In de strafzaak Ketchikan heeft de rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan over de geldigheid van de dagvaarding tegen een verdachte, geboren in 1977 en ingeschreven op een adres in Nederland. De zaak betreft meerdere verdachten die betrokken zijn bij de productie en verkoop van methamfetamine en amfetamine, stoffen die onder de Opiumwet vallen. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld na de zittingen op 4, 11 en 13 april 2022, waarbij de officieren van justitie, mrs. A. Kramer en A.J.S. Visser, het standpunt hebben ingenomen dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging onvoldoende concreet was, met name voor de feiten 1 en 3, en dat de omschrijving te algemeen was om de verdachte in staat te stellen zich adequaat te verdedigen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid en begrijpelijkheid, wat noodzakelijk is voor een eerlijke procesvoering. De officier van justitie had nagelaten om de tenlastelegging te concretiseren, ondanks verzoeken van de rechtbank. Dit leidde tot de beslissing dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden. De rechtbank heeft de dagvaarding (A) nietig verklaard, wat betekent dat de beschuldigingen tegen de verdachte niet rechtsgeldig zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. G.H. Marcus als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 26 april 2022.