tot betaling van opgedragen werk ad € 2.163.068,76. Het betoog van Ballast komt erop neer dat hiervoor wel opdracht is gegeven door URW, maar dat daarvoor ten onrechte geen bestekswijziging is doorgevoerd door URW, als gevolg waarvan URW - volgens Ballast ten onrechte - ook weigert te betalen voor dit werk.
4.21.
Het gaat hier om een meerwerkdiscussie. De wet en het contract stellen de kaders voor de hier te maken beoordeling. Het contract wijkt op punten af van de wet en gaat in beginsel voor. Echter, van het bepaalde in artikel 7:755 BW (de wettelijke meerwerkregeling) kan niet ten nadele van URW als opdrachtgever worden afgeweken. Dat van de wettelijke meerwerkregeling via algemene voorwaarden mag worden afgeweken, maakt daarbij geen verschil, omdat ook daarvoor de beperking geldt dat de regeling in de algemene voorwaarden geen afwijking ten nadele van de opdrachtgever mag inhouden. Het komt er aldus op neer dat URW de bescherming van artikel 7:755 BW niet snel verliest. Dat betekent dat Ballast slechts aanspraak kan maken op een verhoging van de prijs, wanneer zij URW tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voorvloeiende prijsverhoging, tenzij URW die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Het ligt op de weg van Ballast als eisende partij om dit uit te werken, zeker in het licht van het verweer van URW dat er niet op tijd is gewaarschuwd voor de prijsverhogingen.
4.22.
De contractuele afspraken met betrekking tot meerwerk zijn met name in artikel 13 van de Algemene Voorwaarden vastgelegd. Daaruit volgt dat een meerwerkopdracht schriftelijk moet worden gegeven en schriftelijk moet worden vastgelegd, met de daarvoor geldende prijs. Indien partijen het niet eens worden over de prijs, geldt een regeling die erop neerkomt dat een derde die prijs zal bepalen terwijl in de tussentijd al wel het werk moet worden uitgevoerd voor de door de opdrachtgever geboden prijs.
4.23.
Ballast vordert een vergoeding voor:
  • het opstellen van een nieuwe hoofddraagconstructieberekening (€ 10,046,28),
  • meerkosten omdat het door URW voorgeschreven BIM-model niet werkte (€ 148.973,48),
  • een wijziging in de keuze voor heipalen van prefab naar mortelschroef (€ 561.092,00),
  • een tweede wijziging omdat de mortelschroefheipalen voor een specifiek gedeelte met bodemverontreiniging niet bruikbaar zijn, dat worden vibropalen (€ 184.523,00),
  • het verwijderen van obstakels en het omdraaien van de bouwvolgorde (€ 271.153,00),
  • de wijziging/aanpassing van de aanrijdbeveiliging (€ 987.281,00).
4.24.
