In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, is op 4 april 2022 uitspraak gedaan over de geldigheid van de dagvaarding tegen een verdachte, geboren in 1982 en ingeschreven op een adres in Nederland. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een zitting waarin de officieren van justitie, mrs. A. Kramer en A.J.S. Visser, en de raadsman van de verdachte, mr. G.N. Weski, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten met betrekking tot de productie en verkoop van methamfetamine en amfetamine, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, die vereisen dat de dagvaarding duidelijk en begrijpelijk moet zijn, zodat de verdachte zich adequaat kan verdedigen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de tenlastelegging in deze zaak, die betrekking had op elf verdachten, te algemeen was geformuleerd en niet voldoende specifieke gedragingen bevatte. Dit maakte het voor de rechtbank en de verdediging moeilijk om te begrijpen welke specifieke feiten aan de verdachte werden verweten. De officier van justitie had geen overzicht verstrekt van de feiten per verdachte, wat de beoordeling bemoeilijkte. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging in sterke mate als een 'zoekplaatje' moest worden getypeerd, wat in strijd was met de eisen van een adequate procesvoering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de dagvaarding nietig te verklaren en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op de zitting van 4 april 2022.