ECLI:NL:RBAMS:2022:3704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
13-011718-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen door verdachte in de periode van 2015 tot 2020

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen. De zaak betreft contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020, waarbij in totaal € 47.170,- is gestort. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 4, 11 en 13 april 2022, vastgesteld dat verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van deze gelden. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, en dat hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een legale herkomst van de contante stortingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen telefoons aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-011718-21 (B)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2022, 11 april 2022 en 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officieren van justitie, mrs. A. Kramer en A.J.S. Visser (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Burmeister, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na aanpassing op de zitting - onder andere ten laste gelegd dat:
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020, te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten (onder meer) een of meer geldbedrag(en), te weten 46.630,- euro (contante stortingen op zijn rekening(en)), althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, en/of (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die voorwerpen voorhanden had, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
(artikel 420bis/ter jo 47 Wetboek van Strafrecht)
(AD01 p. 1892 t/m p. 1895 / pdf p.2038 t/m p. 2041)
3. Splitsing tenlastegelegde feiten
In het onderzoek Ketchikan zijn in totaal 11 verdachten gedagvaard. De rechtbank heeft op 4 april 2022 de tenlasteleggingen voor de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de feiten 1 en 2 van de medeverdachte [medeverdachte 6] . In die zaken is daarmee een eindvonnis gewezen. Aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zijn naast de feiten 1, 2 en 3 nog één of meer andere feiten ten laste gelegd. De rechtbank heeft op 4 april 2022 bij wijze van tussenbeslissing ook voor deze verdachten de tenlasteleggingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard.
Aan verdachte zijn, na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de zitting van 4 april 2022, vier feiten ten laste gelegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 april 2022 splitsing gevorderd van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en feit 4 anderzijds. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat splitsing in het belang is van het onderzoek, namelijk: een zo gering mogelijke vertraging in de afdoening van feit 4, en de gelijktijdige afdoening van de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten in de zaak Ketchikan.
De verdediging heeft zich verzet tegen splitsing omdat de officier van justitie op de zitting van 4 april 2022 het standpunt heeft ingenomen dat de zaken zo verknocht zijn dat deze bij elkaar moeten blijven. Daar is de verdediging het mee eens. Het openbaar ministerie heeft onvoldoende materiële argumenten naar voren gebracht voor splitsing. Daarnaast is duidelijkheid voor verdachte van belang en dat de feiten niet op verschillende momenten bij verschillende instanties worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat een gevoegde behandeling van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en feit 4 anderzijds niet in het belang is van het onderzoek. De verdenking met betrekking tot feit 4 is weliswaar ontstaan naar aanleiding van het onderzoek Ketchikan, maar dit feit heeft geen rechtstreeks verband met de uit dit onderzoek voortvloeiende feiten 1, 2 en 3. Het is in het belang van het onderzoek dat de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten op dezelfde wijze en op hetzelfde moment worden behandeld. Daarom zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 splitsen van feit 4, waarbij de tenlastelegging met de feiten 1, 2 en 3 wordt aangeduid met ‘13-011718-21 (A)’ en de tenlastelegging met feit 4 wordt aangeduid met ‘13-011718-21 (B)’. De rechtbank neemt in dit vonnis een eindbeslissing op de tenlastelegging 13-011718-21 (B), zoals hierboven onder 2 opgenomen. In een afzonderlijk vonnis van heden beslist de rechtbank op de tenlastelegging 13-011718-21 (A).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met uitzondering van het medeplegen, en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De jaarlijkse legale inkomsten van verdachte lagen volgens het NIBUD onder het bedrag dat jaarlijks gemiddeld genomen door een vergelijkbaar persoon wordt besteed aan levenskosten. Toch werd in de tenlastegelegde periode voor € 46.630,- aan contanten op zijn rekeningen gestort, heeft verdachte geld overgemaakt naar Guyana en Colombia en uitgaven gedaan die niet passen bij zijn legale inkomen. Verdachte heeft ter zitting opgeworpen dat hij geld van de Staat heeft gekregen voor onterecht in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en dit onderbouwd met stukken, maar het enkele noemen van een girale inkomstenbron kan niet gelden als concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat de € 46.630,- aan contante stortingen op zijn rekening niet van misdrijf afkomstig zijn.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte beschikte over gelden die niet afkomstig kunnen zijn uit legale inkomsten en hij heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd over het verschil tussen zijn inkomsten en de contante gelden waarover hij kon beschikken. Het kan niet anders dan dat het contante geld afkomstig is uit misdrijf en dat verdachte dit wist. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen. Gelet op de langere periode waarin contante stortingen hebben plaatsgevonden, is sprake van gewoontewitwassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs, omdat de geconstateerde transacties wegens het ontbreken van onderbouwende stukken niet controleerbaar zijn en geen ander steunbewijs bestaat voor het witwassen. Subsidiair dient vrijspraak te volgen omdat een gronddelict ontbreekt en uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Meer subsidiair wordt vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van een criminele herkomst. Verdachte heeft immers een verklaring voor de contante stortingen, namelijk dat hij geld geschonken heeft gekregen van zijn broer, een schadevergoeding heeft ontvangen voor onterecht vastzitten, inkomsten heeft genoten uit het trainen van professionele kickboksers en geld heeft gekregen van familie en vrienden vanwege zijn operatie. Hoewel deze geldbedragen voornamelijk girale betalingen betreffen, verklaren deze bedragen wel de contante stortingen die verdachte heeft gedaan tussen 2015 en 2020. Verdachte neemt namelijk geld op bij de pinautomaat omdat hij graag beschikt over contant geld. Wat hij overhoudt, stort hij weer terug op de bankrekening. Daarom kan niet worden vastgesteld dat dit niet dezelfde geldbedragen zijn. Verdachte heeft geld naar het buitenland overgemaakt omdat zijn naasten daar verblijven. Gelet op de genoemde inkomstenbronnen heeft verdachte een verklaring voor de contante stortingen. Wat de verdediging betreft kan dus niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft immers voldoende aanknopingspunten geboden voor zijn stelling dat de contante stortingen een legale herkomst hebben en hij kan wel degelijk in zijn levensonderhoud voorzien. Deze verklaring is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het is daarom aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te (laten) doen naar deze (alternatieve) herkomst van het geldbedrag.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 4 tenlastegelegde gewoontewitwassen, zoals hierna onder 5 is weergegeven, en overweegt daartoe als volgt.