Wat betreft de nieuwe hoofddraagconstructieberekening, heeft het volgende te gelden. Het in opdracht van URW vervaardigde Technisch Ontwerp (TO) bevatte een dergelijke berekening van de hand van Van Rossum Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: Van Rossum). Op basis van het TO heeft Ballast haar offerte uitgebracht, die uiteindelijk tot de in geding zijnde aannemingsovereenkomst heeft geleid. Volgens URW was er alleen een conceptberekening en werd van de aannemer een definitieve berekening verwacht. Dit blijkt echter nergens uit. De stukken bevatten ook geen concrete aanknopingspunten waaruit volgt dat de aannemer nog een definitieve hoofddraagconstructieberekening zou moeten laten maken. Dit laat zich ook niet rijmen met de functie van het TO, dat immers dient als grondslag voor het uitvragen van offertes in de aanbestedingsfase. Niet goed valt in te zien hoe voor een ontwerp waaraan geen definitieve hoofddraagconstructieberekening ten grondslag ligt, reële offertes uitgebracht kunnen worden, al was het maar omdat de dimensionering van de draagconstructie nu eenmaal van invloed is op de prijsstelling. Anders dan URW meent, volgt uit de met Van Rossum gesloten vaststellingsovereenkomst - die volgens Ballast er uitsluitend toe diende Van Rossum, die vreesde voor een aansprakelijkstelling, te bewegen tot afgifte van de door haar gemaakte (concept)berekening - niet dat in de aanbestedingsfase al duidelijk was gemaakt dat er nog een definitieve hoofddraagconstructieberekening moest worden gemaakt. Uit dit schriftelijke vastlegging van de vaststellingsovereenkomst is hooguit af te leiden dat Van Rossum geen definitieve berekening had gemaakt, maar dat is ook niet in geschil. Het gaat erom of dit ook van meet af aan bekend was bij Ballast. Ook het verweer dat Ballast in haar offerte voor de constructieberekening een prijs heeft opgenomen, passeert de rechtbank. Ballast heeft er ter zitting op gewezen dat die prijs slechts ziet op een check van de constructieberekening (nodig voor opstellen van het uitvoeringsontwerp (het UO)), maar niet op het opstellen van een dergelijke berekening.
Waar Ballast ervan mocht uitgaan dat het aan de aanbesteding ten grondslag liggende TO was gebaseerd op een definitieve hoofddraagconstructieberekening, moet het ervoor worden gehouden dat URW zonder meer moet hebben begrepen dat haar vraag om een hoofddraagconstructieberekening zou voeren tot een prijsverhoging. Dat zij dit niet heeft gedaan via een schriftelijke opdracht als voorzien in artikel 13 van de Algemene Voorwaarden, maakt dit niet anders. Daarmee was er nog steeds sprake van een vraag naar meerwerk.
De in geding zijnde berekening heeft kennelijk ruim € 90.000,00 gekost. De door Ballast gevorderde (partiële) vergoeding voor het in geding zijnde bouwdeel ad € 10.046,28 is in zoverre toewijsbaar. Die vordering is nog niet verjaard, omdat het ook hier niet gaat om een vordering tot vergoeding van schade, maar om een nakomingsvordering waarvan kan worden aangenomen dat artikel 34 van de Algemene Voorwaarden daarvoor niet geldt (vgl. rov. 4.15).
4.25.
Het TO heeft URW in 3D laten ontwerpen in een zogenoemd BIM-model. Van Ballast werd verlangd dat zij daar ook mee zou werken. Volgens Ballast heeft het te lang geduurd voordat zij over een werkend model kon beschikken. Na ondertekening van het contract duurde het twee weken, maar daarna bleek het model nog niet op het overeengekomen niveau te functioneren, terwijl er ook wijzigingen in bleken te zijn doorgevoerd die niet stonden in het 2D-ontwerp waarop het contract was gebaseerd, aldus Ballast. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde kosten niet te beschouwen als meerwerk waar een opdracht van URW aan ten grondslag zou moeten liggen. Hooguit kan het hier gaan om kostenverhogende omstandigheden in de zin van artikel 7:753 BW, waarbij dan voor de prijsverhoging tijdig schriftelijk gewaarschuwd had moeten worden. Volgens Ballast is dat tijdig waarschuwen ook gebeurd met haar brief van 27 maart 2017. Dat betekent op zichzelf echter nog niet dat URW haar daarvoor via een zogenoemde bestekswijziging of meerwerkopdracht (zoals gesteld in dagvaarding sub 5.23) had moeten compenseren. Immers een dergelijke opdracht is niet komen vast te staan (zie ook 4.26). Een nadere onderbouwing van een vordering op grond van artikel 7:753 BW is niet gegeven. De vordering moet daarom wegens ontoereikende onderbouwing worden afgewezen.
4.26.
