ECLI:NL:RBAMS:2022:3703

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
13-011628-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak tegen verdachte Ketchikan met betrekking tot vuurwapens en verdovende middelen

Dit vonnis betreft de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1975, die op 12 januari 2021 in Nederland, te Doesburg, vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid hennep in bezit had. De rechtbank Amsterdam heeft op 26 april 2022 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting dat plaatsvond op 4, 11 en 13 april 2022. De officieren van justitie, A. Kramer en A.J.S. Visser, hebben de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een gaspistool en het aanwezig hebben van hennep, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Tijdens de zittingen is er een splitsing van de tenlasteleggingen gevorderd, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten 1, 2 en 3 gesplitst moesten worden van de feiten 4 en 5. De rechtbank heeft uiteindelijk de feiten 4 en 5 niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar strafbare feiten zijn begaan, maar dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder een pistool en verdovende middelen, zijn onttrokken aan het verkeer, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte zijn teruggegeven. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-011628-21 (B)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2022, 11 april 2022 en 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officieren van justitie, mrs. A. Kramer en A.J.S. Visser (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na aanpassing op de zitting - onder andere ten laste gelegd dat:
4.
hij, op of omstreeks 12 januari 2021, te Doesburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of (meer) anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten een gaspistool (merk Walther, model P22), voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
(AD Relaas p. 36)
5.
hij, op of omstreeks 12 januari 2021, te Doesburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van ongeveer 673 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(artikel 3 ahf/ond C jo. 11 lid 2 Opiumwet jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
(AD Relaas p. 36)
3. Splitsing tenlastegelegde feiten
In het onderzoek Ketchikan zijn in totaal 11 verdachten gedagvaard. De rechtbank heeft op 4 april 2022 de tenlasteleggingen voor de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de feiten 1 en 2 van de medeverdachte [medeverdachte 6]. In die zaken is daarmee een eindvonnis gewezen. Aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 9], [medeverdachte 10], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] zijn naast de feiten 1, 2 en 3 nog één of meer andere feiten ten laste gelegd. De rechtbank heeft op 4 april 2022 bij wijze van tussenbeslissing ook voor deze verdachten de tenlasteleggingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard.
Aan verdachte zijn, na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de zitting van 4 april 2022, vijf feiten ten laste gelegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 april 2022 splitsing gevorderd van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en de feiten 4 en 5 anderzijds. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat splitsing in het belang is van het onderzoek, namelijk: een zo gering mogelijke vertraging in de afdoening van de feiten 4 en 5, en de gelijktijdige afdoening van de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten in de zaak Ketchikan.
De verdediging heeft zich verzet tegen splitsing omdat de officier van justitie op de zitting van 4 april 2022 het standpunt heeft ingenomen dat de zaken zo verknocht zijn dat deze bij elkaar moeten blijven. Daar is de verdediging het mee eens. Het openbaar ministerie heeft onvoldoende materiële argumenten naar voren gebracht voor splitsing. Daarnaast is duidelijkheid voor verdachte van belang en dat de feiten niet op verschillende momenten bij verschillende instanties worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat een gevoegde behandeling van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en de feiten 4 en 5 anderzijds niet in het belang is van het onderzoek. De verdenkingen met betrekking tot de feiten 4 en 5 zijn weliswaar ontstaan naar aanleiding van het onderzoek Ketchikan, maar deze feiten hebben geen rechtstreeks verband met de uit dit onderzoek voortvloeiende feiten 1, 2 en 3. Het is in het belang van het onderzoek dat de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten op dezelfde wijze en op hetzelfde moment worden behandeld. Daarom zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 splitsen van de feiten 4 en 5, waarbij de tenlastelegging met de feiten 1, 2 en 3 wordt aangeduid met ‘13-011628-21 (A)’ en de tenlastelegging met de feiten 4 en 5 wordt aangeduid met ‘13-011628-21 (B)’. De rechtbank neemt in dit vonnis een eindbeslissing op de tenlastelegging 13-011628-21 (B), zoals hierboven onder 2 opgenomen. In een afzonderlijk vonnis van heden beslist de rechtbank op de tenlastelegging 13-011628-21 (A).