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen (waaronder geldbedragen) afkomstig zijn. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In deze zaak valt op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband te leggen tussen het tenlastegelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf. Daarom dient eerst de vraag te worden beantwoord of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en daarvoor is het volgende redengevend.
Verdachte is als verdachte in beeld gekomen in een omvangrijk onderzoek naar laboratoria voor de productie van crystal meth (methamfetamine). Naar aanleiding van die verdenking is de financiële situatie van verdachte in beeld gebracht. Daaruit blijkt dat de jaarlijkse legale inkomsten van verdachte in de periode 2015 tot en met 2019 bijna nihil zijn. Zo is er in vijf jaar tijd in totaal € 6.839,- euro aan legale inkomsten binnengekomen, terwijl volgens de NIBUD-berekening in deze periode € 37.805,- aan onkosten voor levensonderhoud nodig is geweest. Ook bleek dat tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020 in totaal € 47.170,- contant is gestort op verschillende bankrekeningen van verdachte. Ook heeft verdachte geld overgemaakt naar het buitenland. Deze omstandigheden zijn voldoende om een vermoeden van witwassen aan te nemen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd.
Verdachte heeft ter zitting van 11 april 2022 ontkend illegale inkomsten te hebben gehad. Aangevoerd is dat de herkomst van het geld legaal is en dit is als volgt onderbouwd. Verdachte heeft van zijn inmiddels overleden broer meer dan € 30.000,- op zijn rekening eindigend op -7788 overgemaakt gekregen. Daarnaast heeft verdachte bedragen van € 14.635,- en € 5.000,- aan schadevergoeding ontvangen voor door hem onterecht ondergane voorlopige hechtenis omdat hij in die zaken is vrijgesproken. Ook die bedragen zijn op zijn bankrekening gestort. Omdat verdachte in 2018 is geopereerd aan een buikwandhernia heeft hij in zijn herstelperiode € 2.000,- en € 10.000,- geleend om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Verdachte heeft ook geld verdiend met het trainen van professionele boksers. Deze geldbedragen zijn de bron van de afzonderlijke contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte. Ten slotte had verdachte geen woonlasten omdat hij kosteloos mocht inwonen bij iemand die hij mantelzorg verleende.
De raadsman heeft stukken overgelegd waar de rechtbank uit afleidt dat de geldbedragen die giraal op de rekeningen van verdachte zijn gestort, in totaal € 49.635,-, een legale herkomst hebben. Verdachte had daarnaast een legaal inkomen van € 6.839,-. De rechtbank neemt daarom aan dat verdachte een bedrag van € 56.474,- legaal heeft verkregen. Wanneer daarvan het bedrag wordt afgetrokken dat verdachte volgens het NIBUD nodig had voor zijn levensonderhoud, te weten € 37.805,-, blijft een bedrag over van € 18.669,- wat verdachte op zijn rekeningen heeft kunnen storten. Er is echter een bedrag van in totaal € 47.170,- gestort op de rekeningen van verdachte. Voor het verschil van € 28.501,- heeft verdachte geen handvatten geboden waarmee de herkomst daarvan kan worden geverifieerd. De verklaring van verdachte is op dit punt concreet noch verifieerbaar. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag van € 28.501,- uit enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat bewezen is dat verdachte dit bedrag heeft witgewassen. Omdat sprake is van meerdere stortingen verspreid over een periode van zes jaar, kan gewoontewitwassen bewezen worden.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gedaan. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
4.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2020 te Arnhem geldbedragen, te weten 28.501,- euro contante stortingen op zijn rekening, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij de ernst van het feit benadrukt en de context waarin het feit is gepleegd als strafverhogend aangemerkt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen uitdrukkelijk strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zes jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende (vaak zware) criminaliteit gefaciliteerd. Witwassen vormt een ernstige aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van 180 uur opleggen. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank een lager bedrag bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie bewezen vond en de rechtbank meer dan de officier van justitie heeft aangesloten bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten die de rechtbanken hebben vastgesteld voorzien bij witwassen van € 10.000,- tot € 70.000,- in een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een taakstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van voornoemde duur passend en geboden.

9.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst) van 13 februari 2022 zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016537, Samsung)
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016541, Samsung)
3. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016527, Samsung)
4. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016528, Bq Aquarius)
5. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016529, Apple)
De rechtbank is van oordeel dat de telefoons genoemd onder 1 tot en met 5 teruggegeven kunnen worden aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen op de beslaglijst, te weten:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016537, Samsung)
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016541, Samsung)
3. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016527, Samsung)
4. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016528, Bq Aquarius)
5. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016529, Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.
[...]