Wat betreft de vier overige beweerdelijke meerwerkposten heeft te gelden dat URW deze heeft betwist met de stelling dat hiervoor niet de in artikel 13 van de Algemene Voorwaarden overeengekomen meerwerkregeling is gevolgd. Dit is als zodanig niet gemotiveerd betwist door Ballast. De regeling is duidelijk. Zij vergt niet alleen een schriftelijke opdracht maar ook een schriftelijke vastlegging van het overeengekomene inclusief een prijsbepaling. Van een professionele partij als Ballast mag worden verwacht dat zij begrijpt dat dit systeem ook gevolgd dient te worden in geval er sprake is van een meerwerkopdracht en dat zij zo nodig ook staat op de naleving daarvan. Nu op dit punt het overeengekomen systeem niet is gevolgd, moet ervan worden uitgegaan dat er geen meerwerk is overeengekomen. Er moet dan van worden uitgegaan dat de door URW gevraagde aanpassingen waar het hier om gaat, geen meerwerk inhielden, althans dat deze niet tot een kostenverhoging zouden leiden.
Meerkosten door ontwerpfouten?
4.27.
Tot slot is er de vordering tot betaling van meerkosten vanwege ontwerpfouten van € 453.741,00. Ballast baseert de vordering op de stelling dat er fouten in het TO zaten, die hersteld moesten worden. Dit heeft geleid tot extra werk, waarvoor URW een bestekwijziging had moeten opdragen, oftewel een meerwerkopdracht had moeten geven. Subsidiair wordt betoogd dat URW in dit kader toerekenbaar tekort is geschoten.
4.28.
De problemen die zich hier volgens Ballast voordeden zijn:
a. verhogen van de dakranden rond het parkeerdek van Jumbo (€ 101.684,00 ex btw),
b. een extra stalen balk instorten in de betonbalk boven de entree van een parkeergarage (€ 23.950,00 ex btw),
c. zwaardere liggers in de gevel van de eerste verdieping Mediamarkt omdat in de onderliggende expeditie-ingang een stalen kolom ontbreekt (€ 41.294,00 ex btw),
d. aanbrengen van extra stalen balken in de vloer van Jumbo voor de wanden van de gaskasten en het trappenhuis (€ 33.743,00 ex btw),
e. wijziging van prefab balken naar in situ geproduceerde balken, alsmede een verbreding van die balken (€ 161.799,00),
f. nadat URW met de onder 2.10 bedoelde 17-7 set had besloten dat de gevel van de Ligusterpassage aangepast diende te worden, bleek dat ook de daarop aansluitende Xenos-gevel aangepast moest worden (€ 91.271,00 ex btw).
4.29.
Het TO vormt de grondslag voor de tussen partijen gesloten overeenkomst, het is de opdracht die door Ballast als aannemer is aanvaard. Ballast is in beginsel niet gehouden iets anders of meer te realiseren. Als blijkt dat er gebreken zitten in de opdracht, dient de opdracht aangepast te worden.
4.30.