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 4 en gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 5, waarvoor een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van het voorarrest, is gevorderd. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werd in een kamer die naar uiterlijke verschijningsvorm in gebruik was voor het verpakken van verdovende middelen een zak met hennep aangetroffen. Omdat de verdovende middelen in de eigen woning van verdachte werden aangetroffen en verdachte blijkens zijn telefoon handelde in diverse soorten drugs kan bewezen worden dat hij de aangetroffen hennep aanwezig heeft gehad.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – net als de officier van justitie – vrijspraak van feit 4 bepleit. Ook heeft de raadsman vrijspraak van feit 5 bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. De hennep in een zwarte zak is in een andere kamer gevonden dan de slaapkamer van verdachte. Nergens blijkt uit dat verdachte wetenschap had van de zwarte zak, laat staan de inhoud van de zak. Niet is vastgesteld dat verdachte in die kamer kwam en hier is geen technisch bewijs voor. Nu verdachte geen wetenschap van en ook geen beschikkingsmacht over de hennep had, kan feit 5 niet worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hebben geconcludeerd tot vrijspraak van feit 4, volstaat de rechtbank met de vaststelling dat deze conclusie wordt gevolgd. Met betrekking tot de vrijspraak van feit 5 overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het dossier is de hennep aangetroffen in een andere kamer dan de slaapkamer van verdachte. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de drugs in die kamer. Verdachte ontkent dit en er is geen DNA en ook geen ander technisch bewijs voorhanden waaruit dit kan worden afgeleid. Het enkele feit dat verdachte in dezelfde woning woonde is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep.

5.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst) van 1 april 2022 zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool (Omschrijving: 6016631, Walther P22)
2. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6016642, Groen, merk: Wiet)
3. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016656, Zwart, merk: Apple)
4. 1 STK GSM (Omschrijving: G6016654; PGP telefoon, zwart, merk: Apple)
5. 1 STK Hashish (Omschrijving: G6016645, bruin)
6. 1 STK Poeder (Omschrijving: G6016604, wit)
7. 1 STK Pil (Omschrijving: G6016629)
8. Etensbakje (Omschrijving: G6016609)
9. 2 x plastic pijpje met vloeibare inhoud (Omschrijving: G6016614)
10. 4 x potje met vloeibare inhoud (Omschrijving: G6016618)
Hoewel de verdachte wordt vrijgesproken stelt de rechtbank vast dat zich in de woning van verdachte een vuurwapen en verdovende middelen bevonden. Het voorhanden onderscheidenlijk aanwezig hebben daarvan is in het algemeen strafbaar. De rechtbank stelt daarom vast dat strafbare feiten zijn begaan, zij het dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte die strafbare feiten heeft begaan.
Aldus zijn op de voet van artikel 36b lid 1 onder 3o van het Wetboek van Strafrecht de inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Nu de voorwerpen onder 1, 2, 5, 6, 7, 9 en 10 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en (in onderling samenhang bezien) van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen onder 3, 4 en 8 kunnen worden teruggegeven aan verdachte.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de volgende voorwerpen op de beslaglijst onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool (Omschrijving: 6016631, Walther P22)
2. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6016642, Groen, merk: Wiet)
5. 1 STK Hashish (Omschrijving: G6016645, bruin)
6. 1 STK Poeder (Omschrijving: G6016604, wit)
7. 1 STK Pil (Omschrijving: G6016629)
9. 2 x plastic pijpje met vloeibare inhoud (Omschrijving: G6016614)
10. 4 x potje met vloeibare inhoud (Omschrijving: G6016618)
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen op de beslaglijst:
3. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G6016656, Zwart, merk: Apple)
4. 1 STK GSM (Omschrijving: G6016654; PGP telefoon, zwart, merk: Apple)
8. Etensbakje (Omschrijving: G6016609).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.