ECLI:NL:RBAMS:2022:3705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
13-011588-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte wegens opzettelijk bezit van hennep en gewoontewitwassen van geldbedragen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1972 en ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen, werd beschuldigd van het bezit van ongeveer 2,72 kg hennep op 12 januari 2021 in Haarlem. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2021 geldbedragen van in totaal € 62.400,- en € 33.320,- voorhanden had, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen. De verdachte heeft een handelshoeveelheid hennep voorhanden gehad en zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, wat een ernstige aantasting van de legale economie met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen behandeld en bepaald welke voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-011588-21 (B)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2022, 11 april 2022 en 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officieren van justitie, mrs. A. Kramer en A.J.S. Visser (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na aanpassing op de zitting - onder andere ten laste gelegd dat:
4.
hij, op of omstreeks 12 januari 2021, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van ongeveer 2 zakken (2.94 kg), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 ahf/ond C jo. 11 lid 2 Opiumwet jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
(AD Relaas p. 33)
5.
hij, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2021, te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten (onder meer) een of meer geldbedrag(en), te weten 62.400,- euro en/of 33.320,- euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, en/of (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
(artikel 420bis/ter jo 47 Wetboek van Strafvordering)
(AD Relaas 66)

3.Splitsing tenlastegelegde feiten

In het onderzoek Ketchikan zijn in totaal 11 verdachten gedagvaard. De rechtbank heeft op 4 april 2022 de tenlasteleggingen voor de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de feiten 1 en 2 van de medeverdachte [medeverdachte 6]. In die zaken is daarmee een eindvonnis gewezen. Aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zijn naast de feiten 1, 2 en 3 nog één of meer andere feiten ten laste gelegd. De rechtbank heeft op 4 april 2022 bij wijze van tussenbeslissing ook voor deze verdachten de tenlasteleggingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard.
Aan verdachte zijn, na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de zitting van 4 april 2022, vijf feiten ten laste gelegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 april 2022 splitsing gevorderd van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en de feiten 4 en 5 anderzijds. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat splitsing in het belang is van het onderzoek, namelijk: een zo gering mogelijke vertraging in de afdoening van de feiten 4 en 5, en de gelijktijdige afdoening van de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten in de zaak Ketchikan.
De verdediging heeft zich verzet tegen splitsing omdat de officier van justitie op de zitting van 4 april 2022 het standpunt heeft ingenomen dat de zaken zo verknocht zijn dat deze bij elkaar moeten blijven. Daar is de verdediging het mee eens. Het openbaar ministerie heeft onvoldoende materiële argumenten naar voren gebracht voor splitsing. Daarnaast is duidelijkheid voor verdachte van belang en dat de feiten niet op verschillende momenten bij verschillende instanties worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat een gevoegde behandeling van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en de feiten 4 en 5 anderzijds niet in het belang is van het onderzoek. De verdenkingen met betrekking tot de feiten 4 en 5 zijn weliswaar ontstaan naar aanleiding van het onderzoek Ketchikan, maar deze feiten hebben geen rechtstreeks verband met de uit dit onderzoek voortvloeiende feiten 1, 2 en 3. Het is in het belang van het onderzoek dat de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten op dezelfde wijze en op hetzelfde moment worden behandeld. Daarom zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 splitsen van de feiten 4 en 5, waarbij de tenlastelegging met de feiten 1, 2 en 3 wordt aangeduid met ‘13-011588-21 (A)’ en de tenlastelegging met de feiten 4 en 5 wordt aangeduid met ‘13-011588-21 (B)’. De rechtbank neemt in dit vonnis een eindbeslissing op de tenlastelegging 13-011588-21 (B), zoals hierboven onder 2 opgenomen. In een afzonderlijk vonnis van heden beslist de rechtbank op de tenlastelegging 13-011588-21 (A).

4.Voorvragen

4.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ten aanzien van feit 5 primair de nietigheid van de dagvaarding bepleit omdat deze onvoldoende gespecificeerd zou zijn en het zelfs in combinatie met het (zeer summiere) dossier met betrekking tot deze verdenking niet mogelijk zou zijn voor de verdediging hiertegen adequaat verweer te voeren.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het verdachte, in het licht van het dossier, duidelijk moet zijn geweest waartegen hij zich moest verdedigen. De bedragen in de tenlastelegging zijn namelijk eenvoudig terug te vinden in het dossier. Ook valt daarin te lezen hoe het openbaar ministerie tot de tenlastegelegde verdenking is gekomen. Het verweer wordt daarom verworpen. De dagvaarding is geldig.
4.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van feit 5 de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit omdat verdachte al in Zutphen zou zijn vervolgd en veroordeeld voor witwassen in de zaak met parketnummer 05/331782-21 welke verdenking binnen de in de onderhavige zaak tenlastegelegde periode valt.
Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen. De door de verdediging genoemde zaak gaat volgens de verdediging over het witwassen van een geldbedrag dat afkomstig is van kennelijk onterecht ontvangen geld in het kader van de zogenoemde coronasteun voor ondernemers. Dit bedrag is in de onderhavige zaak juist buiten beschouwing gelaten. Bovendien kan van niet-ontvankelijkheid pas sprake zijn vanaf het moment dat de zaak in Zutphen onherroepelijk is geworden, zoals volgt uit artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het verweer van de verdediging volgt echter dat dit nog niet het geval is.
De officier van justitie is dus ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan, met uitzondering van het medeplegen, en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte zijn twee zakken wiet inbeslaggenomen. Een verbalisant heeft dit herkend als wiet. Blijkens de KVI woog de wiet in totaal 2,72 kilo. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris gezegd dat het van hem was. Gelet hierop wordt bewezenverklaring gevorderd van het onder 4 tenlastegelegde, in die zin dat de officier van justitie uitgaat van 2,72 kilo in plaats van de tenlastegelegde 2,94 kilo.
Omdat er geen concrete, verifieerbare verklaring is gekomen voor de herkomst van de onder 5 tenlastegelegde geldbedragen, met uitzondering van het bedrag van € 19.000,- aan coronasteun, geldt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de resterende geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad een legale herkomst hebben en aldus kan worden gesteld dat deze van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Gelet op de langere periode waarin verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen is sprake van gewoontewitwassen. Bewezen is dus dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen van € 33.320,- en € 43.400,-.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide tenlastegelegde feiten en daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Op geen enkele wijze is vastgesteld dat het plantaardig materiaal in de bij verdachte aangetroffen zakken hennep betrof. Verdachte en zijn partner zouden een dergelijke hoeveelheid wiet niet hebben laten staan aangezien zij fervente wietgebruikers zijn. Het ging om plantenresten, niet om hennep. Het pas op 11 april 2022 opgemaakte proces-verbaal maakt dit niet anders en de in het proces-verbaal opgenomen foto’s maken het niet inzichtelijker. Er is niet geverbaliseerd of de zakken open zijn gemaakt en wat de deskundigheid van de verbalisant is. Daarom kan feit 4 niet bewezen worden verklaard.
Verdachte heeft met zijn eenmanszaak geld verdiend, zoals kan blijken uit de overgelegde jaarstukken en ook uit het overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie Veluwe-West van 4 november 2021. Verdachte handelt daarnaast met onder meer Polen en ontvangt daarbij over het algemeen cash geld omdat zij met cash geld willen betalen. Dat verdachte ervoor kiest zijn geld op te nemen en te bewaren maakt nog niet dat hij geld witwast, laat staan dat hij daarvan een gewoonte maakt. Feit 5 kan daarom ook niet bewezen worden verklaard.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hierna onder 6 is weergegeven, en overweegt daartoe als volgt.
5.3.1.
Ten aanzien van feit 4: bezit hennep
Het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres 2] houdt onder meer in:
[..]
[..]
In de daarop betrekking hebbende KVI’s zijn opgenomen:
een actionzak (vindplaats 1.1.1) onder goednummer 6016540 en
twee zakken: zak a (vindplaats 1.1.2) onder goednummer 6016542 en zak b (vindplaats 1.14 (de rechtbank leest 1.1.4)) onder goednummer 6016016545.
De aangetroffen hennep uit de slaapkamer (vindplaats 1.1.3) is opgenomen onder goednummer 6016543 onder vermelding van “gewicht: 0.58 kg”.
Veder is onder goednummer 6016531 opgenomen een verpakking “a zak van hennep” (vindplaats 7.1.1); onder goednummer 6016534 zak b (vindplaats 7.1.3 ) verpakking van hennep.
Onder goednummer 6016533 is opgenomen hennep zak a (vindplaats 7.1.2) gewicht 1,08 kg en onder goednummer 6016536 hennep b (vindplaats 7.1.4) gewicht 1.06 kg.
Uit dit een en ander leidt de rechtbank af dat er zowel in de slaapkamer als in de kelderbox telkens één zak is aangetroffen en dat ieder van die zakken weer twee zakken bevatte met hennep.
Het totaalgewicht van de in de slaapkamer aangetroffen hennep bedroeg blijkens de KVI 0,58 kg; het totaalgewicht van de in de kelderbox aangetroffen hennep bedroeg (1,08 + 1,06 =) 2,14 kg, zodat in totaal in twee zakken 2,72 kg hennep is aangetroffen.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 11 april 2022 waarin de verbalisant relateert, aan de hand van hetgeen hij heeft vastgesteld, dat het om wiet gaat.