De rechtbank stelt voorop dat het hier wat betreft de onder a tot en met e genoemde posten niet kan gaan om een meerwerkdebat. Het gaat volgens Ballast immers om fouten in de opdracht. Die kunnen niet in de sleutel van meerwerk worden beoordeeld. De primaire grondslag van de vordering is daarmee van de baan. Er is ook niet zonder meer sprake van een toerekenbare tekortkoming van URW. De opdracht aan Ballast was op zichzelf kennelijk duidelijk, maar was volgens Ballast achteraf bezien, gebrekkig. Het verstrekken van een onjuiste of onvolledige opdracht is hooguit te beschouwen als een gebrek dat optreedt bij de totstandkoming van de overeenkomst, dat naar zijn aard voor risico van die opdrachtgever komt. Anders dan Ballast kennelijk meent, is dit echter niet aan te merken als een toerekenbare tekortkoming in de
nakomingvan de overeenkomst door de opdrachtgever in de zin van artikel 6:74 e.v. BW. Ook op basis van een onjuiste of onvolledige opdracht kan immers een perfecte overeenkomst tot stand komen. Voor het probleem dat ontstaat als naderhand blijkt dat de opdracht onjuist of onvolledig is geweest, kent het recht andere remedies. Mits de aannemer niet te verwijten valt dat hij zijn waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW heeft verzaakt, zal de aannemer zich, zodra het gebrek in de opdracht aan het licht komt, in het algemeen moeten wenden tot zijn opdrachtgever en deze het ontstane probleem voorleggen. Daarna is het aan de opdrachtgever om een oplossing te kiezen, die voor zijn rekening komt. Dit kan dan eventueel leiden tot een meer- of minderwerkopdracht aan de aannemer. Op die voet is de vordering echter niet ingestoken. De aannemer die zelf besluit de door de gebrekkige opdracht ontstane problemen voor de opdrachtgever op te lossen, zal in rechte uiteen moeten zetten waarom hij meende hiertoe te moeten overgaan én waarom hij hiervoor een vordering tegen de opdrachtgever kan instellen, waarbij van belang is dat een opgedrongen prestatie in het algemeen niet tot een vergoedingsplicht leidt. Ook hieraan voldoen de stellingen van Ballast niet. Bij deze stand van zaken moeten de genoemde vorderingen worden afgewezen wegens ontoereikende onderbouwing.
4.31.
Dit is anders wat betreft de laatste vordering, de aanpassing van de Xenos-gevel. Dit probleem is kennelijk aan het licht gekomen in het kader van de 17-7 set. Volgens URW betrof dit een meerwerkopdracht van juli 2017, waarop Ballast niet juist heeft gereageerd, onder andere door te talmen met een prijsopgave en door het stellen van extra voorwaarden, waarna het pas in de zomer 2018 tot definitieve prijsafspraken is gekomen. Volgens URW was het Ballast die haar toen heeft verzocht akkoord te gaan met de in geding zijnde aanpassing van de Xenos-gevel, zonder evenwel melding te maken van een meerprijs. In het midden kan blijven hoe een en ander exact is verlopen. Feit blijft dat het hier gaat om meerwerk, waarbij het op de weg van Ballast als aannemer ligt om alle prijsverhogende gevolgen van de vraag - ook als dit komt doordat het gevraagde effecten heeft op andere onderdelen van het bouwwerk - mee te delen aan de opdrachtgever. Niet gebleken is dat Ballast hieraan heeft voldaan. Als Ballast dit nalaat komen die kosten voor haar rekening. Ook dit deel van de vordering moet daarom worden afgewezen.
Kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en incassokosten
4.32.
Ballast vordert ruim 9 ton in verband met kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid. In dat kader verwijst zij naar kosten van haar eigen personeel van ruim € 200.000,00, advocaatkosten van € 288.195,00 en kosten van Vijverberg Management Consultants die door haar is ingeschakeld in verband met de discussie rond de vertragingen (€ 322.288,00). Alleen de laatstgenoemde kosten zouden op de voet van 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Wat betreft de advocaatkosten, heeft te gelden dat daarvoor zowel wat betreft de gerechtelijke als de hier aan de orde zijnde buitengerechtelijke kosten een forfaitair systeem geldt. Daarop zal in de volgende rechtsoverweging nader worden ingegaan. Verdere advocaatkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde personeelskosten hangen kennelijk samen met de discussie die partijen hebben gevoerd over de vertragingen. Dergelijke kosten zijn zonder toelichting, die ontbreekt, niet te scharen onder de noemer van een van de drie categorieën van artikel 6:96 lid 2 BW.
Wat betreft de kosten van de externe deskundige heeft tot slot te gelden dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank op basis van uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot de conclusie is gekomen dat hetgeen is afgesproken met betrekking tot vertraging werking mist omdat er geen tijdschema (ATS) door het Planbureau is opgesteld. Het ingewonnen advies heeft niet bijgedragen aan dit oordeel. Daarmee is onvoldoende gebleken dat de daarvoor gemaakte kosten redelijkerwijs zijn gemaakt.
