In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft zich gebogen over de geldigheid van de dagvaarding, die was ingediend door de officier van justitie, mr. A. Kramer. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die verband hielden met de productie en verkoop van methamfetamine en amfetamine, en de verdachte was beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat deze onvoldoende specifiek was en niet duidelijk maakte welke gedragingen de verdachte werden verweten. Dit leidde tot de conclusie dat de dagvaarding nietig moest worden verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de officier van justitie geen adequate toelichting had gegeven op de tenlastelegging, ondanks verzoeken van de rechtbank om dit te doen. De rechtbank heeft uiteindelijk de dagvaarding nietig verklaard en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.