Gelet daarop acht de rechtbank op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte twee zakken hennep aanwezig heeft gehad met een gewicht van 2,72 kg.
5.3.2.
Ten aanzien van feit 5: gewoontewitwassen
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen (waaronder geldbedragen) afkomstig zijn.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In deze zaak valt op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband te leggen tussen de tenlastegelegde geldbedragen en een bepaald misdrijf. Daarom dient eerst de vraag te worden beantwoord of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en daarvoor is het volgende redengevend.
Verdachte is als verdachte in beeld gekomen in een omvangrijk onderzoek naar laboratoria voor de productie van crystal meth (methamfetamine). Naar aanleiding van die verdenking is de financiële situatie van verdachte in beeld gebracht. Daaruit bleek dat verdachte in de periode 2015 tot en met 2019 € 11.252,- aan legale inkomsten heeft ontvangen, terwijl bij hem thuis in totaal € 62.400,- contant geld is aangetroffen. Het geld lag op ongebruikelijke plaatsen: € 7.900,- zat in een broekzak en € 53.200,- zat in een toilettas. Dit geld bestond uit onder meer 45 biljetten van € 500, 29 biljetten van € 200 en 108 biljetten van € 100. Dergelijke grote coupures zijn ongebruikelijk in Nederland. Verder bleek dat verdachte in deze periode 27 contante stortingen van in totaal € 33.320,- heeft gedaan op zijn privérekening. Opvallend is dat verdachte geen kosten voor levensonderhoud heeft betaald via zijn privérekening. De verklaring van verdachte op de zitting van 11 april 2022, dat hij geld opnam van zijn bankrekening omdat hij liever over contant geld beschikte en het riskant vond om zijn geld op de bank te laten, is strijdig met het feit dat verdachte 27 contante stortingen heeft gedaan van bedragen variërend tussen de € 250,- en € 5.000,- van in totaal € 33.320,-. Deze omstandigheden zijn voldoende om een vermoeden van witwassen van € 62.400,- en € 33.320,- aan te nemen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd.
Verdachte heeft ter zitting van 11 april 2022 verklaard dat het geld dat bij hem is aangetroffen afkomstig is van zijn verdiensten met zijn bedrijf [naam bedrijf], dat het geld wel overgemaakt werd op zijn bankrekening maar dat hij het daar weer van afhaalde omdat hij het geld niet op zijn bank wilde laten staan, dat hij coupures van € 500,- kreeg van Poolse autohandelaren van wie hij geen namen kon of wilde noemen en dat zijn kosten voor levensonderhoud grotendeels door zijn vrouw werden betaald. De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte winst heeft gemaakt met activiteiten van zijn bedrijf [naam bedrijf] die weliswaar niet is opgegeven bij de belastingdienst maar wel als legaal inkomen geldt. Ter ondersteuning heeft de raadsman per mail van 12 april 2022 jaarstukken overgelegd van het bedrijf [naam bedrijf]. Hieruit blijkt dat dit bedrijf over de jaren 2018 tot en met 2020 een bruto bedrijfsresultaat heeft gehad van in totaal € 46.417,-. Blijkens deze e-mail zijn deze jaarstukken afkomstig van de boekhouder en de rechtbank heeft geen reden aan de juistheid hiervan te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat van de ondernemingsrekening van verdachte € 51.190,- contant is opgenomen. Ook volgt daaruit dat verdachte in 2020 € 39.000,- euro aan coronasteun heeft ontvangen. Van dat bedrag wordt € 23.000,- euro doorgestort naar zijn privérekening en daarvan neemt hij € 19.000,- euro contant op. Verdachte heeft dus op enig moment in totaal (€ 51.190,- plus € 19.000,- maakt) € 70.190,- contant voorhanden gehad waarvan de herkomst kan worden verklaard.
Volgens het NIBUD zou verdachte in de tenlastegelegde periode € 133.000,- aan kosten voor levensonderhoud moeten hebben gehad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte die kosten niet giraal heeft voldaan. Het kan dus niet anders dan dat verdachte zijn kosten voor levensonderhoud contant betaalde. Als het geldbedrag van € 62.400,- dat bij verdachte thuis is aangetroffen hetzelfde geld is als het geld (ten bedrage van € 70.190,-) dat hij contant van zijn ondernemersrekening heeft opgenomen, dan zou dit betekenen dat verdachte over een periode van vijf jaar zeer geringe kosten voor zijn levensonderhoud heeft gemaakt. Dit is hoogst onwaarschijnlijk aangezien volgens de gemiddelden van het NIBUD verdachte in de tenlastegelegde periode € 133.00,- aan kosten voor levensonderhoud moet hebben gehad. Dat de partner van verdachte al zijn kosten betaalde is door verdachte niet concreet gemaakt en ook niet verifieerbaar. Bovendien geeft het voorgaande ook geen verklaring voor de stortingen van totaal € 33.320,-; hetzelfde geld kan immers niet én contant voorhanden zijn én worden gestort op een bankrekening
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van verdachte op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is en dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de tenlastegelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat bewezen kan worden dat verdachte geldbedragen van € 62.400,- en € 33.320,- heeft witgewassen. Omdat sprake is van meerdere stortingen verspreid over een periode van vijf jaar, is sprake van gewoontewitwassen.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gedaan. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van medeplegen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
4.