4.33.
Ballast vordert verder een bedrag van € 6.775,00 wegens buitengerechtelijke kosten. Daarbij heeft zij onder meer gewezen op een ‘uitvoerig onderbouwde sommatie’ van haar advocaat van 23 juli 2020. Verder blijkt uit de stukken voldoende dat er in de aanloop naar deze procedure overleg via de advocaten heeft plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is daarom toewijsbaar op de voet van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien de vordering met betrekking tot URW’s beweerdelijke aanspraak op kortingen in verband met vertraging (die in conventie en in reconventie aan de orde is) een belang van ongeveer 6 miljoen euro betreft en Ballasts betoog daaromtrent doel treft, is het gevorderde maximumbedrag van € 6.775,00 toewijsbaar.
In beide zaken
Slotsom
4.34.
In de zaak met rolnummer 20-845 worden de vorderingen van URW afgewezen. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van Ballast begroot op € 4.131,00 wegens griffierecht en op 3 punten volgens tarief VIII van het Liquidatietarief, zijnde € 11.997,00 wegens advocaatkosten.
4.35.
In de zaak met rolnummer 21-540 wordt
in conventiede vordering van Ballast toegewezen voor zover zij strekt tot betaling van de aannemingssom voor zover daarop door URW kortingen in mindering zijn gebracht tot een bedrag van € 1.285.278,00. Daarover vordert Ballast wettelijke rente, kennelijk vanaf de vervaldata (35 dagen na factuurdatum, aldus artikel 8 van de Aannemingsovereenkomst) van de tweewekelijkse deelfacturen die zij op grond van artikel 7.7 van de Aannemingsovereenkomst mocht sturen. Nu daartegen geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank de wettelijke rente dienovereenkomstig toewijzen.
Verder wordt toegewezen het onder 4.24 besproken bedrag van € 10.046,28 in verband met het opstellen van een hoofddraagconstructieberekening. De daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het intreden van verzuim, dat Ballast stelt op 49 dagen na 21 april 2020. Tot slot wordt een bedrag van € 6.775,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De overige vorderingen in conventie worden afgewezen. Daaronder vallen ook de in verband met de vertragingen gevraagde verklaringen voor recht (1 tot en met 4). Niet valt in te zien welk belang Ballast daarbij heeft nu het hier gaat om een vordering tot nakoming, die in conventie wordt toegewezen terwijl de daarmee samenhangende tegenvordering in reconventie wordt afgewezen. Daarmee worden beide partijen in conventie op enige punten in het ongelijk gesteld en zal de rechtbank de kosten aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
4.36.
In reconventieworden de vorderingen van URW afgewezen. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Die kosten worden aan de zijde van Ballast begroot op de helft (omdat de reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie) van 3 punten volgens tarief VIII van het Liquidatietarief, zijnde € 5.997,50 wegens advocaatkosten. De gevorderde nakosten en de over de kosten en nakosten gevorderde rente zullen eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank,
in de zaak met rolnummer 20-845
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt URW in de kosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ballast begroot op € 4.131,00 wegens griffierecht en op € 11.997,00 wegens advocaatkosten;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak met rolnummer 21-540
in conventie
5.4.
veroordeelt URW tot betaling aan Ballast van € 1.285.278,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldata van de facturen die zij tweewekelijks mocht sturen tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt URW tot betaling aan Ballast van € 10.046,28, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 49 dagen na 21 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt URW tot betaling aan Ballast van € 6.775,00,
5.7.
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart het vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af
in reconventie
5.10.
wijst het gevorderde af,
5.11.
veroordeelt URW in de kosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ballast begroot op € 5.997,50 wegens advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis,
5.12.
veroordeelt URW in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat plus de explootkosten van betekening als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis,
5.13.
verklaart de kostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. L. Voetelink en mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.