op 12 januari 2021 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 2 zakken (2,72 kg) hennep;
5.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2021 te Haarlem geldbedragen, te weten 62.400,- euro en 33.320,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij de ernst van de feiten benadrukt en de context waarin de feiten zijn gepleegd en het strafblad van verdachte als strafverhogend aangemerkt.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een handelshoeveelheid hennep voorhanden gehad, waarmee hij heeft bijgedragen aan het creëren van een aanbod aan softdrugs. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat regelmatig gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof de gezondheid van - soms jonge - gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in deze middelen vaak gepaard met vele andere vormen van (ook zware) criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een periode van vijf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van totaal ruim € 97.000,-. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Witwassen vormt een ernstige aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die rechters doorgaans voor vergelijkbare zaken opleggen, zoals opgenomen in de oriëntatiepunten die de rechters landelijk hebben vastgesteld. Deze voorzien voor het witwassen van € 70.000,- tot € 125.000,- in een gevangenisstaf van vijf tot negen maanden. Daar komt de strafverzwarende omstandigheid van het gewoontewitwassen en het bezit van de wiet bij. Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest. Dit betekent dat verdachte niet weer de gevangenis in hoeft te gaan.
10. Beslag
Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst) van 1 april 2022 zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. EUR ibg 03-02-21 431.09 (Omschrijving: 6023823)
2. 40 EUR ibg 3-2-21 40 (Omschrijving: 6023824)
3. 10 EUR ibg 3-2-21 10 (Omschrijving: 6023826)
4. 5 EUR ibg 3-2-21 5 (Omschrijving: 6023827)
5. 7900 EUR ibg 12-01-21 7900 (Omschrijving: 6016600)
6. 52500 EUR ibg 12-01-21 52500 (Omschrijving: 6019542)
7. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6018716, Zwart, merk: Apple iPhone 7)
8. 1 STK Sealapparaat (Omschrijving: G6016669)
9. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016531)
10. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016533)
11. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016534)
12. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016536)
13. 1 STK Zak (Omschrijving: G6016540, Action)
14. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016542)
15. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016543)
16. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016545)
17. 24,20 EUR; IBGN 3-2-2021 24.2 (Omschrijving: G6023823; restbedrag)
18. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016641, zwart, merk: Samsung).
De geldbedragen onder 5 en 6 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die geldbedragen feit 5 is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Nu met betrekking tot de voorwerpen onder 10 en 12 feit 4 is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het voorwerp onder 15 is aangetroffen bij het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom wordt dit voorwerp eveneens onttrokken aan het verkeer.
De overige voorwerpen op de beslaglijst, te weten de voorwerpen onder 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9, 11, 13, 14, 16, 17 en 18, kunnen worden teruggegeven aan verdachte.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 5:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de volgende voorwerpen op de beslaglijst:
5. 7900 EUR ibg 12-01-21 7900 (Omschrijving: 6016600)
6. 52500 EUR IBG 12-01-21 52500 (Omschrijving: 6019542)
Verklaart de volgende voorwerpen op de beslaglijst onttrokken aan het verkeer:
10. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016533)
12. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016536)
15. 1 STK Hennep (Omschrijving: G6016543)
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen op de beslaglijst:
1. EUR ibg 03-02-21 431.09 (Omschrijving: 6023823)
2. 40 EUR ibg 3-2-21 40 (Omschrijving: 6023824)
3. 10 EUR ibg 3-2-21 10 (Omschrijving: 6023826)
4. 5 EUR ibg 3-2-21 5 (Omschrijving: 6023827)
7. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6018716, Zwart, merk: Apple iPhone 7)
8. 1 STK Sealapparaat (Omschrijving: G6016669)
9. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016531)
11. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016534)
13. 1 STK Zak (Omschrijving: G6016540, Action)
14. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016542)
16. 1 STK Plastic Zak (Omschrijving: G6016545)
17. 24,20 EUR; IBGN 3-2-2021 24.2 (Omschrijving: G6023823; restbedrag)
18. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016641, zwart, merk: Samsung).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.
[...]